4.2Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
[aangever] , als security manager werkzaam bij [bedrijf 1] , heeft namens [bedrijf 1] aangifte gedaan en verklaart, zakelijk weergegeven, als volgt. De onderneming [bedrijf 2] verwerkt alle facturen voor [bedrijf 1] .Op 23 september 2014 belde een Frans sprekend persoon die zich identificeerde met de naam [A] en werkzaam zou zijn als medewerker van [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ) naar de [bedrijf 2] helpdesk in Krakow.Hij probeerde de bankgegevens van [bedrijf 3] telefonisch te laten wijzigen.Op 24 september 2014 ontving [bedrijf 2] een bericht van [A] met daarin de Rabobankgegevens die gebruikt zouden moeten worden bij uitbetaling van de facturen.[A] verzocht de facturen 0.000.063-41400.005 en 0000063-1400006 uit te betalen op het nieuwe Rabobankrekeningnummer (zijnde [rekeningnummer] ). Op 30 september 2014 meldt [A] , in reactie op de vraag van [bedrijf 2] waarom het nieuwe rekeningnummer niet gekoppeld is aan [bedrijf 3] , dat er een tussenpartij zit tussen [bedrijf 3] en [bedrijf 1] , namelijk [bedrijf 4] . Hij stuurt een stuk waarop staat vermeld dat [bedrijf 4] eigenaar is van de (hierboven genoemde) Rabobankrekening met daarop het logo van [bedrijf 3] .Op 1 oktober 2014 stuurt [A] een stuk waarop staat dat [bedrijf 3] eigenaar is van de Rabobankrekening. Op 8 oktober 2014 gaat [bedrijf 2] namens [bedrijf 1] over tot betaling van een bedrag van € 1.863.033,36 op Rabobankrekeningnummer [rekeningnummer] .De onderliggende factuur bevat vermoedelijk valse gegevens.Het Rabobankrekeningnummer staat ten name van een partij waar [bedrijf 1] nooit zaken mee heeft gedaan.
Navraag van [bedrijf 1] bij [bedrijf 3] wijst uit dat [A] geen medewerker is bij [bedrijf 3] . Het door deze persoon gebruikte e-mailadres is niet verbonden aan [bedrijf 3] .
Uit een rekening-courant overeenkomst blijkt dat rekeninghouder van de Rabobankrekening [rekeningnummer] [B] (hierna: [B] ) is en dat de rekening administratief op naam van [eenmanszaak] staat.Uit een KvK-uittreksel van 10 oktober 2014 blijkt dat [B] eigenaar is van de eenmanszaak [eenmanszaak] .en dat [C] (hierna: [C] ) een volledige volmacht heeft .
De aan de betaling door [bedrijf 1] ten grondslag liggende factuur betreft een factuur van [eenmanszaak] van 12 september 2014, factuurnummer 21Z65214 , gericht aan [bedrijf 1] France met een factuurbedrag van € 1.863.033,36 met omschrijving ‘First payment for project Tianjin China’.
[B] heeft verklaard dat hij de stiefzoon is van verdachte en de zoon van [C] . [C] doet de boekhouding van zijn bedrijf. Verder zou hij nooit iets te maken hebben gehad met [bedrijf 3] en weet hij niet of zijn bedrijf een vordering heeft gehad op [bedrijf 1] . Dit zou de eerste opdracht van zijn bouwbedrijf zijn. Een persoon genaamd [A] zegt hem niets .
Verdachte heeft verklaard dat hij zijn stiefzoon het vak wilde leren en daarom bewust heeft geregeld dat [bedrijf 1] een geldbedrag van € 1.863.033,36 heeft overgemaakt op de rekening van zijn stiefzoon. Dit is in overleg met zijn stiefzoon gebeurd. Als grondslag voor deze betaling heeft [C] , de vrouw van verdachte, in zijn (verdachtes) opdracht een factuur opgemaakt aan [bedrijf 1] .Verdachte heeft zaken gedaan met [A] die werkzaam is bij [bedrijf 3] .Op verzoek van [A] is de rekening naar [bedrijf 1] Frankrijk gestuurd in plaats van naar [bedrijf 3] .
[C] heeft verklaard dat zij op 8 oktober 2014 wilde controleren of het geld van [bedrijf 1] op de rekening van haar zoon was gestort. Het ging om een factuur van ongeveer 1,8 miljoen. Haar man heeft bewust geregeld dat dit geld via de rekening van haar zoon zou lopen. De factuur van [eenmanszaak] aan [bedrijf 1] heeft [C] opgemaakt. Op 10 oktober 2014 is [C] bij de Rabobank geweest om navraag te doen.
Bewijsoverwegingen feit 1 en 2
Valsheid in geschrifte
Verdachte heeft verklaard dat het bedrijf [eenmanszaak] een vordering heeft op [bedrijf 1] in verband met een bouwproject in China. De rechtbank stelt voorop dat deze verklaring geen steun vindt in het dossier. Hoewel verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij beschikt over een overeenkomst voor dit bouwproject, heeft verdachte deze overeenkomst toen noch enig moment daarna desgevraagd willen tonen. Verdachte is ook niet ter zitting verschenen om een nadere toelichting te geven over dit bouwproject en de gang van zaken met betrekking tot de circa 1,8 miljoen te geven. De rechtbank heeft deze verklaring van verdachte daarom niet kunnen verifiëren
Tegenover de verklaring van verdachte staat die van [bedrijf 1] dat zij nooit zaken heeft gedaan met [eenmanszaak] . De eigenaar van [eenmanszaak] en tevens stiefzoon van verdachte weet evenmin van een samenwerkingsverband tussen zijn onderneming en [bedrijf 1] . De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze ontkenningen. Daarbij komt dat de bedrijfsadministratie van [bedrijf 1] een in het Frans opgestelde factuur van [bedrijf 3] van augustus 2014 bevat ter hoogte van € 1.863.033,36 (d.w.z. exact hetzelfde bedrag als op de factuur van [eenmanszaak] ) van een wél bestaande leverancier van [bedrijf 1] .
