ECLI:NL:RBMNE:2017:4394

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 augustus 2017
Publicatiedatum
31 augustus 2017
Zaaknummer
16.660584-16
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met levensgevaar en mishandeling in een kliniek

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 1 augustus 2017 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die onder andere werd beschuldigd van brandstichting en mishandeling. De verdachte, geboren in 1989 en thans verblijvende in het PPC Den Haag, werd beschuldigd van het opzettelijk in brand steken van een matras in een kliniek, wat levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen met zich meebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 11 december 2016 brand heeft gesticht in zijn kamer, wat resulteerde in hoge vlammen en rookontwikkeling, en dat dit gevaar voor de andere patiënten en het personeel opleverde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet volledig toerekeningsvatbaar was ten tijde van de brandstichting, en heeft hem daarom van alle rechtsvervolging voor dit feit ontslagen.

Daarnaast was de verdachte ook aangeklaagd voor mishandeling van twee medepatiënten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 10 december 2016 een medepatiënt met een stoel heeft geslagen en op 14 februari 2016 een andere medepatiënt heeft mishandeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte voor deze mishandelingen wel strafbaar was en heeft hem een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd. De rechtbank heeft ook de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd voor de brandstichting, gezien de psychische problemen van de verdachte en het risico op recidive.

De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, die immateriële schade vorderde, niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft het in beslag genomen voorwerp, een zelfgemaakt steekwapen, onttrokken aan het verkeer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16.660584.16 en 16.659476.16 (ter terechtzitting gevoegd) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 1 augustus 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1989] te [geboorteplaats]
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] [woonplaats]
thans verblijvende in het PPC Den Haag

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21 maart 2017, 9 juni 2017 en 18 juli 2017. Op laatstgenoemde datum heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden.
De rechtbank heeft geluisterd naar de vordering en het standpunt van de officier van justitie mr. M.H. Hoogendam en naar wat de verdachte en zijn raadsman mr. E. Boskma, advocaat te Alkmaar (waarnemend voor mr. C. Grijsen, advocaat te Almere) naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
In de zaak met parketnummer 16.660584.16:
Feit 1: op 11 december 2016 in de [kliniek] in [vestigingsplaats] brand heeft gesticht waardoor levensgevaar, althans gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen is ontstaan en/of gemeen gevaar voor goederen te duchten was;
Feit 2: op 11 november 2016 in Almere [slachtoffer 1] heeft mishandeld, door hem te stompen/slaan;
Feit 3: op 10 december 2016 in Almere [slachtoffer 1] heeft mishandeld, door hem met een stoel te slaan;
In de zaak met parketnummer 16.659476.16:
Op 14 februari 2016 in Almere [slachtoffer 2] heeft mishandeld, door hem te stompen/slaan;

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK

Nu niet is gebleken van pijn of letsel bij [slachtoffer 1] acht de rechtbank evenals de officier van justitie en de verdediging niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de als feit 2 in de zaak met parketnummer 16.660584.16 ten laste gelegde mishandeling heeft begaan, zodat zij hem hiervan zal vrijspreken.

