ECLI:NL:RBMNE:2017:4178

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 augustus 2017
Publicatiedatum
17 augustus 2017
Zaaknummer
440709/ HA RK 17-131
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 4 augustus 2017 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland in Lelystad een wrakingsverzoek behandeld. Het verzoek was ingediend door een vertegenwoordiger van [bedrijfsnaam 1] B.V., bijgestaan door advocaat mr. J.J. Degenaar, tegen mr. H. Manuel, de behandelend rechter in een andere civiele zaak. De verzoeker stelde dat de rechter ten onrechte geen kennis had genomen van ingebrachte stukken en het beroep op onbevoegdheid van de rechtbank had afgewezen. Tijdens de zitting op 15 juni 2017 had de rechter al een oordeel gegeven over het bevoegdheidsverweer van de verzoeker. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter niet onpartijdig was en dat er geen zwaarwegende aanwijzingen waren voor vooringenomenheid. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Zittingsplaats Lelystad
Zaaknummer: 440709/ HA RK 17-131
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 4 augustus 2017
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) van:
[verzoeker] , namens [bedrijfsnaam 1] B.V., gevestigd te [vestigingsplaats] , (verzoeker),
advocaat: mr. J.J. Degenaar

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • Het proces-verbaal van de zitting van 15 juni 2017;
  • Een e-mail met vier producties van mr. R.N. de Jong namens [bedrijfsnaam 2] B.V. van 16 juni 2017;
  • Een aanvullend schriftelijk stuk van verzoeker van 18 juni 2017;
  • De schriftelijke reactie van de gewraakte rechter van 19 juni 2017;
  • Een aanvullende e-mail van verzoeker van 31 juli 2017;
  • Een aanvullende e-mail van verzoeker van 3 augustus 2017.
1.2.
Het wrakingsverzoek is op 4 augustus 2017 in het openbaar behandeld door de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken (de wrakingskamer).
Bij de mondelinge behandeling is verschenen:
- mr. R.N. de Jong namens [bedrijfsnaam 2] B.V.
1.3.
De wrakingskamer heeft direct na de sluiting van het onderzoek mondeling uitspraak gedaan.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. H. Manuel als behandelend rechter (de rechter), in de zaak met het zaaknummer C/16/436223/ KL ZA 17-128.
2.2.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan zijn wrakingsverzoek. De rechter heeft ten onrechte geen kennis genomen van de door hem op woensdag 14 juni 2017 in het geding gebrachte stukken en de rechter heeft het beroep op onbevoegdheid van de rechtbank eveneens ten onrechte afgewezen.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie geeft hij aan dat mr. J.J. Degenaar zich in deze zaak had gemeld als raadsman van [bedrijfsnaam 1] B.V. en vooraf een tweetal producties had toegestuurd. Daags voor de zitting heeft de griffie de rechter meegedeeld dat er een e-mail met bijlagen was ontvangen van [verzoeker] en dat kort daarna op dezelfde dag een ordner was ontvangen met hetzelfde bericht en dezelfde bijlagen als reeds per e-mail toegezonden. [verzoeker] vermeldde in dit bericht niet dat hij de stukken opstuurde in zijn hoedanigheid van directeur van [bedrijfsnaam 1] B.V.. Omdat zich reeds een raadsman had gemeld en omdat [verzoeker] in andere procedures in persoon partij was, maar in dit kort geding niet in persoon als procespartij betrokken is, heeft de rechter geen kennis genomen van de genoemde ingebrachte stukken. Ter zitting heeft [verzoeker] op de mededeling van de rechter dat deze stukken niet in behandeling zouden worden genomen, niet gezegd dat deze waren bedoeld als onderbouwing van het door [bedrijfsnaam 1] te voeren verweer.
De rechter licht voorts toe dat hij ter zitting heeft beslist het beroep op de onbevoegdheid af te wijzen.
Uit het optreden ter zitting vloeit volgens hem geen zwaarwegende aanwijzing of anderszins een grond voort dat hij vooringenomenheid koestert of dat de objectieve vrees daarvoor gerechtvaardigd is.

3.De beoordeling

3.1.
De wrakingskamer heeft allereerst te beslissen over het verzoek tot aanhouding dat verzoeker bij e-mail van 3 augustus 2017 heeft gedaan. De wrakingskamer wijst dat verzoek af. Verzoeker heeft eerder een aanhoudingsverzoek ingediend, dat destijds is gehonoreerd. De nieuwe zittingsdatum van de wrakingskamer is met hem afgestemd en is tijdig aan hem meegedeeld. Daarnaast is het verzoek om aanhouding niet gemotiveerd.
Ook ambtshalve ziet de wrakingskamer in de door verzoeker ingediende stukken geen aanleiding om de behandeling van het wrakingsverzoek nogmaals aan te houden.
3.2.
Artikel 36 Rv bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.3.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.4.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.5.
Ten aanzien van de wrakingsgrond dat de rechter ten onrechte verzoekers beroep op de onbevoegdheid van deze rechtbank heeft verworpen, overweegt de wrakingskamer als volgt. De rechter heeft op 15 juni 2017 ter zitting een oordeel gegeven over het door verzoeker gevoerde bevoegdheidsverweer. Vervolgens is het wrakingsverzoek gedaan. Nu de beslissing van de rechter ten aanzien van de bevoegdheid op dat onderdeel beschouwd moet worden als een eindbeslissing, kan verzoeker ten aanzien van deze wrakingsgrond niet worden ontvangen in zijn wrakingsverzoek. Het doel waar de wrakingsprocedure op is gericht, namelijk dat de betreffende rechter geen verdere bemoeienis meer heeft met de zaak, kan op dit onderdeel immers niet meer worden bereikt. Gelet hierop zal het verzoek tot wraking ten aanzien van deze wrakingsgrond niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.6.
Ten aanzien van de stelling van verzoeker dat de vooringenomenheid van de rechter blijkt uit het weigeren kennis te nemen van de door verzoeker overgelegde stukken, overweegt de wrakingskamer als volgt. De beslissing om al dan niet kennis te nemen van ingebrachte stukken moet worden aangemerkt als een procesbeslissing.
Van dergelijke beslissingen kan de juistheid in beginsel niet door de wrakingskamer worden getoetst. Slechts indien een procesbeslissing dermate onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat het oordeel van de rechter alleen kan voortvloeien uit een vooringenomenheid jegens verzoeker, althans dat de bij hem bestaande vrees daarvoor naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. Daarvan is in dit geval, mede gezien de daarvoor door de rechter gegeven motivering inzake de procesvertegenwoordiging, die niet onbegrijpelijk is, geen sprake.
3.7.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond verklaren.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking voor zover het ziet op de beslissing ten aanzien van de bevoegdheid van de rechter niet-ontvankelijk;
4.2.
verklaart het verzoek tot wraking voor zover het ziet op het niet toelaten van stukken ongegrond;
4.3.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de rechter, de andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Civiel recht en bestuursrecht en de president van deze rechtbank;
4.4.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer C/16/436223 / KL ZA 17-128 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. drs. S.M. van Lieshout, voorzitter, en mr. A. van Dijk en mr. R.M. Berendsen als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. A.L. de Gier, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 augustus 2017.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.