ECLI:NL:RBMNE:2017:409

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 februari 2017
Publicatiedatum
31 januari 2017
Zaaknummer
5064510
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen en incassokosten in het kader van een vermeende overeenkomst van inlening

In deze zaak vordert de coöperatie Payroll-Online U.A. (hierna: Payroll) betaling van een bedrag van € 1.283,10 van de besloten vennootschap [gedaagde], bestaande uit wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. Payroll stelt dat zij een overeenkomst van opdracht heeft gesloten met [gedaagde] voor het inlenen van personeel, in dit geval de medewerkers [C] en [D]. De procedure is gestart na meerdere sommaties door Florijn Incasso, de gemachtigde van Payroll, aan [gedaagde] voor het betalen van openstaande facturen. [gedaagde] betwist echter de rechtsgeldigheid van de vordering en stelt dat er geen overeenkomst van inlening bestaat, omdat de medewerkers door [B] B.V. aan haar zijn ter beschikking gesteld.

De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht. Uit de processtukken blijkt dat Payroll geen schriftelijke bevestiging van een overeenkomst van opdracht met [gedaagde] heeft overgelegd. Bovendien heeft [gedaagde] onderbouwd dat zij in overleg met [B] heeft gehandeld en dat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij een overeenkomst met [B] had gesloten. De kantonrechter concludeert dat Payroll haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd en dat [gedaagde] gerechtvaardigd was in haar veronderstelling dat zij niet aan Payroll hoefde te betalen.

De vorderingen van Payroll worden afgewezen, en Payroll wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde]. De kantonrechter heeft de kosten vastgesteld op € 50, waarbij geen aanleiding is gezien om de vordering van [gedaagde] tot vergoeding van haar proceskosten toe te wijzen. Het vonnis is uitgesproken op 8 februari 2017 door mr. J.K.J. van den Boom, kantonrechter.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 5064510 UC EXPL 16-7393 NM/31469
Vonnis van 8 februari 2017
inzake
de coöperatie
Coöperatie Payroll-Online U.A.,
gevestigd en kantoorhoudende te Groningen,
verder ook te noemen Payroll,
eisende partij,
gemachtigde: Florijn Incasso B.V.,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde],
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: L.L.C. de Lange

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De algemene voorwaarden van Payroll luiden, voor zover in deze procedure relevant, als volgt:

Payroll-Online
Payroll Online houdt zich bezig met drie soorten opdrachtgevers:
  • Intermediairs in de arbeidsmarkt waarvoor Payroll-Online de volledige BackOffice verzorgt.
  • Grote bedrijven (inleners ) die over een eigen uitzendbureau willen beschikken.
  • ZZP’ers en hun opdrachtgevers.
Deze algemene voorwaarden hebben betrekking op de eerste twee soorten opdrachtgevers. Grote bedrijven worden in deze voorwaarden inleners genoemd. Voor ZZP’ers en hun opdrachtgevers gelden andere voorwaarden.
Uitzenden/Payrollen
Payroll-Online is juridisch werkgever van de medewerkers: uitzendkrachten en payrollmedewerkers. Het verschil tussen een uitzendkracht en een payrollmedewerker wordt bepaald door degene die de selectie van de medewerker heeft gedaan. Bij een uitzendkracht geschiedt de werving & selectie door de intermediair; bij een payrollmedewerker heeft de inlener de medewerker zelf geworven en geselecteerd.
[…]
De taken van Payroll Online
  • Faciliteren intermediairs en grote inleners die over een eigen uitzendbureau willen beschikken.
  • Vormgeven van het juridisch werkgeverschap van de medewerkers die bij de inleners van de intermediair werkzaam zijn.
  • De facturatie aan de inlener.
  • De incasso bij de inlener.
  • Salarisbetalingen.
  • Loonaangiften en afdracht aan de belastingdienst.
  • Pensioenaangifte en opdrachten.
  • Ziek- en herstelmeldingen en verzuimbegeleiding op grond van de Wet Verbetering Poortwachter.
Tussen Payroll-Online en de intermediair zal een samenwerkingsovereenkomst worden afgesloten met daarin onder andere de gemaakte afspraken omtrent de verdeling van de werkzaamheden en de vergoeding hiervoor. Deze algemene voorwaarden zijn hierop van toepassing, voor zover de bepalingen betrekking kunnen hebben op de relatie tussen Payroll-Online en de intermediair.
Tussen Payroll-Online en de inlener zal een overeenkomst van opdracht worden afgesloten op basis waarvan een medewerker door Payroll-Online aan de inlener ter beschikking wordt gesteld. In deze overeenkomst worden afspraken gemaakt over onder andere arbeidsomvang, de duur van de opdracht en het tarief. Deze afspraken worden schriftelijk bevestigd. Deze algemene voorwaarden zijn hierop van toepassing.’
2.2.
[gedaagde] exploiteert een onderneming die zich bezig houdt met het metselen van gevels en actief is op het gebied van woning- en utiliteitsbouw, onderhoud en renovatie.
2.3.
[B] B.V. (hierna: [B] ) stelt metselaars, timmerlieden en dergelijke ter beschikking voor bouwprojecten.
2.4.
[gedaagde] heeft een kopie overgelegd van een contract (hierna: de regie-overeenkomst), waarin, voor zover in deze procedure van belang, het volgende is vermeld:
‘[…]
REGIE-OVEREENKOMST
kenmerk: […] d.d. 25 juni 2013
[…] 16 van 52 won. [locatie 1]
Hoofdaannemer: [A]
[…]
Opdrachtgever: [gedaagde]
[…]
Onderaannemer/ZZP’er: [B] […]
2.5.
[gedaagde] heeft twee aan haar geadresseerde facturen van [B] in het geding gebracht voor werkzaamheden die zijn verricht door de heren [C] (hierna: [C] ) en [D] (hierna: [D] ), gedateerd op 10 juni 2013 (ter hoogte van € 2.160) en 17 juni 2013 (ter hoogte van € 2.400). De facturen, met een totaalbedrag van
€ 4.560, hebben betrekking op werkzaamheden die zijn verricht in week 23 respectievelijk 24 van het jaar 2013, op het project dat is vermeld in de regie-overeenkomst en op de hiervoor vermelde facturen (hierna: het project [locatie 1] ). Bij de facturen zijn ondertekende mandagenregisters van [B] gevoegd, waarop voor [C] en [D] vermeld is welk aantal uren per dag in de desbetreffende week is gewerkt. Op beide facturen is vermeld:
‘[…] Werk 16 van 52 [A] [locatie 1] […]’
2.6.
Payroll heeft vijf aan [gedaagde] geadresseerde facturen en een creditfactuur in het geding gebracht voor werkzaamheden die zijn verricht door [C] en [D] in de weken 22 tot en met 26 van het jaar 2013. Op al deze facturen, met dateringen in de periode van 17 juni 2013 tot en met 23 juli 2013, is vermeld:
‘[…] Voor project: 16 van 52 won. [A] [locatie 1] […]’
2.7.
Op 11 oktober 2013 heeft Florijn Incasso [gedaagde] namens Payroll gesommeerd tot betaling van € 7.592,15. Op 16 oktober 2013 heeft Florijn Incasso [gedaagde] nogmaals namens Payroll gesommeerd, ditmaal tot betaling van € 7.796,38.
2.8.
Bij brief van 16 oktober 2013 heeft [gedaagde] Florijn Incasso, voor zover relevant, bericht:
“Zover wij kunnen nagaan hebben wij geen openstaande facturen van uw cliënt. Indien uw cliënt voor ons bedrijf werkzaamheden heeft uitgevoerd heeft hij daar ook een overeenkomst van ontvangen en ook deze ontbreekt in onze administratie. Indien u van mening bent dat er een vordering bestaat ontvangen wij graag een kopie van de betreffende facturen en de daarbij behorende zaken.”
2.9.
Bij brief van 26 mei 2014 heeft Florijn Incasso kopieën van de in 2.6 genoemde facturen van Payroll aan [gedaagde] gestuurd en haar gesommeerd tot betaling van € 7.796,38 uiterlijk op 1 juni 2014.
2.10.
Bij e-mail van 4 juni 2014 heeft [gedaagde] Florijn Incasso, voor zover relevant, bericht:
“Zoals vermeld in ons schrijven blijkt dat wij geen facturen van Payroll-Online hebben ontvangen. (…) Nu blijkt dat [B] , vertegenwoordigd door de heer [E] in het verleden zijn zaken heeft laten behartigen c.q. samenwerkte met Payroll-Online. Gisteren hebben wij navraag gedaan bij de heer [E] en daaruit blijkt dat hij voor het werk [locatie 1] volgens zijn zeggen niet meer samenwerkte met Payroll Online. (…) De heer [E] heeft aangegeven dat hij geen gezeur wil met Payroll-Online en heeft vandaag de facturen van [gedaagde] (kantonrechter: bedoeld zal zijn de door [B] aan [gedaagde] gestuurde facturen) gecrediteerd. Gezien bovenstaande zullen wij het totaal aan uren van de laatste cumulatieve productiebon, totaal 216 uur á € 30,00 = € 6.480,00 aan Payroll-Online gaan overmaken. Payroll-Online heeft 224 uur in rekening gebracht. Wij gaan ervan uit dat er een credit wordt gestuurd van 8 uur á € 30,00 = € 240,00.”
2.11.
Op 5 juni 2014 heeft gedaagde € 6.480 betaald aan Payroll.
2.12.
Op een door [gedaagde] overgelegd bankafschrift is vermeld dat [gedaagde] in verband met creditering van de in 2.5 vermelde facturen op 5 juni 2014 in totaal € 4.560 van [B] heeft ontvangen.
2.13.
Bij e-mail van 26 februari 2015 heeft Florijn Incasso [gedaagde] , voor zover relevant, bericht:
“In navolging op voorgaande correspondentie doen wij u dit schrijven toekomen. In overleg met cliënt is er inmiddels een creditfactuur gemaakt voor een bedrag ad € 240,-. Nu dit bedrag is gecrediteerd staan enkel de bijkomende kosten nog open waardoor er een restant verschuldigde bestaat ad
€ 1.281,90 (de kantonrechter begrijpt: € 1.283,10).”
2.14.
Het tevens door Payroll aan [gedaagde] , wegens het niet tijdig voldoen van de hoofdsom, in rekening gebrachte bedrag van € 1.283,10, bestaande uit buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke handelsrente, is niet betaald door [gedaagde] .

3.Het geschil

3.1.
Payroll vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad (samengevat):
I. [gedaagde] te veroordelen om tegen kwijting aan Payroll een bedrag te betalen van
€ 1.283,10 (bestaande uit € 572 aan wettelijke handelsrente berekend tot 26 april 2016 en € 711 aan buitengerechtelijke incassokosten), vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 27 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
II. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van die vorderingen stelt Payroll het volgende. Payroll zorgde voor de verloning van de werknemers ten behoeve van [B] . Voor het project [locatie 1] heeft Payroll met [gedaagde] een overeenkomst van opdracht gesloten in het kader waarvan zij personeel ( [C] en [D] ) aan [gedaagde] ter beschikking heeft gesteld. [gedaagde] is aanvankelijk jegens Payroll toerekenbaar tekortgeschoten in de nakoming van uit die overeenkomst voortvloeiende verplichtingen, door meerdere facturen, ondanks sommaties, onbetaald te laten. Daarom maakt Payroll aanspraak op betaling van de wettelijke handelsrente en – op grond van artikel 18 lid 5 van de tussen partijen van toepassing zijnde algemene voorwaarden – op de buitengerechtelijke incassokosten, nu [gedaagde] de hoofdsom te laat heeft voldaan, respectievelijk Payroll de vordering uit handen heeft moeten geven.
3.3.
[gedaagde] voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Payroll tot vergoeding van haar volledige proceskosten (uitvoerbaar bij voorraad), begroot op € 1.500 exclusief btw. [gedaagde] voert in verband hiermee het volgende aan. Er bestaat geen overeenkomst tussen [gedaagde] en Payroll tot het inlenen van werknemers ten behoeve van het project [locatie 1] . Niet Payroll maar [B] heeft [C] en [D] aan [gedaagde] ter beschikking gesteld, zoals blijkt uit de regie-overeenkomst. [gedaagde] wist niet dat dat er een contractuele relatie bestond tussen Payroll en [gedaagde] en zij heeft geen reden gehad om aan te nemen dat zij voor de werkzaamheden van [C] en [D] aan Payroll moest betalen. De facturen van Payroll heeft zij niet in 2013 maar pas in 2014, via Florijn Incasso, ontvangen. In overleg met [B] heeft [gedaagde] het totaalbedrag voor de facturen van Payroll aan Payroll betaald, onder creditering door [B] van het bedrag dat [gedaagde] al aan [B] had voldaan. Uit deze betaling mag niet worden afgeleid dat [gedaagde] erkent dat er een contractuele relatie bestond tussen haar en Payroll en/of dat zij dus aan Payroll diende te betalen. De algemene voorwaarden van Payroll heeft [gedaagde] nooit ontvangen.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Uit de processtukken leidt de kantonrechter af dat er volgens Payroll twee overeenkomsten zijn: a) een overeenkomst tussen Payroll en [B] als intermediair, op grond waarvan Payroll het juridisch werkgeverschap van [C] en [D] heeft overgenomen van [B] (in de algemene voorwaarden van Payroll is dit een samenwerkingsovereenkomst genoemd, zie 2.1, voorlaatste alinea), en b) een overeenkomst van opdracht tussen Payroll en [gedaagde] , op grond waarvan [gedaagde] [C] en [D] voor het project [locatie 1] heeft ingeleend van Payroll.
4.2.
Of sprake is geweest van een onder a) genoemde samenwerkingsovereenkomst tussen Payroll en [gedaagde] , staat naar het oordeel van de kantonrechter niet vast. Payroll heeft geen schriftelijke bevestiging van een dergelijke samenwerkingsovereenkomst in het geding gebracht, en in de e-mail van [gedaagde] aan Florijn Incasso van 4 juni 2014 staat dat [B] (de heer [E] ) [gedaagde] heeft meegedeeld dat zij voor het project [locatie 1] niet meer samenwerkte met Payroll (zie 2.10). Ook als echter wordt uitgegaan van een in 2013 tussen Payroll en [B] bestaande samenwerkingsovereenkomst, is niet aannemelijk dat Payroll de in 4.1 bij b) genoemde overeenkomst van opdracht (inlening) met [gedaagde] heeft gesloten en ook niet dat het [gedaagde] hoe dan ook duidelijk moet zijn geweest dat zij voor de werkzaamheden van [C] en [D] aan Payroll moest betalen, aangezien:
  • in de algemene voorwaarden van Payroll staat dat afspraken die Payroll in het kader van een overeenkomst van opdracht met een inlener maakt, schriftelijk worden bevestigd (zie 2.1, laatste alinea), maar Payroll geen document in het geding heeft gebracht waarin afspraken met [gedaagde] over het inlenen van [C] en [D] zijn vastgelegd
  • Payroll ook geen enkel ander stuk, zoals bijvoorbeeld een e-mail tussen haar en [gedaagde] of tussen haar en [B] , in het geding heeft gebracht die verwijst naar een overeenkomst tussen Payroll en [gedaagde] ,
  • Payroll niets heeft aangevoerd waaruit blijkt dat in 2013 door Payroll en/of [B] aan [gedaagde] is meegedeeld dat zij voor de door [C] en [D] verrichte werkzaamheden (bevrijdend) aan Payroll moest betalen
  • [gedaagde] haar stelling dat zij een overeenkomst tot inlening met [B] had gesloten, heeft onderbouwd met de regie-overeenkomst
  • [B] een deel van de door [C] en [D] verrichte werkzaamheden zelf aan [gedaagde] in rekening heeft gebracht.
4.3.
De conclusie luidt dat Payroll haar stelling dat zij met [gedaagde] een overeenkomst van opdracht (inlening) heeft gesloten voor [C] en [D] , onvoldoende heeft onderbouwd. De omstandigheid dat [gedaagde] er in overleg met [B] voor heeft gekozen om alsnog het totaal door Payroll gefactureerde bedrag aan Payroll te betalen, met creditering door [B] van de door haar aan [gedaagde] gefactureerde bedragen, leidt niet tot een ander oordeel. Uit de gang van zaken leidt de kantonrechter af dat [gedaagde] gerechtvaardigd in de veronderstelling heeft verkeerd dat zij een overeenkomst van inlening had gesloten met [B] , maar dat [B] haar in 2014 heeft meegedeeld dat zij bevrijdend kon betalen aan Payroll.
4.4.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat Payroll geen recht heeft op een vergoeding van [gedaagde] voor wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten, zodat haar vorderingen moeten worden afgewezen.
4.5.
Payroll zal, als in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het geding worden veroordeeld. De kantonrechter ziet geen aanleiding voor toewijzing van de vordering van [gedaagde] tot veroordeling van Payroll om haar ter vergoeding van haar proceskosten € 1.500 te betalen. Nu [gedaagde] heeft gesteld dat zij diverse kosten heeft gemaakt voor deze procedure en zij zonder een professionele gemachtigde heeft geprocedeerd, zullen deze kosten conform de toepasselijke staffel salarissen rolzaken sector kanton worden begroot op € 50.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Payroll tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 50 voor gemaakte kosten,
5.3.
verklaart de in 5.2 uitgesproken kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 februari 2017.
Type: JvdB/4223