ECLI:NL:RBMNE:2017:4588

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 augustus 2017
Publicatiedatum
7 september 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2930
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming in planschade door bestemmingsplan met waardevermindering van woningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 augustus 2017 uitspraak gedaan in een geschil over planschade. Eiseres, eigenaar van een perceel waarop een oude boerderij stond, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leusden. Dit besluit verklaarde het bezwaar van eiseres ongegrond, nadat aan verschillende derde-partijen tegemoetkomingen in planschade waren toegekend als gevolg van een nieuw bestemmingsplan dat de waarde van hun woningen zou aantasten. De rechtbank oordeelde dat de deskundige, de [naam stichting], de relevante aspecten zoals uitzicht, lichttoetreding, en hinder had beoordeeld, maar dat de waardering van de woningen niet voldoende inzichtelijk was gemaakt. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Eiseres kreeg het griffierecht vergoed en de proceskosten werden vastgesteld op € 495,-. De rechtbank benadrukte dat de schadeoorzaken in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moeten worden beoordeeld en dat de deskundige in beginsel als onafhankelijk kan worden beschouwd, tenzij er concrete twijfels zijn over de adviezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/2930

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. G.A. Schoonderbeek),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leusden, verweerder

(gemachtigde: mr. C.A. Lindhout).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[derde-partij 1],
[derde-partij 2],
[derde-partij 3]en
[derde-partij 4], allen te [woonplaats] ,
gemachtigde: mr. A.G. van Keulen.

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder aan [derde-partij 1] , [derde-partij 2] , [derde-partij 3] en [derde-partij 4] (derde-partijen), een tegemoetkoming in de door hen geleden planschade toegekend van respectievelijk
€ 14.450,-, € 10.210,-, € 12.610,- en € 7.450,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 april 2015 tot de dag van uitbetaling en het door hen betaalde recht van € 300,-.
Bij besluit van 11 mei 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2017. Eiseres is verschenen, vertegenwoordigd door [A] en [B] . De gemachtigde van eiseres is, met bericht van kennisgeving, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door drs. [C] , werkzaam bij de [naam stichting] ( [naam stichting] ). Derde-partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiseres is eigenaar van de gronden, die gelegen zijn op het perceel [adres] (de gronden), waarop een oude vervallen boerderij ‘ [naam] ’ stond. Op de gronden was voorheen het bestemmingsplan ‘ […] ’ (het oude bestemmingsplan) van toepassing. Vanaf 30 mei 2013 was de beheersverordening ‘ […] ’ van kracht, waarin de voorschriften/regels en bijbehorende plankaart(en)/ verbeelding(en) van het oude bestemmingsplan, alsmede de verleende vrijstellingen/ ontheffingen/afwijkingen, van overeenkomstige toepassing zijn verklaard. Bij besluit van 3 oktober 2013 heeft de raad van de gemeente Leusden op verzoek van eiseres het bestemmingsplan ‘ [adres] ’ (het nieuwe bestemmingsplan) vastgesteld. Dit bestemmingsplan is op 27 november 2013 in werking getreden en onherroepelijk geworden. Het nieuwe bestemmingsplan maakt het mogelijk dat op de gronden vijf woningen met tuin en parkeren en de renovatie en herinrichting van een boerderij tot kantoor met eigen parkeerplaatsen worden gerealiseerd. [B] , bestuurder van eiseres, en haar partner [A] hebben op 28 augustus 2013 met de gemeente Leusden een anterieure overeenkomst gesloten, waarin zij zich hebben verbonden om aan de gemeente het totale bedrag te compenseren van de planschade die voortvloeit uit het nieuwe bestemmingsplan.
2. Op 23 april 2015, door verweerder ontvangen op 28 april 2015, hebben derde-partijen bij verweerder een aanvraag om tegemoetkoming in planschade ingediend die zij stellen te hebben geleden als gevolg van het nieuwe bestemmingsplan op 27 november 2013 (de peildatum). Allen zijn eigenaar van percelen die aan de gronden grenzen.
