ECLI:NL:RBMNE:2017:4542

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 september 2017
Publicatiedatum
5 september 2017
Zaaknummer
C/16/418252/HAZA 16-473
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake geschil over transport- en opslagovereenkomst tussen Italiaanse en Nederlandse vennootschappen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 september 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Italiaanse vennootschap S.R.L. en de Nederlandse besloten vennootschap B.V. over een overeenkomst voor vervoer en opslag van goederen. De eiseres, S.R.L., vorderde betaling van openstaande facturen en schadevergoeding van de gedaagde, B.V., die zich op haar beurt beriep op opschorting van de betalingsverplichting vanwege vermeende tekortkomingen in de dienstverlening van S.R.L. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde in beginsel gehouden was de openstaande facturen te voldoen, maar dat de gegrondheid van de opschortings- en verrekeningsverweren van de gedaagde moest worden beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de gedaagde niet voldoende onderbouwde dat er sprake was van een tegenvordering, waardoor de deelvordering van de eiseres met betrekking tot de openstaande facturen werd toegewezen. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde € 67.045,94 aan eiseres moest betalen, vermeerderd met wettelijke handelsrente. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van een bijdrage in de gedingkosten van € 1.883,08. De overige kosten werden gecompenseerd, zodat elk van de partijen de eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/418252/ HA ZA 16-473
Vonnis van 13 september 2017
in de zaak van
de vennootschap naar het recht van Italië
[eiseres] S.R.L.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] , Italië,
eiseres,
advocaat mr. F. Sassen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. M.J. Portman.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 21 september 2016
  • het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 22 maart 2017
  • de brief van [gedaagde] van 24 april 2017 omtrent dat proces-verbaal
  • de wederzijdse rolberichten van partijen van 3 mei 2017, waarin zij (na vergeefse schikkingsonderhandelingen) vonnis vragen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiseres] is een logistiek bedrijf dat voornamelijk actief is in Noord-Italië. Zij draagt voor haar klanten zorg voor vervoer en opslag van goederen. [gedaagde] handelt in zuivelproducten die zij onder meer naar Italië uitvoert. Die goederen worden vanuit Nederland naar Italië vervoerd en daar overgedragen aan de Italiaanse vennootschap die die goederen voor [gedaagde] verder vervoert en/of opslaat. Het gaat daarbij om twee deelstromen: enerzijds goederen die direct na aankomst in Italië door die Italiaanse vervoerder verder worden vervoerd naar [gedaagde] ’s afnemers (al dan niet na hooguit enkele dagen te zijn opgeslagen) en anderzijds om goederen die na aankomst in Italië door die Italiaanse vervoerder langer (dan enkele dagen) worden opgeslagen in een warehouse, om pas verder te worden vervoerd op afroep van [gedaagde] ’s afnemers. Ten behoeve van deze vervoers- en opslagdiensten gold tot begin 2011 een overeenkomst tussen [gedaagde] en [bedrijfsnaam 1] Srl (hierna: [bedrijfsnaam 1] ). [bedrijfsnaam 1] is begin 2011 failliet verklaard en [gedaagde] heeft die diensten nadien door [eiseres] doen verrichten.
2.2.
[gedaagde] verkoopt in Nederland ook een deel van haar producten aan de vennootschap [bedrijfsnaam 2] (hierna: [bedrijfsnaam 2] ), die die producten zelf naar Italië vervoert en daar verder verhandelt. Soortgelijke diensten als [eiseres] voor [gedaagde] is gaan verrichten, verrichtte zij voordien al voor [bedrijfsnaam 2] .
2.3.
Tijdens de contacten tussen partijen die aan hun beoogde overeenkomst vooraf gingen, is gesproken over de door [gedaagde] verwachte omzet van de goederen die door [eiseres] vervoerd en opgeslagen gingen worden. Ook heeft [gedaagde] op 15 juni 2011 schriftelijk aan [eiseres] bericht, voor zover hier van belang:
“On Thursday 26 May we (…) visited (…) [eiseres] (…) it was necessary to meet in order to (…) discuss contracting and pricing (...)
Tariffs
● For [gedaagde] the following tariffs apply:
○ Cross-docking: € 2,50 / ton
○ Distribution: € 95,00 / ton
○ Warehousing: € 34,00 / ton
● For [bedrijfsnaam 2] the following tariffs apply:
○ Cross-docking: N.a.
