4.4De voorzieningenrechter heeft in dit stadium van de procedure onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat [verzoeker 1] geen werkzaamheden verricht die kunnen worden aangemerkt als feitelijke werkzaamheden in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Awb en waaruit blijkt dat zij het rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken belang in het bijzonder behartigt. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat uit de doelstellingen van de vereniging kan worden afgeleid dat zij opkomt voor belangen die zien op het behoud en de verbetering van het bestaande woonklimaat in de woonwijk. Weliswaar wordt blijkens de doelstelling de woonwijk begrensd door Rijksweg 27, de Soestdijkerstraatweg en het Oostereind, en vallen de te kappen bomen buiten de als zodanig begrensde woonwijk, maar de voorzieningenrechter acht het niet onaannemelijk dat het woonklimaat in de woonwijk in dit geval mede wordt bepaald door de kap van de bomen die buiten de woonwijk staan. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat de kap van de thans in geding zijnde 6 bomen onderdeel is van een groter geheel, waardoor het groenbestand in de directe nabijheid van de woonwijk aanzienlijk wordt beïnvloed. De conclusie van de voorzieningenrechter in deze procedure is dan ook dat genoemde vereniging kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste en derde lid, van de Awb.
Inhoudelijke beoordeling van verzoek [verzoeker 1]
5. Ingevolge artikel 2:2, eerste lid, aanhef en onder g, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) geldt, voor zover ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist om houtopstand te vellen of te doen vellen, een zodanige bepaling als een verbod om een project, voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat, uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
6. Op grond van artikel 4.5.2, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening Hilversum (APV), is het verboden zonder vergunning van het bevoegd gezag bomen te vellen of te doen vellen.
Ingevolge artikel 4.5.4, eerste lid, van de APV kan de vergunning worden geweigerd op grond van:
a. natuur- en milieuwaarden;
b. landschappelijke waarden;
c. cultuurhistorische waarden;
d. waarden van dorps-/stadsschoon;
e. andere reden van milieubeheer.
7. De voorzieningenrechter stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak van de ABRS, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR4883, een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstand moet worden getoetst aan het beoordelingskader van de lokale van toepassing zijnde verordening. Dat beoordelingskader staat los van het beoordelingskader voor bijvoorbeeld bouwen, aanleggen of planologische voorschriften van de Wet ruimtelijke ordening of de Wabo. 8. De beslissing om al dan niet een omgevingsvergunning voor het kappen te verlenen is een discretionaire bevoegdheid van verweerder, waarbij verweerder de vergunning kan weigeren op grond van de in artikel 4.5.4 van de APV genoemde gronden. Bij de uitoefening van die bevoegdheid komt verweerder een ruime mate van beleidsvrijheid toe. Als een bepaalde in artikel 4.5.4 van de APV genoemde waarde zich voordoet, kan verweerder de vergunning weigeren, maar daartoe bestaat geen verplichting. Daarbij zal verweerder een belangenafweging moeten maken. Dat betekent dat verweerder bij de beslissing om omgevingsvergunning voor het kappen te verlenen een ruime beleidsvrijheid heeft en de rechter die beslissing terughoudend moet toetsen. Deze toetsing is beperkt tot de vraag of verweerder bij afweging van belangen in redelijkheid tot verlening van de gevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen komen.
9. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de te vellen bomen een beperkte waarde hebben voor het groene karakter van Hilversum, zodat het belang bij het behoud van die bomen niet groot is. Daar tegenover heeft verweerder het belang geplaatst van vergunninghouder, die zo spoedig mogelijk wil starten met het oprichten van het appartementencomplex, dat onderdeel uitmaakt van de ontwikkeling van het zorgpark Monnikenberg. Het vellen van de bomen is noodzakelijk voor de aanleg van een weg teneinde de bouw van het complex mogelijk te maken en dient bovendien als ontsluiting voor de (toekomstige) spoedeisende hulp van het ziekenhuis. Verweerder is van mening dat een en ander maatschappelijk van groot belang is, welk belang dient te prevaleren boven het belang van behoud van de betreffende bomen.