ECLI:NL:RBMNE:2017:4350

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 augustus 2017
Publicatiedatum
29 augustus 2017
Zaaknummer
16/994011-14 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingfraude en gebruik van valse jaarrekeningen door een 40-jarige man

Op 30 augustus 2017 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 40-jarige man uit Rhenen, die zich schuldig heeft gemaakt aan belastingfraude en het gebruik van valse jaarrekeningen. De man werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 16 maanden en een taakstraf van 240 uur. Zijn 69-jarige vader werd vrijgesproken van alle beschuldigingen. De advocaat van de man voerde aan dat er geen opzet in het spel was, maar de rechtbank oordeelde dat de verschillen in de belastingaangiften aanzienlijk waren en dat het niet opzettelijk handelen volstrekt onaannemelijk was. De man had geprobeerd om bij de bank kredieten te laten doorlopen met valse jaarrekeningen, wat de rechtbank als ernstig beschouwde.

De rechtbank hield rekening met de lange duur van de procedure, die meer dan drieënhalf jaar had geduurd, en met het feit dat de man inmiddels zijn leven weer op de rails had. De vader van de man werd vrijgesproken omdat er geen bewijs was dat hij betrokken was bij de financiële administratie of het indienen van onjuiste belastingaangiften. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de tenlastegelegde feiten, en sprak hem vrij van de beschuldigingen van belastingfraude en witwassen. De uitspraak benadrukt het belang van bewijs in strafzaken en de rol van de rechtbank in het waarborgen van een eerlijk proces.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/994011-14 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 30 augustus 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1948] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] aan de [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 augustus 2017. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. M.J.R. Roethof, advocaat te Arnhem.
1.1
TENLASTELEGGING
De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De tenlastelegging en de wijziging van de tenlastelegging zijn als bijlagen aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair: in de periode van 20 april 2009 tot en met 31 juli 2013 al dan
niet samen met een ander of anderen feitelijk leiding danwel opdracht heeft gegeven aan [BV 1] en [BV 2] met betrekking tot het opzettelijk onjuist doen van aangiften omzetbelasting;
Feit 1 subsidiair: in de periode van 20 april 2009 tot en met 31 juli 2013 al dan
niet samen met een ander of anderen gebruik heeft gemaakt van valse/vervalste aangiften omzetbelasting;
Feit 2: in de periode november/december 2010 al dan niet samen met een ander of anderen gebruik heeft gemaakt van valse/vervalste (rapporten inzake de) jaarrekeningen 2009 van [BV 3] , [BV 2] en [BV 4] ;
Feit 3: in de periode van 18 februari 2009 tot en met 21 maart 2013
geldbedragen heeft witgewassen.