○ Distribution: € 90,00 / ton
○ Warehousing: € 25,00 / ton (…)
● We have objected against this difference in tariffs.
● Reaction was that [bedrijfsnaam 2] has a larger dropsize and heavier cartons (less handling per kilogram)
● Finally, we agreed that the [gedaagde] tariffs will apply for the coming three months.
● After three months a calculation will be made to compare actual cost with the applying tariffs.
● This calculation will be made by [eiseres] and sent to [gedaagde] in the first week of September.”
2.4.
Partijen hebben een zogenaamde Temporary Warehousing and Transportation Agreement gesloten (hierna: de TWTA). Ondanks de term ‘Temporary’ heeft deze overeenkomst steeds de basis gevormd voor de contractuele band tussen partijen, tot daaraan in 2014 een eind kwam, zoals hieronder beschreven. De tekst van de TWTA is door [gedaagde] opgesteld en op 6 juli 2011 aan [eiseres] toegezonden.
2.5.
De TWTA houdt in dat partijen de intentie hebben om tot een definitieve overeenkomst te komen (zonder daartoe verplicht te zijn), dat de TWTA daaraan voorafgaand geldt en dat tussen partijen bepaalde - voor dit geding niet relevante - afspraken gelden rond het vervoer en de opslag door [eiseres] . Afspraken over de hoeveelheden goederen die [eiseres] zal vervoeren en/of opslaan, zijn daarin niet vermeld. Wel vermeldt de TWTA:
“* Pricing Prices’ are as quoted by [eiseres] and attached to this temporary agreement”.
Op de TWTA zijn de door [gedaagde] gehanteerde algemene voorwaarden van toepassing (hierna: de AV). Artikel 21.2 van de AV bepaalt dat op geschillen tussen partijen in verband met de TWTA Nederlands recht van toepassing is, waarbij de toepasselijkheid van het Weens Koopverdrag is uitgesloten. Artikel 21.3 van de AV bepaalt dat deze rechtbank bij uitsluiting bevoegd is om van dergelijke geschillen kennis te nemen.
2.6.
Na kennisneming en accordering door [eiseres] van de voormelde tekst van de TWTA heeft zij deze op 11 juli 2011 aan [gedaagde] geretourneerd, tezamen met een door [eiseres] opgestelde bijlage daarbij, inhoudend:
Fares
The following charges for services requested:
€ 97,50/tonto deliver to all over Italy – guaranteed 7.000 tons per year (transit-point)
€ 95,00/tonto deliver to all over Italy – guaranteed 3.000 tons per year (from [X] , [Y] , [Z] )
€ 34,00/tonfor total storage management
Shipment min. q.ty 100 kg”
[eiseres] deelde bij die retourzending aan [gedaagde] mee
“I confirm all you sent me. The only thing we prefer the payment at 30 days and not after. I have attached fares to include to the contract. (…)”.
[X] , [Y] en [Z] zijn Italiaanse afnemers van [gedaagde] .
2.7.
De TWTA, met de daarbij gevoegde bijlage van [eiseres] , is door partijen ondertekend op 27 november 2011. De calculatie waarvan sprake is in het schrijven van [gedaagde] van 15 juni 2011 (zie 2.3) heeft nimmer plaatsgevonden.
2.8.
Omdat [eiseres] de door [gedaagde] ter vervoer en/of opslag aangeboden deelpartijen goederen op het punt van de (gewichts)omvang (in verband met de beladingswijze) vond tegenvallen, heeft zij in april 2013 eenzijdig een tariefsverhoging van circa 20% doorgevoerd, overeenkomstig een schriftelijke ‘Tariff terms proposal’, waarin wel de nieuw geldende tarieven zijn vermeld, maar waarin een bepaling over (gegarandeerde) volumes ontbreekt. [gedaagde] heeft die verhoging op enig moment geaccepteerd om te voorkomen dat haar export naar Italië zou komen stil te liggen en haar Italiaanse afnemers zouden worden benadeeld. Op 22 oktober 2013 hebben partijen over die verhoging gesproken en het daarbij, behalve over het punt van de volumes ook gehad over het feit dat de afnemers van [gedaagde] meer en meer in Zuid-Italië gevestigd waren waardoor [eiseres] langere vervoersritten moest uitvoeren. Van die bespreking is door [eiseres] een verslag opgesteld, waarin de sedert april 2013 gehanteerde, verhoogde, tarieven staan vermeld.