3. Verweerder heeft de aanvragen ter advisering voorgelegd aan de [naam stichting] . De [naam stichting] heeft in een aantal rapporten van 9 december 2015, voor elke derde-partij afzonderlijk, een planologische vergelijking gemaakt tussen het voorheen geldende planologische regime en het nieuwe bestemmingsplan. Onder het oude bestemmingsplan hadden de gronden de bestemmingen ‘Wonen’, ‘Erven’, ‘Tuinen’ en ‘Groen’. Naar aanleiding van een reactie van eiseres op de conceptadviezen heeft de [naam stichting] in haar definitieve rapportages van 9 december 2015 de maximale invulling van de bebouwingsmogelijkheden onder het oude bestemmingsplan herzien. De [naam stichting] is in de definitieve rapportages ervan uitgegaan dat onder het oude bestemmingsplan op het bestaande bouwvlak drie vrijstaande woningen met een bouwhoogte van 10 meter mochten worden gerealiseerd. Verder mochten, voor zover relevant voor de onderhavige beoordeling, op een afstand van 18 meter tot de perceelsgrens van derde-partijen en direct ten zuiden daarvan bijgebouwen worden opgericht met een gezamenlijke maximale oppervlakte van 150 m2 , een goothoogte van 3 meter en een bouwhoogte van 5 meter. Onder het nieuwe bestemmingsplan hebben de gronden de bestemmingen ‘Kantoor’, ‘Wonen-2’ en ‘Tuin’. Voor zover relevant voor de onderhavige beoordeling, mogen op de gronden op verschillende afstanden maximaal vijf vrijstaande c.q. half vrijstaande woningen worden opgericht, met een maximale goothoogte van 3,5 meter en een maximale bouwhoogte van 8 meter. Volgens de [naam stichting] zijn de bebouwingsmogelijkheden op de gronden aanzienlijk toegenomen. Daar waar voorheen in planologische zin slechts enkele bijgebouwen mochten worden gerealiseerd, is de oprichting van vijf grondgebonden woningen toegestaan. De conclusie van de [naam stichting] is dat het nieuwe bestemmingsplan derde-partijen in een nadeliger positie heeft gebracht, wat heeft geleid tot voor vergoeding vatbare schade als gevolg van waardevermindering van hun woningen. De [naam stichting] heeft geadviseerd om een tegemoetkoming in de planschade te verstrekken aan [derde-partij 1] , [derde-partij 2] , [derde-partij 3] en [derde-partij 4] van respectievelijk € 14.450,-, € 10.210,-, € 12.610,- en € 7.450,-. Verweerder heeft de definitieve adviezen van de [naam stichting] van 9 december 2015 aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd.
4. Ingevolge artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kennen burgemeester en wethouders degene die in de vorm van een inkomensderving of een vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal lijden als gevolg van een in het tweede lid genoemde oorzaak, op aanvraag een tegemoetkoming toe, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en de tegemoetkoming niet voldoende anderszins is verzekerd.
Op grond van het tweede lid van dit wetsartikel is één van de in het eerste lid bedoelde schadeoorzaken een bepaling van een bestemmingsplan, zoals hier aan de orde.
Uit artikel 6.2, eerste lid, van de Wro volgt dat binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade voor rekening van de aanvrager blijft.
Op grond van het tweede lid, aanhef en onder b, van dit wetsartikel blijft van schade in de vorm van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak een gedeelte gelijk aan twee procent van de waarde van de onroerende zaak onmiddellijk voor het ontstaan van de schade in ieder geval voor rekening van de aanvrager.
