Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.1. De procedure
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de mondelinge behandeling.
2.De feiten
Door Meeuwissen Verkeers Ongevallen Analyse (MVOA) is op verzoek van [verzoekster] een ongevallenanalyse gemaakt. Daarin is onder meer het volgende vermeld:
3.Het geschil
Subsidiair verzoekt zij om bepaling van de omvang van de aansprakelijkheid van Achmea als gevolg van dit ongeval. Daarnaast verzoekt zij om veroordeling van Achmea in de kosten van dit deelgeschil.
Voor zover daar wel sprake van zou zijn geweest, valt deze in het niet in vergelijking met de ernst van de verkeersovertreding van de bestuurder van de BMW . In ieder geval dient met toepassing van de billijkheidscorrectie de mate van eigen schuld, mede gezien de ernst van het letsel, tot 0 te worden gecorrigeerd.
Achmea stelt zich verder op het standpunt dat [verzoekster] niet aan haar verplichting tot het verlenen van voorrang heeft voldaan. Voor het vaststellen van de causale verdeling neemt Achmea het standpunt in dat deze 50-50 moet zijn, omdat beide bestuurders een fout hebben gemaakt. Er zijn wel gronden de billijkheidscorrectie toe te passen wegens de vergaande gevolgen van het ongeval voor [verzoekster] . Deze correctie leidt er volgens Achmea echter niet toe dat zij de schade volledig moet dragen. Er moet namelijk ook rekening mee worden gehouden dat [verzoekster] geen gordel droeg. Volgens Achmea moet een billijkheidscorrectie van 25% plaatsvinden en moet zij 75% van de schade vergoeden.
4.De beoordeling
Anderzijds heeft [verzoekster] tijdens de zitting gezegd dat het een aanname is dat zij de BMW niet heeft gezien (zij kan zich niets meer herinneren van het ongeluk). Met verwijzing naar het rapport van MVOA stelt [verzoekster] dat de aanrijding niet had plaatsgevonden als [A] zich aan de maximum snelheid had gehouden. Er is volgens haar, kort gezegd, geen reden voorrang te verlenen als verkeer zich nog op grote afstand bevindt. Voorrang verlenen betekent namelijk het andere bestuurders in staat stellen ongehinderd hun weg te vervolgen. Dit standpunt veronderstelt dat [verzoekster] de BMW wel heeft gezien, maar dacht er voorlangs te kunnen gaan.
Achmea voert aan dat uit geen van de getuigenverklaringen blijkt van een door de BMW ingehaalde bestelbus. Volgens Achmea reed [A] op de linkerbaan en niet op het verdrijvingsvlak. De aanrijding heeft wel op het verdrijvingsvlak plaatsgevonden, maar alleen omdat [A] naar links uitweek toen [verzoekster] plotseling overstak. Verder had [verzoekster] er volgens Achmea rekening mee moeten houden dat er te hard gereden werd; ook te hard rijdend verkeer heeft voorrang.
Als aangenomen wordt dat er geen busje reed dat het zicht belemmerde (dat is wat Achmea aanvoert), kan gezegd worden dat [verzoekster] onvoldoende heeft geanticipeerd op de mogelijkheid dat auto’s harder rijden dan is toegestaan en dus eerder ter plaatse zijn dan wanneer zij de maximum snelheid wel in acht hadden genomen. Ook in dat geval had oversteken vermeden moeten worden – of dat nu wel of geen voorrangsfout inhoudt. In beide gevallen is er sprake van een omstandigheid die aan [verzoekster] kan worden toegerekend en is er sprake is van een gedeelte eigen schuld.