2.9.
Op 26 mei 2014 heeft [gedaagde] de TWTA aan [eiseres] , met inachtneming van de geldende opzegtermijn van zes maanden, opgezegd tegen 27 november 2014.
2.10.
In reactie daarop heeft [eiseres] op 10 juni 2014 de TWTA buitengerechtelijk ontbonden per 1 juli 2014, stellende dat [gedaagde] is tekortgeschoten in haar verplichting om de overeengekomen hoeveelheden goederen ter vervoer en/of opslag aan te bieden.
2.11.
[gedaagde] heeft € 67.045,94 aan facturen van [eiseres] onbetaald gelaten. Dit betreft drie facturen van 31 maart 2014 met een totaal van € 32.968,90, drie facturen van 30 april 2014 met een totaal van € 31.744,97, een factuur van 31 mei 2014 ad € 365,41 en een factuur van 30 juni 2014 ad € 2.730,78.

3.Het geschil en de beoordeling

3.1.
[eiseres] vordert dat [gedaagde] , uitvoerbaar bij voorraad, wordt veroordeeld om:
1. € 67.045,94 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover vanaf de vijftiende dag volgend op de dag van de respectieve facturen tot aan de algehele voldoening,
2. € 386.890,90 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 juli 2014 tot aan de algehele voldoening
3. de gedingkosten te vergoeden, met de wettelijke handelsrente daarover vanaf 15 dagen na dit vonnis.
3.2.
Het onder 1 genoemde bedrag betreft de openstaande facturen, het onder 2 genoemde bedrag betreft schade die [eiseres] stelt te hebben geleden als gevolg van door [gedaagde] gepleegde wanprestatie, doordat zij de overeengekomen volume-afspraken niet heeft nageleefd. De schadesom is berekend aan de hand van de omzet die [eiseres] stelt te hebben gederfd door die tekortkoming van [gedaagde] , over de maanden januari 2012 tot en met april 2014.
3.3.
[gedaagde] bestrijdt niet het totaal van de openstaande nota’s in beginsel aan [eiseres] verschuldigd te zijn, maar zij beroept zich op opschorting van haar betaalplicht, in verband met verrekening van haar desbetreffende schuld met een tegenvordering op [eiseres] ad € 53.922, uit hoofde van tekortschieten van [eiseres] in de door haar verrichte diensten. Zij voert hiertoe aan dat [eiseres] een onjuist voorraadbeheer voerde en daardoor geregeld producten aan [gedaagde] ’s Italiaanse afnemers uitleverde die over de datum waren (en daarom door die afnemers werden geweigerd) en dat [eiseres] geregeld transportschade had. Vergoeding van die schade stelt zij op 30 oktober 2014 en 10 maart 2016 van [eiseres] gevraagd te hebben, die daartegen niet heeft geprotesteerd.
3.4.
[gedaagde] bestrijdt dat zij met [eiseres] volume-afspraken heeft gemaakt, zodat de buitengerechtelijke ontbinding van de TWTA door [eiseres] op onjuiste grond is gebaseerd en geen stand houdt. Voor het geval de rechtbank oordeelt dat zij wel volume-afspraken heeft gemaakt met [eiseres] , voert [gedaagde] aan dat die verplichting is vervallen door de prijsverhoging van april 2013 en dat [eiseres] niet tijdig over haar tekortkoming heeft geklaagd in de zin van artikel 6:89 BW door dat eerst na de opzegging door [gedaagde] te doen, dan wel dat [eiseres] door dat late klagen haar rechten heeft verwerkt op grond van artikel 6:248 BW. [gedaagde] stelt voor dat geval ook dat zij ten onrechte niet in gebreke is gesteld en zij bestrijdt de door [eiseres] gevorderde schade.
3.5.
