Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[verzoekster] , verzoekster,
[minderjarige 1]en
[minderjarige 2], (tezamen te noemen: verzoekers)
de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,
Procesverloop
14 augustus 2017 om 08:00 uur vanuit Nederland zullen worden uitgezet naar Armenië.
Beslissing
Overwegingen
Verzoekers zijn in 2008 Nederland ingereisd. Zij hebben geen rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8 van de Vw. Op hen rust de plicht Nederland te verlaten.
Op basis van een door hen verricht onderzoek hebben de Armeense autoriteiten op 2 juni 2017 drie laissez-passers afgegeven ten behoeve van verzoekers. Deze laissez-passers, die voorzien zijn van foto’s van verzoekers, zijn ten naam gesteld van [A] , geboren op [1981] , [B] , geboren op [2005] , en [C] , geboren op [2006] .
De Armeense autoriteiten hebben in het kader van de afgegeven laissez-passers ook drie paspoortnummers bekend gemaakt.
Voorts hebben verzoekers aangevoerd dat verweerder onzorgvuldig handelt door geen nader onderzoek in te stellen naar de afgegeven laissez-passers. Verzoekers hebben gesteld dat verweerder nader onderzoek moet doen naar de afgegeven laissez-passers, nu deze zijn afgegeven op basis van persoonsgegevens die sterk afwijken van de persoonsgegeven waaronder verzoekers bij verweerder geregistreerd staan. Verder had verweerder navraag moeten doen naar de datum en plaats van afgifte van de paspoorten waarvan de paspoortnummers door de Armeense autoriteiten bekend zijn gemaakt.
Uitzetting met gebruik van persoonsgegevens die niet zien op verzoekers is in strijd met artikel 8 van het Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) in verbinding met de artikelen 7 en 8 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK).
De stelling dat verzoekers daartoe niet in staat zijn omdat zij in bewijsnood verkeren onderschrijft de voorzieningenrechter niet, nu zij de stelling dat zij in bewijsnood verkeren in het geheel niet hebben onderbouwd. De voorzieningenrechter heeft hierbij in aanmerking genomen dat verzoekers sinds hun binnenkomst in Nederland in 2008 de tijd hebben gehad om de door hen gestelde identiteit en gestelde nationaliteit dan wel de stelling dat zij in bewijsnood verkeren te onderbouwen.
Het betoog van verzoekers dat zij in bewijsnood verkeren om de door hen gestelde identiteit en gestelde nationaliteit aan te tonen, omdat zij geen informatie over de inhoud van de paspoorten, waarvan de nummers de Armeense autoriteiten bekend hebben gemaakt, kunnen verkrijgen, onderschrijft de voorzieningenrechter niet. Verzoekers hebben deze stelling immers geenszins onderbouwd. Daarnaast ziet de inhoud van de paspoorten niet op de door verzoekers gestelde identiteit en gestelde nationaliteit, zodat deze gegevens niet kunnen dienen ter staving van de door hen gestelde identiteit en gestelde nationaliteit.
Voorts blijkt uit de gedingstukken dat verzoekers nimmer hebben meegewerkt aan de vaststelling van de door hen gestelde identiteit en gestelde nationaliteit.
De enkele omstandigheid dat verzoekers consequent dezelfde identiteit en dezelfde nationaliteit hebben opgegeven als zijnde hun identiteit en nationaliteit en dat zij onder die persoonsgegevens bij verweerder geregistreerd staan, is geen reden om de door verzoekers gestelde identiteit en gestelde nationaliteit aannemelijk te achten.
Hierbij heeft de voorzieningenrechter in acht genomen dat gesteld noch gebleken is dat de door verzoekers gestelde identiteit en gestelde nationaliteit door verweerder dan wel door de rechtbank of de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State als vaststaand zijn aangemerkt.
Verzoekers hebben gesteld dat zij in het bezit zijn van de originele verklaringen. Voor zover dat zou moeten worden aangenomen en zou moeten worden aangenomen dat die verklaringen authentiek zijn, dan kan ook die omstandigheid niet tot twijfel aan de inhoud van de laissez‑passers leiden, nu verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de verklaringen van dit ziekenhuis in Rusland zien op de persoon van verzoekers. Zij hebben immers de door hen gestelde identiteit en gestelde nationaliteit niet aannemelijk gemaakt.
Een gescheiden uitzetting zal eerst aan de orde zijn als verzoekster het voor verweerder onbekende adres alwaar verzoeksters minderjarige kinderen verblijven voor zich houdt. Dit komt en blijft voor rekening en risico van verzoekers. Van strijd met artikel 8 van het EVRM in verbinding met de artikelen 3, 6 en 9 van het IVRK, zoals door verzoekers is betoogd, is dan ook geen sprake.