5.WAARDERING VAN HET BEWIJS

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen dat bij de in de zaak met parketnummer 16.660584.16 als feit 1 ten laste gelegde brandstichting gemeen gevaar voor goederen en personen was te duchten. Meerdere getuigen hebben hoge vlammen waargenomen en verklaard over heftige rookvorming. Op foto’s van de kamer van verdachte is brandschade te zien. Bovendien blijkt uit de plattegrond in het dossier dat de patiënten van de [kliniek] dicht op elkaar wonen.
De in de zaak met parketnummer 16.660584.16 als feit 2 en de in de zaak met parketnummer 16.659476.16 ten laste gelegde mishandelingen acht de officier van justitie wettig en overtuigend te bewijzen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de in de zaak met parketnummer 16.660584.16 als feit 1 ten laste gelegde brandstichting. Daartoe heeft hij aangevoerd, kort en zakelijk weergegeven, dat verdachte ten tijde van de brandstichting was ontregeld door een recente verhoging van zijn medicatie in depotvorm . Hij heeft de brandstichting zelf gemeld. De kamers houden rook binnen en zijn vanwege compartimentering 30 minuten brandveilig. Pas nadat de brandweer de kamerdeur opende heeft de rook zich verspreid. Er is daarom onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen van gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel of levensgevaar voor personen.
Ten aanzien van de in de zaak met parketnummer 16.660584.16 als feit 2 en de in de zaak met parketnummer 16.659476.16 ten laste gelegde mishandelingen is door de raadsman geen verweer gevoegd.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 in de zaak met parketnummer 16.660584.16
Bewijsmiddelen [1]
Namens de [kliniek] in [vestigingsplaats] is door [getuige 3] aangifte gedaan van brandstichting. Hij heeft daarbij verklaard dat verdachte, die op grond van de wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen was opgenomen, op 11 december 2016 vanuit kamer [nummer] op de afdeling [afdeling] via de intercom aangaf brand te hebben gesticht in zijn kamer. [2]
Uit foto’s in het dossier blijkt dat het bed en het matras in de kamer van verdachte gedeeltelijk zijn verbrand. [3]
In het dossier bevindt zich een plattegrond van de begane grond van de afdeling [afdeling] . Daaruit blijkt dat de kamer van verdachte zich te midden van kamers van andere patiënten bevindt. [4]
Verdachte heeft verklaard dat hij een laken en een deken dat op het bed lag in brand heeft gestoken met een aansteker [5] .
Bewijsoverwegingen
De rechtbank acht op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte brand heeft gesticht door in kamer [nummer] op de afdeling [afdeling] van de [kliniek] een laken en deken in brand te steken. Dat verdachte dit gedaan had omdat hij ontregeld zou zijn vanwege een recente verhoging van zijn medicatie in depotvorm vindt geen steun in het dossier en is evenmin ter zitting onderbouwd. Dit klemt omdat getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , beiden verbonden aan de kliniek, direct na de brand gehoord hebben dat verdachte zei dat hij de brand opzettelijk had gesticht om uit de kliniek weg te komen. Bovendien heeft psychiater J.C. Laheij in zijn Pro Justitia rapport van 7 mei 2017 geschreven dat het zeer onwaarschijnlijk en niet aannemelijk is dat een eventuele verhoging van het antipsychoticum, waar betrokkene al langere tijd mee behandeld werd, het beeld heeft doen verergeren.
Het gevaar dat deze brand zelf en het verloop daarvan opleverde, is niet relevant voor de vraag of het gevaar voorzienbaar was. Bezien moet immers worden of het gevaar ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar was. Daarom zijn brandvertragende omstandigheden, zoals aangevoerd door de raadsman, op zichzelf niet relevant wat betreft de voorzienbaarheid.
Door de handelwijze van verdachte was gemeen gevaar voor de in de kamer aanwezige goederen die aan de [kliniek] toebehoorden te duchten. Verdachte heeft immers een laken en een deken die op het matras lagen in brand gestoken. Dit gevaar heeft zich ook daadwerkelijk voorgedaan, nu uit de foto’s in het dossier blijkt dat het matras en bed gedeeltelijk zijn verbrand.
Voor het gevaar voor personen is van belang dat op de plattegrond in het dossier is te zien dat de kamer van verdachte ligt aan een gang. In de omliggende kamers in die gang verbleven ook andere patiënten in het kader van de wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen; enige van die kamers lagen zelfs direct naast de kamer van verdachte. Ook was er personeel van de [kliniek] aanwezig.
Het is een feit van algemene bekendheid dat brandstichting gepaard gaat met rook en dat brand en rook zich snel verspreiden. Rookontwikkeling draagt, naar de algemene ervaringsregel leert, een gevaar voor de gezondheid in zich met mogelijk fatale gevolgen.
Daarom is de conclusie dat ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels sprake was van een voorzienbaar levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen. Naast voorzienbaar gevaar voor medepatiënten, was er gevaar voor het aanwezige personeel dat zich genoodzaakt zag verdachte uit zijn kamer te bevrijden en de brand te blussen.
Overigens hebben getuigen [getuige 3] en [getuige 1] verklaard dat zij hoge vlammen en veel rook zagen. Getuige [getuige 4] , als medewerker geïntegreerde beveiliging verbonden aan de kliniek, heeft bovendien verklaard dat van verschillende kanten brandmelding kwam, de rook zich op de afdeling snel aan het verspreiden was naar andere kamers en de rook door de deurkieren en luikjes heen kwam.
Dit betekent dat bewezen is dat verdachte de ten laste gelegde brand heeft gesticht en dat hierbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor personen was te duchten.
Ten aanzien van feit 3 in de zaak met parketnummer 16.660584.16
Bewijsmiddelen
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat verdachte hem op 10 december 2016 in de [kliniek] in [vestigingsplaats] met een stoel heeft geslagen, tegen de zijkant van zijn ribben, waardoor hij pijn heeft opgelopen. [6]
Getuige [getuige 7] , verbonden aan de kliniek, heeft verklaard dat hij zag dat verdachte een stoel pakte en hiermee met kracht sloeg tegen het lichaam van [slachtoffer 1] (naar de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ). [7]
Bewijsoverwegingen
Op grond van het voorgaande is bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft mishandeld door hem met een stoel tegen zijn borstkas te slaan.
Hoewel daartoe door de raadsman geen verweer is gevoerd overweegt de rechtbank volledigheidshalve dat sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen. De rechtbank is echter van oordeel dat de wijze waarop verdachte zich in deze noodweersituatie heeft verdedigd niet noodzakelijk en ook niet proportioneel is geweest.
Ten aanzien van het feit in de zaak met parketnummer 16.659476.16
Bewijsmiddelen [8]
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij op 14 februari 2016 in de [kliniek] in [vestigingsplaats] op zijn hoofd werd geslagen door verdachte. Verdachte sloeg met zijn vuist. Hij voelde daardoor pijn op zijn voorhoofd. [9]
Getuige [getuige 5] , als therapeut verbonden aan de kliniek, heeft verklaard dat hij zag dat verdachte vijf keer met gebalde vuist [slachtoffer 2] in het gezicht sloeg. [10]
Getuige [getuige 6] heeft verklaard dat zij zag dat verdachte met gebalde vuist ongeveer vijf keer [slachtoffer 2] op zijn rechterkaak sloeg. [11]
Bewijsoverweging
Op grond van het voorgaande is bewezen dat verdachte de ten laste gelegde mishandeling heeft gepleegd door hem meermalen in het gezicht te stompen.

6.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
In de zaak met parketnummer 16.660584.16:
1.
hij opof omstreeks11 december 2016 te Almere,althans in het arrondissement
Midden-Nederland,opzettelijk brand heeft gesticht in een kamer (nummer [nummer] op
de afdeling [afdeling] van de [kliniek] ), immers heeft verdachte
toen aldaar opzettelijkeen matras en/of bed en/of overigegoederen in
aanraking gebracht met een brandende aanstekeren/of sigaret,in elk geval
opzettelijk in aanraking gebracht met (open) vuur, althans met (een) brandbare
stof(fen),ten gevolge waarvan dat matras en/ofbedgeheel ofgedeeltelijk
is/zijn verbrand,in elk geval brand is ontstaan,terwijl daarvan levensgevaar,
althans gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, voor personen (te weten de
overige aanwezigen op de afdeling [afdeling] van de [kliniek] )
en/ofgemeen gevaar voor de inventaris/meubels van die voornoemde kamer en/of
de afdeling [afdeling] van de [kliniek] , in elk geval gemeen gevaar
voor goederen, te duchten was;
3.
hij opof omstreeks10 december 2016 te Almere,althans in het arrondissement
Midden-Nederland,opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] met een (eettafel)
stoel tegen de borstkasen/of het lichaamheeft geslagenen/of geduwd,
waardoor voornoemde [slachtoffer 1]letsel heeft bekomen en/ofpijn heeft
ondervonden;
In de zaak met parketnummer 16.659476.16:
hij opof omstreeks14 februari 2016 te Almere,althans in het arrondissement
Midden-Nederland,opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]
), meermalen,althans eenmaal(met kracht) in/op/tegen het hoofd
en/ofhet gezicht heeftgeslagen en/ofgestompt, waardoor voornoemde
[slachtoffer 2]letsel heeft bekomen en/ofpijn heeft ondervonden;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