Nu de zaak een internationaal karakter heeft doordat [eiseres] een Italiaanse vennootschap is, dient de rechtbank te beoordelen welk recht van toepassing is en welke rechter bevoegd is van de vordering van [eiseres] kennis te nemen. Omdat de hier toepasselijke AV van [gedaagde] bepalen dat een geschil als dit naar Nederlands recht dient te worden beoordeeld en dat daarbij het Weens Koopverdrag is uitgesloten, alsmede dat het geschil aan deze rechtbank dient te worden voorgelegd, zijn die AV-bepalingen doorslaggevend voor de bedoelde beoordeling. Wat het toepasselijke recht betreft sluit dat aan bij artikel 3 van de EU-verordening van 17 juni 2008 met nummer 593/2008 (Rome-I) en wat de bevoegde rechter betreft sluit dat aan bij artikel 25 van de EU-verordening van 12 december 2012 met nummer 1215/2012 (herschikt ‘Brussel 1’).
3.6.
Als door [gedaagde] niet weersproken staat vast dat zij in beginsel gehouden is de facturen waarvan [eiseres] betaling vordert, te voldoen, inclusief de daarover te berekenen wettelijke handelsrente. Of zij tot die betaling veroordeeld moet worden, hangt daarom af van de gegrondheid van haar opschortings- en verrekeningsverweer. Van opschorting ter verrekening kan alleen rechtsgeldig sprake zijn indien de beweerdelijke tegenvordering bestaat. [gedaagde] heeft echter, ter onderbouwing van haar stellingen omtrent die tegenvordering, slechts aangevoerd hetgeen hiervoor onder 3.3 is weergegeven. Zij heeft daarbij weliswaar verwezen naar haar productie 6, die zij bij haar betalingsverzoeken aan [eiseres] heeft gevoegd, maar die productie is nagenoeg geheel onleesbaar en - zonder nadere toelichting, die ontbreekt - onbegrijpelijk. Dat betekent dat de (door [eiseres] weersproken) stellingen die aan de gestelde tegenvordering ten grondslag liggen niet voldoende zijn onderbouwd en daarom moeten worden gepasseerd. De deelvordering met betrekking tot de openstaande facturen moet daarom worden toegewezen. Daarbij is nog daargelaten dat, wanneer de stellingen van [gedaagde] wel voldoende waren onderbouwd, de gegrondheid van de gestelde maar door [eiseres] bestreden tegenvordering niet op eenvoudige wijze kon worden vastgesteld, waardoor die stellingen in dat geval op grond van artikel 6:136 BW waren gepasseerd.
3.7.
Van de door [eiseres] gestelde schadeplicht van [gedaagde] is slechts sprake indien komt vast te staan dat [gedaagde] in het kader van de TWTA de door [eiseres] aangevoerde volume-afspraken heeft gemaakt, corresponderend met de omschrijving in de onder 2.6. genoemde bijlage. Naar in zoverre tussen partijen niet in geschil is, betreft de daar genoemde 7.000 ton de goederenstroom die na aankomst in Italië verder werd vervoerd (na eventueel hooguit enkele dagen te zijn opgeslagen) en betreft de daar genoemde 3.000 ton de goederen die na aankomst in Italië door [eiseres] werden opgeslagen in een warehouse om eerst op afroep van de afnemers van [gedaagde] te worden uitgeleverd.
3.8.
Ter onderbouwing van haar stelling dat de bedoelde volume-afspraken zijn gemaakt (en in reactie op het verweer van [gedaagde] in dit verband), stelt [eiseres] het volgende:
- de volumeverplichtingen staan vermeld in de genoemde bijlage, die deel uitmaakt van de TWTA,
- bij de onderhandelingen die tot de TWTA leidden zijn die volumes door [gedaagde] genoemd als haar verwachting van de hoeveelheid goederen die [eiseres] voor [gedaagde] ging opslaan en/of vervoeren, als basis voor de door [eiseres] te berekenen prijsstelling,
- van meet af aan heeft [eiseres] zich er bij [gedaagde] schriftelijk over beklaagd dat die volumes niet werden gehaald; zij deed dat in elk geval tussen november 2011 en maart 2013.
De aangeleverde hoeveelheden betroffen, aldus [eiseres] : in 2012 3391,95 ton in plaats van 7000 ton en 1128,87 ton in plaats van 3000 ton, in 2013 2819,91 ton in plaats van 7000 ton en 1684,31 ton in plaats van 3000 ton en in 2014 (januari tot en met april) 0,773 ton in plaats van het 1/3e equivalent van 7000 ton en 0,355 ton in plaats van het 1/3e equivalent van 3000 ton.