5. Voor de beoordeling van een aanvraag om een tegemoetkoming in planschade dient te worden onderzocht of de aanvrager als gevolg van de wijziging van het planologische regime per saldo in een nadeliger positie is komen te verkeren en ten gevolge daarvan schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient de wijziging, waarvan gesteld wordt dat deze planschade heeft veroorzaakt, te worden vergeleken met het oude planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, maar wat maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd, ongeacht of verwezenlijking heeft plaatsgevonden. Slechts ingeval realisering van de maximale mogelijkheden met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kan worden uitgesloten, kan aanleiding bestaan om van dit uitgangspunt af te wijken (uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 29 februari 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV7254).
Bij deze beoordeling dient bovendien van de meest ongunstige invulling van de nieuwe planologische mogelijkheden te worden uitgegaan. Dit kan voor de ene schadefactor, zoals bijvoorbeeld aantasting van privacy, bovendien een andere invulling zijn dan voor een andere schadefactor, bijvoorbeeld aantasting van het uitzicht (zie de uitspraak van de ABRS van 3 juli 2013, ECLI:NL:RVS:2013:112).
6. Verweerder heeft derde-partijen, overeenkomstig de rapporten van de [naam stichting] , bij het primaire besluit een tegemoetkoming in planschade toegekend. Daarbij heeft verweerder het bedrag dat als binnen het normale maatschappelijke risico vallende schade voor rekening van derde-partijen blijft, vastgesteld op 3% van de waarde van de objecten op de peildatum. Het primaire besluit heeft verweerder gehandhaafd bij het bestreden besluit.
7. Volgens vaste rechtspraak van de ABRS (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 september 2016, ECLI:RVS:2016:2398) is de [naam stichting] te beschouwen als een onafhankelijke deskundige
op het gebied van planschade. Verweerder mag in beginsel dan ook op een door de [naam stichting] uitgebracht advies afgaan, tenzij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan naar voren zijn gebracht. Gelet op deze rechtspraak zal de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden van eiseres beoordelen of er reden is tot twijfel aan de juistheid of volledigheid van de adviezen van de [naam stichting] waarop verweerder zijn besluitvorming heeft gebaseerd.
8. Eiseres voert allereerst aan dat de [naam stichting] de maximale invulling van de bebouwingsmogelijkheden onder het oude bestemmingsplan in de conceptadviezen eerst niet had onderkend. De [naam stichting] was er in de conceptadviezen namelijk ten onrechte van uitgegaan dat binnen het bestaande bouwvlak slechts één vrijstaande woning was toegestaan. Op het bestaande bouwvlak mochten echter drie grote vrijstaande woningen met een bouwhoogte van 10 meter worden opgericht. Hoewel de [naam stichting] dit in de definitieve adviezen heeft aangepast, stelt eiseres zich op het standpunt dat de [naam stichting] de gevolgen voor de verschillende relevante aspecten (uitzicht, lichttoetreding, situeringswaarde, hinder/overlast en privacy) in de definitieve adviezen onjuist en onbegrijpelijk heeft gewaardeerd. Er is onvoldoende meegewogen dat onder het oude bestemmingsplan ook al bewoning door drie grote gezinnen of woongroepen was toegestaan. Binnen het bouwvlak is in plaats van drie grote vrijstaande woningen onder het nieuwe bestemmingsplan alleen één kantoor mogelijk met behoud van het karakter van de oorspronkelijke, historische boerderij. In planologisch opzicht is de situatie van derde-partijen alleen maar verbeterd, aldus eiseres.
9. Verweerder is in het bestreden besluit op de definitieve adviezen van de [naam stichting] afgegaan. Volgens verweerder is in deze definitieve adviezen voldoende rekening gehouden met de later erkende bebouwingsmogelijkheden onder het oude bestemmingsplan.