7.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
In de zaak met parketnummer 16.660584.16, onder 1:
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
Opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
In de zaak met parketnummer 16.660584.16, onder 3, en in de zaak met parketnummer 16.659476.16, telkens:
Mishandeling

8.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

8.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte gelezen het Pro Justitia rapport van psychiater J.C. Laheij van 7 mei 2017 niet strafbaar is voor de brandstichting omdat dit feit hem wegens een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogen niet kan worden toegerekend. Voor dit feit dient verdachte dan ook te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van verdachte heeft de rechtbank onder meer kennis genomen van het genoemde rapport van psychiater J.C. Laheij.
Hieruit blijkt onder meer dat verdachte ten tijde van de ten laste gelegde brandstichting floride psychotisch gedecompenseerd was ten gevolge van stressoren die zijn coping te boven gingen door zijn verstandelijke beperking en door drugsgebruik. In zijn willen, doen en handelen werd verdachte overspoeld door psychotische belevingen. Voor de brandstichting dient verdachte daarom als geheel ontoerekeningsvatbaar te worden beschouwd.
De rechtbank is op basis van de conclusies van psychiater J.C. Laheij van oordeel dat de bewezen verklaarde brandstichting niet aan de verdachte kan worden toegerekend. Voor dit feit zal zij verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.
Wat betreft de overige bewezen verklaarde feiten wordt in beginsel volledige toerekeningsvatbaarheid verondersteld. Hoewel er aanknopingspunten zijn die wijzen op een verminderde toerekeningsvatbaarheid ten aanzien van deze feiten, is er onvoldoende grond om verdachte daarvoor volledig ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
Nu ook anderszins geen omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van deze feiten uitsluiten, wordt hij strafbaar geacht voor deze feiten. De rechtbank zal wel bij het bespreken van de op te leggen straf en maatregel een oordeel geven over de mate van toerekeningsvatbaarheid van de bewezenverklaarde mishandelingen.