2.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

3.VRIJSPRAAK

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft op de in de pleitnota genoemde gronden betoogd dat de tenlastegelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden en heeft de rechtbank gevraagd verdachte daarvan vrij te spreken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte was in de ten laste gelegde periode enig aandeelhouder en alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder van [BV 1]
Zijn zoon, medeverdachte [medeverdachte] , is enig aandeelhouder en alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder van [BV 5]
Voornoemde besloten vennootschappen [BV 1] en [BV 5] zijn beide alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder van [BV 3]
is enig aandeelhouder en alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder van [BV 2] Daarnaast is [BV 3] enig aandeelhouder en alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder van [BV 4]
Uit het dossier volgt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] beiden werkzaamheden hebben verricht voor voornoemde bv’s. Door zowel de verdachte als medeverdachte
[medeverdachte] , is steeds verklaard dat alleen [medeverdachte] zich bezighield met de financiële administratie van de bedrijven en dat verdachte hier op geen enkele wijze bij betrokken is geweest. Dat alleen [verdachte] zich bezighield met de financiële administratie van voornoemde bedrijven, wordt bevestigd door voormalig accountant
[A] en [B] , voormalig zakenpartner van verdachte.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij de onder feit 1 primair/subsidiair genoemde aangiften omzetbelasting heeft opgesteld en vervolgens heeft ingediend bij de Belastingdienst. Verder heeft hij verklaard dat hij de onder feit 2 genoemde rapporten heeft opgesteld en heeft aangeboden aan de bank.
heeft aangegeven dat verdachte bij het voorgaande op geen enkele wijze betrokken is geweest. Ook verdachte zelf heeft iedere betrokkenheid ontkend.
Uiteraard ligt de gedachte dat verdachte, als vader van [medeverdachte] en (mede)bestuurder van voormelde bv’s, wist van de inhoud van de aangiften omzetbelasting die door
[medeverdachte] werden ingediend voor de hand. Hetzelfde geldt voor de inhoud van de rapporten inzake de jaarrekeningen. Maar die gedachte levert nog geen bewijs op.
De rechtbank heeft in het dossier geen bewijs aangetroffen waaruit blijkt dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij het opstellen en/of indienen van de aangiften omzetbelasting. Ook blijkt uit niets dat verdachte enige wetenschap had van de inhoud van deze aangiften.
Dat op de betreffende aangiften omzetbelastingdienst het emailadres van verdachte staat vermeld en dat door de Belastingdienst naar dit emailadres een bevestiging is gestuurd van de ontvangst van de aangiften, maakt dat niet anders. Dit houdt immers niet automatisch in dat verdachte de inhoud van de stukken heeft gezien en/of daarmee heeft ingestemd. Verdachte en de officier van justitie hebben immers ter zitting verklaard dat de inhoud van de aangiften niet uit die bevestiging blijkt. Dat verdachte vol opzet had op het feitelijk leiding geven aan/opdracht geven tot het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting kan gelet op al het bovenstaande niet worden bewezen. De officier van justitie heeft er ter zitting op gewezen dat verdachte salaris ontving terwijl hij wist dat het financieel slecht ging met de bv’s, maar hieruit volgt niet dat sprake was van voorwaardelijk opzet op het doen van onjuiste en/of valse aangiften omzetbelasting. Evenmin is in het dossier bewijs aanwezig waaruit blijkt dat verdachte enige wetenschap had van het opstellen van het rapport inzake de jaarrekening 2009 en/of de jaarrekening 2009 van de in de tenlastelegging genoemde bv’s door medeverdachte [medeverdachte] of dat hij hieraan een bijdrage heeft geleverd. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij voorafgaand aan het opstellen van de (rapporten inzake de) jaarrekening gesprekken had met [medeverdachte] , maar ter zitting heeft hij toegelicht dat hij daarbij niet op de hoogte is geraakt van de inhoud van de jaarrekening en dat hij dus niet heeft kunnen zien dat de betreffende (rapporten inzake de) jaarrekening 2009 vals/vervalst waren. De rechtbank ziet in het dossier geen aanknopingspunten om aan deze verklaring te twijfelen.
Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat de verdachte – al dan niet samen met een ander of anderen - opdracht heeft gegeven tot of feitelijk leiding heeft gegeven aan de tenlastegelegde verboden gedragingen zoals genoemd onder 1 primair en 1 subsidiair. Ook kan niet worden bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Verdachte zal daar van worden vrijgesproken.
Verdachte zal ook worden vrijgesproken van feit 3.
Verdachte heeft dit feit ontkend en het dossier bevat onvoldoende aanwijzingen dat hij wist dat de geldbedragen die hij als salaris heeft ontvangen een criminele herkomst hadden.
De officier van justitie hecht voor de bewezenverklaring van het tenlastegelegde doorslaggevende betekenis aan het feit dat verdachte, ondanks dat hij wist dat de bv’s nagenoeg geen activiteiten meer hadden en de omzet was opgedroogd, wel salaris ontving uit de bv’s. Naar het oordeel van de rechtbank is deze omstandigheid onvoldoende om tot het bewijs van witwassen te komen, temeer nu aannemelijk is geworden dat er in die periode leningen aan de bv’s in kwestie zijn verstrekt, die zouden kunnen verklaren waarom er, ondanks de slechte financiële positie van de bv’s, toch salarissen zijn betaald.
Nu voorts niet bewezen kan worden dat verdachte wetenschap had van belastingfraude, kan ook daarop niet het bewijs van het onder 3 ten laste gelegde worden gegrond.
De rechtbank acht daarom niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van geldbedragen en spreekt verdachte vrij van het onder 3 ten laste gelegde feit.