10. De rechtbank is van oordeel dat de [naam stichting] in haar adviezen van 9 december 2015 op kenbare wijze rekening heeft gehouden met wat maximaal op grond van het oude planologische regime kon worden gerealiseerd. Een vergelijking tussen het conceptadvies en het definitieve advies laat zien dat de voor de objecten verschillende ruimtelijke effecten in het definitieve advies zijn aangepast. Ter illustratie verwijst de rechtbank naar het object aan het [adres] . De voor dit object nadelige effecten waren voor uitzicht, situering en privacy eerst gewaardeerd op respectievelijk ‘relevant’, ‘aanzienlijk’ en ‘relevant’. Volgens het definitieve advies zijn deze aspecten gewaardeerd op respectievelijk ‘niet verdergaand aangetast’, ‘beperkt’ en ‘beperkt’. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op de verschillen tussen de conceptadviezen en de definitieve adviezen in waardering van de planologische effecten, voldoende inzichtelijk gemaakt dat de [naam stichting] in de definitieve adviezen de maximale mogelijkheden onder het oude planologische regime op een juiste wijze heeft meegewogen in haar beoordeling van de ruimtelijke effecten. Eiseres heeft voorts niet (voldoende) aannemelijk gemaakt dat de [naam stichting] de verschillende ruimtelijke effecten onjuist heeft gewaardeerd, bijvoorbeeld met behulp van een tegenadvies. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Eiseres voert verder aan dat er voordelen verbonden zijn aan het nieuwe bestemmingsplan voor derde-partijen. Zo is onder het nieuwe bestemmingsplan vastgelegd dat langs de watergang een strook van vijf meter van het perceel van eiseres vrij moet blijven voor onderhoud. Dit ontslaat derde-partijen van de verplichting hiervoor een strook van hun percelen vrij te houden. Verder heeft eiseres ter zitting gewezen op het feit dat er eerst plannen waren om op de gronden sociale woningbouw te realiseren. Door het bouwplan van eiseres is gewaarborgd dat de monumentale boerderij en daarmee het rustieke en landelijke karakter van de omgeving behouden blijft. Verder heeft eiseres erop gewezen dat de Woz-waarde van de woningen van derde-partijen ieder jaar stijgt. De [naam stichting] is er dan ook ten onrechte van uitgegaan dat het nieuwe bestemmingsplan alleen maar nadelen met zich brengt en geen voordelen.
12. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de [naam stichting] in haar adviezen voldoende inzichtelijk gemaakt dat het nieuwe bestemmingsplan geen voordelen met zich brengt voor derde-partijen. Eiseres heeft haar standpunt dat het nieuwe bestemmingsplan wel voordelen voor hen met zich brengt niet met een tegenrapport onderbouwd, zodat de rechtbank geen aanknopingspunten ziet om te twijfelen aan de volledigheid of juistheid van het [naam stichting] -advies op dit punt. Anders dan eiseres stelt, kan aan een eventueel stijgende Woz-waarde van de woningen van derde-partijen niet de betekenis worden toegekend, die eiseres daaraan verbindt. Bij het bepalen van de Woz-waarde wordt namelijk, anders dan bij een planvergelijking, niet gekeken naar de maximale invulling van het planologische regime, maar is vooral de feitelijke situatie bepalend. Derhalve treft het beroep op de ontwikkeling van de hoogte van de Woz-waarde van de woningen geen doel. De door eiseres genoemde voordelen voor derde-partijen met betrekking tot het onderhoud van de watergang en het niet doorgaan van sociale woningbouw zijn geen voordelen die planologisch relevant zijn, waarmee in de planvergelijking rekening diende te worden gehouden. De beroepsgrond slaagt niet.
13. Eiseres heeft verder aangevoerd dat in de adviezen van de [naam stichting] ten onrechte is overwogen dat de kantoorlocatie een intensivering van het gebruik met zich brengt. Dit is door de [naam stichting] specifiek van belang geacht bij de beoordeling van het object aan het [adres] . Door het realiseren van een eigen parkeergelegenheid bij het kantoor treedt volgens de [naam stichting] een aanzienlijke verslechtering voor dit object op. Eiseres heeft er in dit verband op gewezen dat in plaats van drie grote vrijstaande woningen binnen dit bouwvlak in het nieuwe bestemmingsplan alleen één kantoor mogelijk is, met behoud van het karakter van de oorspronkelijke, historische boerderij. Eiseres stelt dan ook dat de situatie in planologisch opzicht alleen maar is verbeterd voor derde-partijen.
14. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de [naam stichting] voldoende inzichtelijk gemaakt waarom het plan van eiseres een planologisch van belang zijnde intensivering van de gronden met zich brengt. De [naam stichting] heeft hiertoe overwogen dat er sprake is van een duidelijke intensivering van het gebruik, nu het aantal woningen, met het daarbij behorende gebruik, in relevante mate is toegenomen, er een bedrijfsmatige functie is toegevoegd aan de gebruiksmogelijkheden en er in planologische zin een parkeerfunctie is toegevoegd. Er zullen meer mensen dan voorheen zich in het gebied ophouden, zowel op andere tijdstippen als voor een andere frequentie en duur. Als gevolg hiervan zal het aantal personen-, verkeers- en parkeerbewegingen in relevante mate toenemen. Dit zal ertoe leiden dat de omgeving van derde-partijen drukker en onrustiger wordt. De hiermee gepaard gaande vormen van hinder (zoals geluid-, geur- en lichthinder) zullen, mede gegeven de ligging van het object aan het [adres] ten opzichte van de ontsluiting en de parkeervoorzieningen, ten opzichte van de situatie voorheen in planologische zin aanzienlijk toenemen. De rechtbank heeft geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van deze conclusies. Eiseres heeft ook op dit punt geen tegenrapport ingebracht. De beroepsgrond slaagt niet.
15. Eiseres betoogt daarnaast dat het normale maatschappelijke risico in de adviezen van de [naam stichting] ten onrechte op 3% van de waarde van de objecten op de peildatum is vastgesteld. Volgens eiseres moet dit hoger zijn en dient het normale maatschappelijke risico te worden bepaald op 5%. Eiseres heeft in dit verband verwezen naar de uitspraak van de ABRS van 1 juli 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2071. Daarin werd in een volgens haar vergelijkbare situatie, te weten een inbreidingslocatie omgeven door woonbebouwing, 5% van de waarde van de woning gehanteerd.
16. Zoals de ABRS in de door eiseres aangehaalde uitspraak ook heeft overwogen, heeft het bestuursorgaan een zekere beoordelingsruimte ten aanzien van de vaststelling van de omvang van het normale maatschappelijke risico. Verweerder heeft op advies van de [naam stichting] 3% als drempel gehanteerd. De [naam stichting] heeft ter zitting nader toegelicht op grond van welke factoren het normale maatschappelijke risico op 3% is bepaald. Hierbij heeft de [naam stichting] betrokken dat voor een hoger percentage dan de wettelijke drempel van 2% pleit dat de onderhavige gronden in het oude bestemmingsplan al een woonbestemming hadden, dan wel een aan wonen gerelateerde bestemming (tuin en erf). Daarnaast is van belang geacht dat de ontwikkeling naar wonen in abstracte zin onderdeel uitmaakte van het meerjarig beleid van de gemeente Leusden. De aard van de ontwikkeling die hier plaatsvindt, inbreiding van woningen in de bebouwde kom, is in zijn algemeenheid aan te merken als een normale maatschappelijke ontwikkeling, waarmee derde-partijen in abstracto rekening hadden kunnen houden. De korte afstand van de ontwikkeling tot de woningen van derde-partijen daarentegen, alsmede de hoogte van de toerekenbare waardevermindering van de onroerende zaken, pleiten niet voor een hogere drempel, dan wel hebben een matigende werking op de eventueel toe te passen verhoging van de wettelijke drempel. Het omzetten van de bestaande woonfunctie van de boerderij naar een kantoorfunctie in een overwegend woongebied is volgens de [naam stichting] niet of in ieder geval niet geheel aan te merken als een normale maatschappelijke ontwikkeling waarmee derde-partijen in abstracto rekening hadden kunnen houden. De [naam stichting] komt op grond hiervan tot de conclusie dat de gestelde schadeoorzaak weliswaar aanleiding geeft om uit te gaan van een hoger normaal maatschappelijk risico dan het in artikel 6.2, tweede lid, van de Wro bepaalde wettelijk minimumforfait van 2%, maar stelt tevens vast dat de feiten en omstandigheden van het geval geen redelijke aanleiding geven om het normale maatschappelijke risico op een hoger percentage dan 3% vast te stellen.