9.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling
met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen voor de brandstichting, en een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden voor de mishandelingen. Verdachte verblijft sinds 2007 in diverse GGZ instellingen en hoog beveiligde inrichten. Dit heeft niet geleid tot verbetering van de situatie, nu verdachte ernstige delicten blijft plegen. Verdachte heeft een zorgelijke geweldsdocumentatie en het recidiverisico wordt als hoog ingeschat door deskundigen. De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist het opleggen van de maatregel. Nu de behandeling naar verwachting langer dan een jaar duurt is terbeschikkingstelling met voorwaarden niet haalbaar. Dit biedt bovendien onvoldoende veiligheid.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte tot op heden niet de voor hem noodzakelijke en passende behandeling is geboden. Indien terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd is het zeer de vraag of dit hem wel zal worden geboden. Verdachte is beter af in een psychiatrische instelling. De raadsman heeft verzocht verdachte die kans te geven. De raadsman heeft verder betoogd verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft brand gesticht in de [kliniek] , waar hij destijds als BOPZ-patiënt verbleef. Hierdoor is niet alleen schade aangericht, er is ook levensgevaar voor medepatiënten en het aanwezige personeel van de [kliniek] te duchten geweest. Dat de brand zich heeft beperkt is te danken aan adequaat handelen van het aanwezige personeel. Naast brandstichting heeft verdachte twee medepatiënten mishandeld. Daarmee heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers.
Uit een uittreksel van verdachtes justitiële documentatie van 23 maart 2017 blijkt dat hij al meerdere malen is veroordeeld terzake geweldsmisdrijven.
De rechtbank heeft onder meer kennis genomen van genoemde rapport van psychiater J.C. Laheij . Uit dit rapport blijkt onder meer dat er bij verdachte sprake is van een verstandelijke beperking die als matig van ernst wordt omschreven. Tevens was er sprake van een psychose gecategoriseerd als ongedifferentieerde schizofreniespectrum- of psychotische stoornis, een ernstige stoornis in het cannabis gebruik en een stoornis in het gebruik van cocaïne. De verstandelijke beperking, de psychose en de stoornis in het cannabisgebruik waren alle aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde brandstichting. Zoals hiervoor onder 8.3 is overwogen, adviseert de deskundige dat verdachte ten aanzien van de brandstichting als geheel ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Naar het oordeel van de deskundige is sprake van een hoog recidiverisico. De verstandelijke beperking van verdachte geeft forse beperkingen op zijn functioneren die hij zelf niet kan inschatten. Dit leidt tot voortdurende overvraging met veel frustraties die verdachte niet kan verdragen en uit met impulsdoorbraken en agressie. In de afgelopen jaren zijn er meerdere ernstige incidenten geweest, ondanks dat verdachte in de meer beveiligde GGZ instellingen zoals forensisch psychiatrisch centra verbleef onder een gedwongen BOPZ kader en met dwang werd behandeld. Ondanks intensieve begeleiding betrof het tot nu toe terugkerende incidenten met agressie gericht tegen hulpverleners en medepatiënten, waardoor separatie noodzakelijk werd geacht. De behandeling van verdachte kan daarom slechts in een hoog beveiligde gestructureerde setting plaats vinden om de kans op nieuwe geweldsincidenten te beperken. Terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege is de enige haalbare interventie om de risico’s voor de maatschappij te beperken. Geadviseerd wordt om verdachte ter beschikking te stellen met verpleging van overheidswege.
Over de als feit 2 in de zaak met parketnummer 16.660584.16 ten laste gelegde mishandeling onthoudt deskundige Laheij zich van een oordeel omdat verdachte dit feit ontkent en aangeeft zich hier weinig meer van te herinneren. In de zaak met parketnummer 16.659476.16 ten laste gelegde mishandeling is door de deskundige niet gerapporteerd.
Uit de rapporten van 16 februari 2017 en 25 april 2017 blijkt dat verdachte zijn medewerking heeft geweigerd aan het opstellen van een rapport door gezondheidszorgpsycholoog T. ’t Hoen, ook nadat hij ter zitting van 21 maart 2017 te kennen had gegeven mee te zullen werken. Daarom heeft de rechtbank kennis genomen van een Pro Justitia rapport van gezondheidszorgpsycholoog R.W. Blaauw van 24 februari 2017, dat is opgemaakt in een andere strafzaak. Ten behoeve van dit onderzoek is verdachte – na de in de onderhavige zaak bewezen verklaarde feiten – bezocht op 4 januari 2017 en op 16 februari 2017.
Uit het rapport van deskundige Blaauw blijkt onder meer dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens die in diagnostische zin is te omschrijven als een verstandelijke beperking van matige ernst. Tevens is bij verdachte sprake van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogen, in diagnostische zin te omschrijven als een ongespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis, en een ongespecificeerde schizofreniespectrum- of psychotische stoornis in cannabisgebruik. Verdachte kenmerkt zich door een hoog risico op gewelddadige recidive en een zeer beperkt vermogen tot zelfstandig functioneren vanuit zijn lichte zwakzinnigheid en zijn stoornis in de impulscontrole.
De rechtbank neemt voornoemde conclusies over en maakt deze tot de hare.
Wat betreft de bewezen verklaarde mishandelingen overweegt de rechtbank dat in beginsel en zonder andersluidende rapportage over verdachte en die feiten volledige toerekeningsvatbaarheid wordt verondersteld. Echter, gezien de (naar haar aard) constante aanwezigheid van de door de deskundigen geconstateerde stoornissen is de rechtbank echter van oordeel dat verdachte ten opzichte van die mishandelingen als verminderd toerekeningsvatbaar is te beschouwen.
Alles afwegende is oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege passend en geboden voor de brandstichting. Aan de voorwaarden voor het opleggen van een dergelijke maatregel is voldaan. Zoals hiervoor is overwogen blijkt uit de rapporten van deskundigen Laheij dat er bij verdachte tijdens het begaan van de bewezen verklaarde brandstichting sprake was van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Bovendien is de brandstichting een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen de oplegging van die maatregel, nu het uit de psychische stoornissen voortvloeiende recidivegevaar, zonder behandeling, onverminderd hoog is.
Naar verwachting zal verdachte, gelet op zijn problematiek, een lang en intensief behandeltraject moeten doorlopen. Daarom is het gelet op voorgaande en de behandelverplichting niet verantwoord noch mogelijk om de behandeling van verdachte te laten plaatsvinden in een ander kader dan die van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege. Daarom zal de rechtbank de terbeschikkingstelling van verdachte gelasten met bevel tot verpleging van overheidswege.
Aangezien de bewezen verklaarde brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en personen een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, overweegt de rechtbank dat de totale duur van de terbeschikkingstelling een periode van vier jaar te boven kan gaan.
Aangezien verdachte voor de brandstichting volledig ontoerekeningsvatbaar wordt geacht, is hij voor dit feit niet strafbaar en kan hem voor dit feit geen straf worden opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat verdachte voor de bewezen verklaarde mishandelingen, in het kader van vergelding, een straf moet worden opgelegd, zodat recht wordt gedaan aan de gepleegde feiten.
De rechtbank zal verdachte overeenkomstig de vordering van de officier van justitie een gevangenisstraf opleggen voor de duur van drie maanden. Bij het bepalen van de hoogte is rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten aanzien van deze feiten, het strafrechtelijke verleden van verdachte en met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.

10.BESLAG

Op 19 december 2016 is een aan verdachte toebehorend voorwerp in beslag genomen, wat door verbalisant [verbalisant] , hoofdagent van de politie Midden-Nederland, is aangemerkt als een zelfgemaakt steekwapen.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot onttrekking aan het verkeer van dit voorwerp.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van dit voorwerp en te kennen gegeven dat dit niet retour hoeft naar verdachte.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het hiervoor genoemde in beslag genomen voorwerp onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Het voorwerp is bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane feiten en kan dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven.

11.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] – daartoe vertegenwoordigd door D. Knoef – heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 10.000,- voor immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte in de zaak met parketnummer 16.660584.16 onder 2 en onder 3 ten laste gelegde mishandelingen. [slachtoffer 1] vordert zijn schade te vermeerderen met de wettelijke rente.
11.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd de vordering ten aanzien van de immateriële schade toe te wijzen voor een bedrag van € 200,-. Daarbij dient toepassing van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht plaats te vinden. Voor het overige is de vordering onvoldoende onderbouwd en dient deze te worden afgewezen, aldus de officier van justitie.
11.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat de vordering onvoldoende is onderbouwd en daarom dient te worden afgewezen.
11.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de immateriële schade die de benadeelde partij zou hebben geleden op basis van de vordering niet eenvoudig valt vast te stellen. De rechtbank kan daarom niet – zonder toereikende onderbouwing – vaststellen dat in ieder geval enig bedrag met betrekking tot immateriële schade toewijsbaar is. De vordering van de benadeelde partij wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de vordering van de benadeelde niet-ontvankelijk wordt verklaard, zal de benadeelde partij in de kosten van de verdachte worden veroordeeld. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.