3.9.
[gedaagde] onderbouwt haar verweer dat de genoemde volume-afspraken niet zijn gemaakt als volgt:
- de TWTA is medio 2011 in een kort tijdsbestek tot stand gekomen, omdat [gedaagde] door het faillissement van [bedrijfsnaam 1] snel moest voorzien in vervanging van [bedrijfsnaam 1] door een opvolgende transporteur; daardoor zijn tussen partijen destijds slechts de hoogst nodige afspraken gemaakt;
- daarbij is tussen partijen wel besproken welke hoeveelheden [bedrijfsnaam 1] voordien voor [gedaagde] opsloeg en/of vervoerde, maar dat zag niet op een volumegarantie; [eiseres] heeft ook nooit gemeld prijs te stellen op een volumegarantie;
- ten aanzien van de goederen die werden opgeslagen en pas op afroep werden uitgeleverd heeft [gedaagde] destijds gemeld dat [bedrijfsnaam 1] daarvan 300 tot 400 ton per jaar vervoerde en dat [gedaagde] verwachtte dat daarmee in 2012 1000 tot 1500 gemoeid zou zijn; ten aanzien van de goederen die direct werden overgeslagen en (al dan niet na hooguit enkele dagen opgeslagen te zijn geweest) doorvervoerd, heeft [gedaagde] destijds ook wel een (verwachte) omvang genoemd aan [eiseres] , maar die cijfers weet [gedaagde] niet meer;
- [eiseres] heeft, bij het op 11 juli 2011 terugzenden van de tekst van de TWTA en bij het daar bijvoegen van haar bijlage, niet gerept over de hoeveelheden goederen die zij in die bijlage had vermeld, ook in november 2011 - toen de TWTA werd getekend - heeft zij dat niet gedaan;
- [gedaagde] heeft de vermelding van de hoeveelheden in de bedoelde bijlage opgevat en mogen opvatten als de (vrijblijvende) vermelding van de grondslag waarop [eiseres] haar tarieven had berekend;
- de TWTA zelf rept niet van volume-afspraken; die afspraken passen ook niet bij het destijds beoogde tijdelijke karakter van de TWTA;
- dat er geen volume-afspraken zijn gemaakt, strookt met het feit dat [eiseres] nimmer heeft geklaagd over het niet halen van dergelijke volumes en met het feit dat de sedert april 2013 geldende prijslijst geen volumes-afspraken bevat.
3.10.
Voor zover [eiseres] heeft beoogd te betogen dat de gestelde volume-afspraken zijn gemaakt bij aanvang van de samenwerking tussen partijen, bij gelegenheid van de gesprekken die zij daartoe hebben gevoerd en voorafgaand aan de schriftelijke vastlegging ervan in de TWTA, faalt die stelling. Er zijn immers geen andere feiten en omstandigheden gesteld of gebleken rondom hetgeen bij die gelegenheid is besproken, dan dat daarbij aan de orde is geweest wat de tot dan toe gerealiseerde volumes waren en wat de verwachting was van [gedaagde] voor de periode nadien. Dat is onvoldoende voor de slotsom dat [gedaagde] toen een bepaalde volume-garantie is aangegaan.
3.11.
Het gaat hier aldus om de vraag of die volume-garantie nadien is overeengekomen. Naar de rechtbank begrijpt, hebben partijen op 26 mei 2011 de essentialia van hun overeenkomst met elkaar besproken en zijn zij die daarbij overeengekomen zoals neergelegd in het schrijven dat bij 2.3 is weergegeven. Daarvan maakten ook de door [gedaagde] te betalen tarieven deel uit. [gedaagde] heeft een en ander vervolgens in de door haar opgestelde TWTA vastgelegd en met de (wat de tarieven aangaat) nog niet ingevulde bijlage aan [eiseres] gezonden. [eiseres] heeft de overeengekomen tarieven daarop ingevuld (plus de in geding zijnde ‘guaranteed’-bepalingen) en die bijlage en de bijbehorende aanbiedingsbrief (zie 2.6) aan [gedaagde] retourgezonden. Daar tot dan toe de gestelde garantie-afspraak niet tussen partijen gold, is het de vraag of de gang van zaken rond die bijlage die garantie-afspraak alsnog tot stand gebracht heeft. Daartoe is vereist dat de wijze waarop [eiseres] de bijlage had ingevuld, door [gedaagde] is begrepen of redelijkerwijs behoorde te worden begrepen als een door [eiseres] gedaan aanbod om de TWTA met inbegrip van de gestelde garantie-afspraak tot stand te brengen. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval, op grond van het navolgende.