17. De rechtbank kan deze analyse van de [naam stichting] volgen. Gelet op alle van belang zijnde aspecten, die de [naam stichting] deugdelijk heeft gewogen, heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het in dit geval gehanteerde percentage van 3% als normaal maatschappelijk risico voor derde-partijen redelijk en aanvaardbaar is. Dit geldt integraal voor alle woningen. De door eiseres aangehaalde uitspraak leidt niet tot een ander oordeel. De vraag of een bepaalde schade tot het normale maatschappelijke risico behoort, moet immers worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval. De beroepsgrond slaagt niet.
18. Ten slotte betoogt eiseres dat de [naam stichting] de waarde van de woningen van derde-partijen onder het oude planologische regime te hoog heeft getaxeerd. De waardebepalingen van de woningen per peildatum 27 november 2013 zijn in de definitieve adviezen van de [naam stichting] van 9 december 2015 hetzelfde gebleven als in de conceptadviezen. Blijkens de taxatierapporten hebben de taxaties plaatsgevonden op 18 augustus 2015, dus op basis van de in de conceptadviezen neergelegde onjuiste planologische veronderstellingen van de [naam stichting] met betrekking tot de maximale mogelijkheden van het oude bestemmingsplan. Volgens eiseres hadden, gelet hierop, nieuwe taxaties moeten worden uitgevoerd.
19. Ter zitting is van de zijde van de [naam stichting] erkend dat de wijze van waarderen, na de aanpassing van de conceptadviezen met betrekking tot de maximale mogelijkheden van het oude planologische regime, inzichtelijker had kunnen worden gemaakt. Ter illustratie heeft de [naam stichting] de woning aan het [adres] aangehaald. In het conceptadvies is deze woning per de peildatum op € 585.000,- getaxeerd. De [naam stichting] heeft na opstelling van het conceptadvies overleg gevoerd met de taxateur en daaruit bleek dat deze woning op € 580.000,- had moeten worden getaxeerd. Dit is echter niet aangepast in het definitieve advies. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de waardering van de woningen niet voldoende inzichtelijk is gemaakt in de adviezen van de [naam stichting] die ten grondslag liggen aan het bestreden besluit. Verweerder had de adviezen om die reden in zoverre niet aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen en het bestreden besluit is in zoverre niet deugdelijk gemotiveerd. De beroepsgrond slaagt.
20. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond en vernietigt de rechtbank het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank acht het niet nodig verweerder op te dragen een nieuwe taxatie te laten opstellen. Verweerder heeft zich op de zitting mede laten vertegenwoordigen door de bij deze zaak betrokken medewerker van de [naam stichting] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft hij ter zitting voldoende inzichtelijk toegelicht dat het bij aanpassing van de waardering om een relatief klein bedrag zal gaan, omdat de planschade is gebaseerd op een percentage van de getaxeerde waarde. Afgerond zal dit volgens hem niet tot een andere uitkomst leiden. Dit is verder door eiseres niet weersproken. Het voorgaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven. Dat betekent dat er inhoudelijk niets wijzigt aan de door verweerder toegekende tegemoetkomingen in planschade.
21. Omdat de rechtbank het beroep van eiseres gegrond verklaart, moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 334,- aan haar vergoeden. Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten die eiseres redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 495,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 495,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M.H. van Ek, voorzitter, en mr. drs. R. in 't Veld en
mr. K. de Meulder, leden, in aanwezigheid van mr. M. Knoop, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.