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de verklaring van verdachte op dit punt niet geloofwaardig. Zij gaat er daarom van uit dat [eenmanszaak] nooit een daadwerkelijke vordering heeft gehad op [bedrijf 1] noch ooit met haar heeft samengewerkt en dat verdachte dit moet hebben geweten. Dit heeft tot gevolg dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat de factuur van [eenmanszaak] valselijk is opgemaakt c.q. vervalst. Verdachte heeft verklaard aan [C] opdracht te hebben gegeven de factuur op te maken en deze factuur op verzoek van [A] te hebben opgestuurd naar [bedrijf 1] , zodat de rechtbank ook het medeplegen bewezen acht.
Oplichting
Oplichtingsmiddel
Voor veroordeling wegens oplichting is onder meer vereist dat een of meer van de in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht specifiek aangeduide oplichtingsmiddelen gebezigd worden, te weten: het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, het gebruik van listige kunstgrepen of het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels. Bij het aannemen van een valse naam of een valse hoedanigheid gaat het er in de kern om dat het handelen van verdachte ertoe kan leiden dat bij de ander een onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen met betrekking tot de persoon van de verdachte, hetzij wat betreft diens naam, hetzij wat betreft diens hoedanigheid, waarbij die onjuiste voorstelling van zaken in het leven wordt geroepen teneinde daarvan misbruik te maken. Bij listige kunstgrepen gaat het in vergelijkbare zin in de kern om meer dan een enkele misleidende feitelijke handeling die een onjuiste voorstelling van zaken in het leven kan roepen. Bij het gebruik van een samenweefsel van verdichtsels gaat het in de kern om gesproken en/of geschreven uitingen die bij die ander een op meer dan een enkele leugenachtige mededeling gebaseerde onjuiste voorstelling van zaken in het leven kunnen roepen.
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat de persoon die zich heeft voorgesteld met de naam [A] en werkzaam zou zijn bij [bedrijf 3] , in werkelijkheid niet werkzaam was bij [bedrijf 3] . Ook bleek het door hem gebruikte e-mailadres niet verbonden te zijn aan [bedrijf 3] . Hierdoor is bij [bedrijf 1] een onjuiste voorstelling van zaken in het leven geroepen met betrekking tot deze persoon, hetzij wat betreft diens naam, hetzij wat betreft diens hoedanigheid. Deze persoon heeft daarnaast niet alleen een valse naam en/of valse hoedanigheid aangenomen, maar ook listige kunstgrepen en/of een samenweefsel van verdichtsels gebruikt door herhaaldelijk (zowel telefonisch als per e-mail) contact op te nemen met [bedrijf 1] en daarbij telkens heeft benadrukt dat [bedrijf 1] het geld kan overmaken. Al deze middelen hebben ertoe bijgedragen dat bij [bedrijf 1] een onjuiste voorstelling van zaken in het leven werd geroepen. Die onjuiste voorstelling van zaken is in het leven geroepen teneinde daarvan misbruik te maken.
Bewegen tot
De enkele omstandigheid dat een oplichtingsmiddel is gebezigd, is echter niet voldoende om tot een veroordeling ter zake van oplichting te komen. Daarvoor is ook vereist dat de ander mede onder invloed van de door het desbetreffende oplichtingsmiddel in het leven geroepen onjuiste voorstelling van zaken is bewogen tot de afgifte van enig goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een schuld.
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat [bedrijf 1] onder invloed van de hiervoor genoemde oplichtingsmiddelen uiteindelijk het geldbedrag heeft overgemaakt op het betreffende Rabobankrekeningnummer.
Medeplegen
De handelingen van het onder 1 primair tenlastegelegde zijn verricht door iemand die zich [A] noemt. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of sprake is geweest van een zodanig nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en deze persoon dat verdachte als medepleger aangemerkt kan worden.
Aangeefster heeft verklaard dat een persoon genaamd [A] contact heeft opgenomen met [bedrijf 1] . Verdachte heeft verklaard zaken te hebben gedaan met [A] . [C] heeft verklaard dat zij een telefoonnummer van [A] bij de bank heeft afgegeven. Verdachte heeft verder verklaard aan [C] opdracht te hebben gegeven een factuur op te maken en deze factuur op verzoek van [A] op te hebben gestuurd naar [bedrijf 1] . Op een later moment heeft [C] ook nog gecontroleerd of het geld al was overgemaakt en hieromtrent navraag gedaan bij de Rabobank en de valse factuur overhandigd.
Gelet op deze gang van zaken is de rechtbank van oordeel dat verdachte een materiële bijdrage van voldoende gewicht aan het onder 1 primair tenlastegelegde heeft geleverd, zodat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking
De rechtbank acht het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.