3.3Het oordeel van de rechtbank
Verdachte was in de ten laste gelegde periode enig aandeelhouder en alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder van [BV 1]
Zijn zoon, medeverdachte [medeverdachte] , is enig aandeelhouder en alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder van [BV 5]
Voornoemde besloten vennootschappen [BV 1] en [BV 5] zijn beide alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder van [BV 3]
is enig aandeelhouder en alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder van [BV 2] Daarnaast is [BV 3] enig aandeelhouder en alleen/zelfstandig bevoegd bestuurder van [BV 4]
Uit het dossier volgt dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] beiden werkzaamheden hebben verricht voor voornoemde bv’s. Door zowel de verdachte als medeverdachte
[medeverdachte] , is steeds verklaard dat alleen [medeverdachte] zich bezighield met de financiële administratie van de bedrijven en dat verdachte hier op geen enkele wijze bij betrokken is geweest. Dat alleen [verdachte] zich bezighield met de financiële administratie van voornoemde bedrijven, wordt bevestigd door voormalig accountant
[A] en [B] , voormalig zakenpartner van verdachte.
[medeverdachte] heeft verklaard dat hij de onder feit 1 primair/subsidiair genoemde aangiften omzetbelasting heeft opgesteld en vervolgens heeft ingediend bij de Belastingdienst. Verder heeft hij verklaard dat hij de onder feit 2 genoemde rapporten heeft opgesteld en heeft aangeboden aan de bank.
heeft aangegeven dat verdachte bij het voorgaande op geen enkele wijze betrokken is geweest. Ook verdachte zelf heeft iedere betrokkenheid ontkend.
Uiteraard ligt de gedachte dat verdachte, als vader van [medeverdachte] en (mede)bestuurder van voormelde bv’s, wist van de inhoud van de aangiften omzetbelasting die door
[medeverdachte] werden ingediend voor de hand. Hetzelfde geldt voor de inhoud van de rapporten inzake de jaarrekeningen. Maar die gedachte levert nog geen bewijs op.
De rechtbank heeft in het dossier geen bewijs aangetroffen waaruit blijkt dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij het opstellen en/of indienen van de aangiften omzetbelasting. Ook blijkt uit niets dat verdachte enige wetenschap had van de inhoud van deze aangiften.
Dat op de betreffende aangiften omzetbelastingdienst het emailadres van verdachte staat vermeld en dat door de Belastingdienst naar dit emailadres een bevestiging is gestuurd van de ontvangst van de aangiften, maakt dat niet anders. Dit houdt immers niet automatisch in dat verdachte de inhoud van de stukken heeft gezien en/of daarmee heeft ingestemd. Verdachte en de officier van justitie hebben immers ter zitting verklaard dat de inhoud van de aangiften niet uit die bevestiging blijkt. Dat verdachte vol opzet had op het feitelijk leiding geven aan/opdracht geven tot het doen van onjuiste aangiften omzetbelasting kan gelet op al het bovenstaande niet worden bewezen. De officier van justitie heeft er ter zitting op gewezen dat verdachte salaris ontving terwijl hij wist dat het financieel slecht ging met de bv’s, maar hieruit volgt niet dat sprake was van voorwaardelijk opzet op het doen van onjuiste en/of valse aangiften omzetbelasting. Evenmin is in het dossier bewijs aanwezig waaruit blijkt dat verdachte enige wetenschap had van het opstellen van het rapport inzake de jaarrekening 2009 en/of de jaarrekening 2009 van de in de tenlastelegging genoemde bv’s door medeverdachte [medeverdachte] of dat hij hieraan een bijdrage heeft geleverd. Verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij voorafgaand aan het opstellen van de (rapporten inzake de) jaarrekening gesprekken had met [medeverdachte] , maar ter zitting heeft hij toegelicht dat hij daarbij niet op de hoogte is geraakt van de inhoud van de jaarrekening en dat hij dus niet heeft kunnen zien dat de betreffende (rapporten inzake de) jaarrekening 2009 vals/vervalst waren. De rechtbank ziet in het dossier geen aanknopingspunten om aan deze verklaring te twijfelen.
Bij deze stand van zaken is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat de verdachte – al dan niet samen met een ander of anderen - opdracht heeft gegeven tot of feitelijk leiding heeft gegeven aan de tenlastegelegde verboden gedragingen zoals genoemd onder 1 primair en 1 subsidiair. Ook kan niet worden bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Verdachte zal daar van worden vrijgesproken.
Verdachte zal ook worden vrijgesproken van feit 3.
Verdachte heeft dit feit ontkend en het dossier bevat onvoldoende aanwijzingen dat hij wist dat de geldbedragen die hij als salaris heeft ontvangen een criminele herkomst hadden.
De officier van justitie hecht voor de bewezenverklaring van het tenlastegelegde doorslaggevende betekenis aan het feit dat verdachte, ondanks dat hij wist dat de bv’s nagenoeg geen activiteiten meer hadden en de omzet was opgedroogd, wel salaris ontving uit de bv’s. Naar het oordeel van de rechtbank is deze omstandigheid onvoldoende om tot het bewijs van witwassen te komen, temeer nu aannemelijk is geworden dat er in die periode leningen aan de bv’s in kwestie zijn verstrekt, die zouden kunnen verklaren waarom er, ondanks de slechte financiële positie van de bv’s, toch salarissen zijn betaald.
Nu voorts niet bewezen kan worden dat verdachte wetenschap had van belastingfraude, kan ook daarop niet het bewijs van het onder 3 ten laste gelegde worden gegrond.
De rechtbank acht daarom niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van geldbedragen en spreekt verdachte vrij van het onder 3 ten laste gelegde feit.