12.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 36b, 36d, 37a, 37b, 57, 157 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

13.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het in de zaak met parketnummer 16.660584.16 onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het in de zaak met parketnummer 16.660584.16 onder 1 en onder 3, en in de zaak met parketnummer 16.659476.16 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het in de zaak met parketnummer 16.660584.16 onder 1 en onder 3, en in de zaak met parketnummer 16.659476.16 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld;
- verklaart verdachte voor het in de zaak met parketnummer 16.660584.16 onder 1 bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van dat feit;
- verklaart verdachte strafbaar voor het in de zaak met parketnummer 16.660584.16 onder 3 en in de zaak met parketnummer 16.659476.16 bewezen verklaarde;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 maanden(voor het in de zaak met parketnummer 16.660584.16 onder 3 en in de zaak met parketnummer 16.659476.16 bewezen verklaarde);
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat verdachte
ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd(voor het in de zaak met parketnummer 16.660584.16 onder 1 bewezen verklaarde);
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het voorwerp aangemerkt als ‘zelfgemaakt steekwapen van 18 centimeter’, met registratienummer 1861521;
Benadeelde partij
  • verklaart [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.K. Oosterling-van der Maarel, voorzitter, mrs. H. Vegter en M. Ferschtman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen als griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 1 augustus 2017.
mrs. P.K. Oosterling-van der Maarel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
In de zaak met parketnummer 16.660584.16:
1.
hij op of omstreeks 11 december 2016 te Almere, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in een kamer (nummer [nummer] op
de afdeling [afdeling] van de [kliniek] ), immers heeft verdachte
toen aldaar opzettelijk een matras en/of bed en/of overige goederen in
aanraking gebracht met een brandende aansteker en/of sigaret, in elk geval
opzettelijk in aanraking gebracht met (open) vuur, althans met (een) brandbare
stof(fen), ten gevolge waarvan dat matras en/of bed geheel of gedeeltelijk
is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan,terwijl daarvan levensgevaar,
althans gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, voor personen (te weten de
overige aanwezigen op de afdelling [afdeling] van de [kliniek] )
en/of gemeen gevaar voor de inventaris/meubels van die voornoemde kamer en/of
de afdeling [afdeling] van de [kliniek] , in elk geval gemeen gevaar
voor goederen, te duchten was;
2.
hij op of omstreeks 11 november 2016 te Almere, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] meermalen, althans
eenmaal, (met een tot vuist gebalde hand) in het gezicht en/of tegen het hoofd
heeft gestompt/geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen
en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 10 december 2016 te Almere, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] met een (eettafel)
stoel tegen de borstkas en/of het lichaam heeft geslagen en/of geduwd,
waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft
ondervonden;
In de zaak met parketnummer 16.659476.16:
hij op of omstreeks 14 februari 2016 te Almere, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend een persoon (te weten [slachtoffer 2]
), meermalen, althans eenmaal (met kracht) in/op/tegen het hoofd
en/of het gezicht heeft geslagen en/of gestompt, waardoor voornoemde
[slachtoffer 2] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2016382802, 2016380151, 2016392696 en 2016240292, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd tot en met pagina 155.
2.Pagina 22 en 23.
3.Pagina 63 tot en met 66.
4.Pagina 70.
5.Verklaring ter terechtzitting van 18 juli 2017.
6.Pagina 97 en 98.
7.Pagina 107.
8.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte (ongenummerde) proces-verbaal, genummerd PL0900-2016053341, opgemaakt door politie Midden-Nederland.
9.Proces-verbaalnummer PL0900-2016053341-5, blad 1 en blad 2.
10.Proces-verbaalnummer PL0900-2016053341-3, blad 1 en blad 2.
11.Proces-verbaalnummer PL0900-2016053341-4, blad 2.