3.12.
De woorden ‘
guaranteed 7.000 tons per year (transit-point)’ en ‘ – guaranteed 3.000 tons per year (from [X] , [Y] , [Z] )’ vormden een nieuw element in de overeenkomst, zoals die voorheen tussen partijen tot stand was gekomen. Voor zover [eiseres] die woorden reeds bedoelde als aanbod voor een aanvullende garantie-afspraak, had zij dat aanbod, juist omdat het om een nieuw element in een reeds gesloten overeenkomst ging met een aanzienlijke verzwaring van de uit hoofde daarvan op [gedaagde] rustende verplichtingen, voldoende duidelijk aan [gedaagde] kenbaar moeten maken. [eiseres] heeft die duidelijkheid onvoldoende betracht door de ingevulde bijlage aan [gedaagde] te retourneren met de toelichting dat zij het geheel eens was met hetgeen [gedaagde] haar had toegezonden, dat zij slechts een wijziging wenste op het punt van de betaaltermijn en dat zij de tarieven in de bijlage had vermeld. Die woorden en de inhoud van de bijlage staan immers op gespannen inhoudelijke voet met elkaar. Onweersproken staat vast dat [gedaagde] de bijlage niet in de door [eiseres] gestelde zin heeft opgevat. Uit het voorgaande volgt dat zij dat ook niet in redelijkheid behoorde te doen. Waar van een aanbod aldus geen sprake is, vormt het handelen van [gedaagde] nadien daarvan ook niet de aanvaarding. Dat betekent dat het standpunt van [eiseres] omtrent de gestelde garantie-afspraak faalt. Alles wat partijen voorts nog verdeeld houdt omtrent die afspraak, behoeft daarom geen bespreking.
3.13.
Nu het verweer van [gedaagde] tegen de deelvordering omtrent de openstaande facturen van [eiseres] faalt, moet [gedaagde] worden veroordeeld tot betaling van de daarmee gemoeide som ad € 67.045,94, met inbegrip van de daarover gevorderde wettelijke handelsrente. [eiseres] heeft niet onderbouwd waarom de rente dient in te gaan vijftien dagen na de respectieve data van de facturen, nu uit haar schrijven van 11 juli 2011 (zie 2.6) blijkt dat zij een betalingstermijn van 30 dagen heeft goedgevonden. Die termijn zal daarom worden aangehouden.
3.14.
[eiseres] heeft [gedaagde] , gezien de toe te wijzen deelvordering, terecht in rechte betrokken en in verband daarmee dagvaardingskosten gemaakt en kosten van vast recht. Die kosten moet [gedaagde] aan [eiseres] vergoeden.
Dat betreft:
  • explootkosten € 94,08
  • vast recht, behorend bij de toe te wijzen vordering
€ 1.883,08.
Omdat het geding echter ook in aanmerkelijke mate ging over de vraag of de gestelde garantie-afspraak bestaat en het gelijk op dat punt aan [gedaagde] is, moeten partijen als over en weer in het ongelijk gestelde partijen worden beschouwd en dienen de overige gedingkosten tussen hen te worden gecompenseerd als na te melden. De nakosten over de door [gedaagde] te vergoeden gedingkosten zijn toewijsbaar zoals hieronder wordt vermeld.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen € 67.045,94 (zegge: zesenzeventigduizend vijfenveertig euro en vierennegentig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke handelsrente daarover, te berekenen vanaf telkens 30 dagen na de datum van de desbetreffende factuur, tot aan de voldoening,
4.2
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] € 1.883,08 te betalen, als bijdrage in haar gedingkosten,
4.3
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis,
4.4
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.5
compenseert de overige gedingkosten tussen partijen, aldus dat elk van hen de eigen kosten draagt,
4.6
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Steenbergen en in het openbaar uitgesproken op 13 september 2017.