4.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.M. Druijf, voorzitter, mr. drs. S.M. van Lieshout en
mr. R.C. Moed, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Rigter, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 30 augustus 2017.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt, na wijziging van de tenlastelegging, hierna cursief weergegeven, ten laste gelegd dat:
1.
Primair
[BV 1] en/of [BV 2]
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode
20 april 2009 t/m 31 juli 2013 te Rhenen en/of Apeldoorn en/of elders in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als
bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen,
te weten (een)
groot aantal(elektronische) aangifte(n) voor de omzetbelasting,
waaronder
ten name van [BV 1] over het
- eerste kwartaal 2009 (D-032blz 6) en/of
- derde kwartaal 2011 (D-032blz 16) en/of
- tweede kwartaal 2012 (D-032blz 19) en/of
- vierde kwartaal 2012 (D-032blz 21) en/of
- tweede kwartaal 2013(D-032blz 23) en/of
ten name van [BV 2] over het
- eerste kwartaal2009 (D-032blz75) en/of
- derde kwartaal 2011 (D-032blz85) en/of
- tweede kwartaal 2013 (D-032blz92)
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan,
immers heeft/hebben die bv's, tezamen en in vereniging met(een) ander(en),
althans alleen
(telkens) opzettelijk op het bij/aan de Inspecteur der belastingen of de
Belastingdienst te Apeldoorn ingeleverde/gezonden aangiftebiljet(ten)
omzetbelasting over genoemd(e) periode(n), bij (de vraag) totaal
omzetbelasting een negatief bedrag, althans (telkens) een te laag en/of
onjuist bedrag opgegeven,
terwijl dat feit (telkens) er toe strekte dat te weinig belasting werd geheven
aan welk bovenomschreven strafbare feit(en) hij, verdachte, tezamen en in
vereniging met (een) ander(en), althans alleen
(telkens) feitelijk leiding en/of opdracht heeft gegeven;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Algemene wet inzake rijksbelastingen bepaalde betekenis is
gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 68 lid 2 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen
Subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 20 april t/m 31
juli 2013 te Rhenen en/of Apeldoorn, althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen
(telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e)
(electronische) aangiften voor de omzetbelasting
ten name van [BV 1] over het
- eerste kwartaal 2009 (D-032blz 6) en/of
- derde kwartaal 2011 (D-032blz 16) en/of
- tweede kwartaal 2012 (D-032blz 19) en/of
- vierde kwartaal 2012 (D-032blz 21) en/of
- tweede kwartaal 2013 (D-032blz 23) en/of
ten name van [BV 2] over het
- eerste kwartaal 2009 (D-032blz 75) en/of
- derde kwartaal 2011 (D-032blz 85) en/of
- tweede kwartaal 2013 (D-032blz 92)
(elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen - als ware die / dat geschrift(en) (telkens) echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat die aangifte(n) ter beschikking aan de
belastingdienst werden gesteld en bestaande die valsheid of vervalsing hierin
dat op die geschriften bij (de vraag) totaal omzetbelasting een negatief,
althans te laag, althans een onjuist bedrag staat vermeld;
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks november en/of december 2010 te
Rhenen, in elk geval in Nederland
tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen
(telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van (een) vals(e) of vervalst(e)
rapport(en) inzake de jaarrekening(en) 2009 en/of jaarrekening(en) 2009
van [BV 3] (D-012blz 2 t/m blz14) en/of
van [BV 2] (D13blz 4 t/m blz16) en/of
van [BV 4] (D-013blz 30 t/m blz46),
- ( elk) zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te
dienen - als ware dat/die geschrift(en) echt en onvervalst, terwijl uit dat
gebruik enig nadeel kon ontstaan,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat die/dat rapport(en) en/of
jaarrekening(en) werd(en) aangeboden aan de ABNAMRO bank ten behoeve van
voortgang van de kredietverstrekking (aan die bv('s)) en
bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat op die/dat rapport(en) en/of
de aanbiedingsbrief bij die jaarrekening(en) en/of die jaarrekeningen vermeld
staat dat zij behandeld en/of verstuurd zijn door [C] en/of [A]
(beiden werkzaam bij [bedrijfsnaam] );
art 225 lid 2 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 18 feb 2009 t/m
21 mrt 2013, te Rhenen, althans in Nederland,
een of meer geldbedragen, althans voorwerpen te weten
in 2009 ongeveer 31.050,00 euro en/of
in 2010 ongeveer 27.000,00 euro en/of
in 2011 ongeveer 17.730,00 euro en/of
in 2012 ongeveer 7.000,00 euro en/of
in 2013 ongeveer 500,00 euro
op zijn, ten name van verdachte, gestelde bankrekening ( [bankrekeningnummer] ) en/of de
bankrekening van [BV 1]
heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, terwijl hij
wist dat die geldbedragen, althans voorwerpen geheel of gedeeltelijk -
onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht