ECLI:NL:RBMNE:2017:4021

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 mei 2017
Publicatiedatum
3 augustus 2017
Zaaknummer
16/659094-17
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelaatbaarheid van uitlevering van een Albanese onderdaan aan Albanië

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 mei 2017 uitspraak gedaan over een uitleveringsverzoek van de Albanese autoriteiten voor een Albanese onderdaan, die op dat moment gedetineerd was in de PI Almere. Het verzoek tot uitlevering was ingediend op 2 februari 2017 en betrof feiten die gerelateerd zijn aan een bevel tot voorlopige inhechtenisneming van 16 december 2016. De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende documenten, waaronder het uitleveringsverzoek zelf, een bevel tot aanhouding en een bevel tot inverzekeringstelling. Tijdens de zitting op 25 april 2017 was de opgeëiste persoon niet aanwezig, maar werd vertegenwoordigd door zijn advocaat, mr. C.Y. Kekik.

De rechtbank heeft de toelaatbaarheid van de uitlevering beoordeeld aan de hand van de vereisten van de Uitleveringswet en het Europees Uitleveringsverdrag. De officier van justitie heeft aangegeven dat de uitlevering toelaatbaar is, en de rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor uitlevering wordt verzocht, zowel onder de Albanese als de Nederlandse wetgeving strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf van ten minste een jaar. De rechtbank heeft ook de argumenten van de verdediging overwogen, waaronder de stelling dat de oproeping onduidelijk was en dat er sprake was van termijnoverschrijding. De rechtbank oordeelde echter dat de belangen van de opgeëiste persoon niet geschaad waren en dat de uitlevering toelaatbaar was.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de uitlevering van de opgeëiste persoon aan Albanië voor vervolging ter zake van de in het bevel tot voorlopige inhechtenisneming gerelateerde feiten toelaatbaar verklaard. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer voor strafzaken, met mr. R.L.M. van Opstal als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 9 mei 2017.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnr.: 16/659094-17
Beslissing van de rechtbank te Utrecht, meervoudige kamer voor strafzaken, naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie in dit arrondissement d.d. 8 februari 2017, ertoe strekkende dat de rechtbank in behandeling zal nemen het op 2 februari 2017 namens de Albanese autoriteiten gedane schriftelijke verzoek tot uitlevering aan Albanië van de Albanese onderdaan:
[opgeëiste persoon], hierna te noemen de opgeëiste persoon,
geboren op [1997] te [geboorteplaats] (Albanië),
thans gedetineerd in de PI Almere.

1.De stukken

De rechtbank heeft onder meer kennis genomen van:
  • voormeld schriftelijk verzoek tot uitlevering d.d. 2 februari 2017;
  • een gewaarmerkt afschrift van een door Albanië tegen de opgeëiste persoon afgegeven bevel tot voorlopige inhechtenisneming d.d. 16 december 2016;
  • een bevel aanhouding van de rechtbank Tirana van 16 december 2016;
  • de aanhouding van de opgeëiste persoon op 24 januari 2017;
  • het bevel tot inverzekeringstelling van de opgeëiste persoon van 24 januari 2017;
  • het bevel bewaring van de rechter-commissaris voor een periode van 20 dagen van 26 januari 2017;
  • een uiteenzetting van de feiten waarvoor de uitlevering wordt verzocht en die de basis vormen voor de verdenking op grond waarvan de opgeëiste persoon wordt vervolgd;
  • de teksten van de volgens het recht van de verzoekende Staat toepasselijke wetsbepalingen;
  • een vertaling van voormelde stukken in het Nederlands.

2.Het uitleveringsverzoek

Het uitleveringsverzoek strekt tot vervolging van de opgeëiste persoon ter zake van de in voormeld bevel tot voorlopige inhechtenisneming d.d. 16 december 2016 gerelateerde feiten. Voor wat betreft de omschrijving van deze feiten verwijst de rechtbank naar de Nederlandse vertaling van dit bevel, waarvan een kopie als bijlage I aan deze beslissing is gehecht. De inhoud van deze bijlage geldt als hier ingevoegd.

3.De procesgang

Ter zitting van 25 april 2017 heeft de rechtbank het verzoek tot uitlevering in behandeling genomen. De opgeëiste persoon is op deze zitting niet verschenen en heeft zich laten vertegenwoordigen door Mr C.Y. Kekik, advocaat te Schiedam. Op de zitting zijn gehoord:
  • mr. C.Y. Kekik, advocaat te Schiedam;
  • de officier van justitie.
De officier van justitie heeft op de zitting een schriftelijke samenvatting ex artikel 26, tweede lid van de Uitleveringswet overgelegd.
De officier van justitie heeft in de samenvatting te kennen gegeven dat de gevraagde uitlevering toelaatbaar is.
Namens de opgeëiste persoon is ter zitting verweer gevoerd, waarop hieronder wordt ingegaan.

4.Toepasselijke verdragen en wetten

Te dezen zijn van toepassing:
  • de Uitleveringswet, zoals deze luidde tot 1 maart 2017;
  • het Europees Uitleveringsverdrag (hierna ook te noemen EUV);
  • de Nederlandse strafwet;
  • de Albanese wetsbepalingen.

5.De identiteit van de opgeëiste persoon

Op grond van de stukken stelt de rechtbank vast dat de opgeëiste persoon de in het uitleveringsverzoek genoemde persoon is en voorts dat hij uitsluitend de Albanese nationaliteit bezit.

6.Beoordeling van de toelaatbaarheid van de verzochte uitlevering

Oproeping
De raadsman stelt dat de brief waarmee de rechtbank de opgeëiste persoon heeft opgeroepen onduidelijk is, waardoor de opgeëiste persoon niet wist waarvoor hij moest verschijnen. Dit verweer slaagt niet. Dat de vordering niet strekte tot, zoals in de oproeping voor de zitting per abuis is vermeld, tenuitvoerlegging in Nederland, is evident. Verdachte is door deze vergissing niet benadeeld, zodat die niet aan inwilliging van het verzoek in de weg staat. Bovendien was verdachte kennelijk op de hoogte van de strekking van het verzoek, gelet erop dat hij op zitting is vertegenwoordigd door een advocaat die, zo is gebleken op zitting, op de hoogte was van de strekking van het verzoek tot uitlevering.
Dubbele strafbaarheid
In haar samenvatting heeft de officier van justitie uiteengezet dat het hier gaat om de feiten
-naar Albanees recht- “doodslag in overig gekwalificeerde omstandigheden” en “vervaardiging en illegaal bezit van wapens en munitie”.
Op grond van artikel 2, eerste lid van het EUV kunnen alleen feiten die in zowel Nederland als Albanië strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf van ten minste een jaar tot uitlevering leiden.
Het eerste feit, “doodslag in overige gekwalificeerde omstandigheden”, is in Albanië strafbaar gesteld in artikel 79 van het Wetboek van Strafrecht van Albanië. De raadsman heeft aangevoerd dat de vertaling van sub e van dat artikel, dat is vertaald als: “Moord met opzet gepleegd: op een dergelijke wijze dat het slachtoffer aan bijzonder onderwerpt”, onvoldoende duidelijk is. De rechtbank stelt echter vast dat de uitlevering is gebaseerd op sub e van artikel 79 van het Wetboek van Strafrecht van Albanië: “Moord met opzet gepleegd: op een voor meerdere personen gevaarlijke wijze”. De rechtbank acht deze bepaling voldoende duidelijk.
De verdediging stelt zich verder op het standpunt dat de opgeëiste persoon wordt verdacht van een poging tot doodslag, terwijl uit de stukken niet blijkt dat de poging tot het plegen van dit misdrijf eveneens strafbaar is gesteld in Albanië, noch van de hoogte van de straf die daarop in Albanië is gesteld.
Aan de verdediging kan worden toegegeven dat de Albanese wettelijke pogingsbepalingen in de overgelegde stukken ontbreken.
De rechtbank stelt echter vast dat uit de stukken genoegzaam blijkt dat de Albanese autoriteiten bij het uitleveringsverzoek feitelijk (en kennelijk ook rechtens) zijn uitgegaan van een poging doodslag; bij het plegen van eerstgenoemd feit is niet enig persoon van het leven beroofd.
Gelet op de aard van het misdrijf en de overige inhoud van de overgelegde stukken staat naar het oordeel van de rechtbank ook voldoende vast dat de poging moord c.q. doodslag met een vrijheidsstraf van ten minste een jaar in Albanië is strafbaar gesteld.
Uit de stukken blijkt dat het andere feit, “vervaardiging en illegaal bezit van wapens”, in Albanië strafbaar is gesteld in artikel 278 van het Wetboek van Strafrecht van Albanië en dat daar een vrijheidsstraf van ten minste een jaar op staat.
Beide feiten zijn in Nederland strafbaar gesteld in artikel 45 en 287 e.v. van het Wetboek van Strafrecht en in artikel 26, eerste lid van de Wet Wapens en Munitie in combinatie met artikel 55, derde lid van de Wet Wapens en Munitie. De feiten zijn allebei strafbaar gesteld met een vrijheidsstraf van ten minste een jaar.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de vereisten van artikel 2, eerste lid van het EUV.
Termijnoverschrijding
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de officier van justitie tot het in behandeling nemen van het uitleveringsverzoek te laat is ingediend. Artikel 23, eerste lid van de Uitleveringswet bepaalt dat een dergelijke vordering uiterlijk op de derde dag na de dag waarop het verzoek tot uitlevering is ontvangen moet worden ingediend. De rechtbank stelt vast dat deze termijn is overschreden, nu uit de stukken blijkt dat het uitleveringsverzoek is gedateerd op 2 februari 2017 en de vordering tot behandeling op 9 februari 2017 is gedaan. In de Uitleveringswet is echter geen sanctie gesteld op het overschrijden van de termijn van artikel 23, eerste lid van die wet. Evenmin zijn de belangen van de opgeëiste persoon geschaad door de termijnoverschrijding.
Ook overigens is aan de rechtbank niet gebleken van enig beletsel voor de toelaatbaarheid van de gevraagde uitlevering.

7.De gevangenhouding van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft ambtshalve, conform het bepaalde bij artikel 27, tweede lid van de Uitleveringswet, bij beschikking van 25 april 2017 de gevangenhouding van de opgeëiste persoon bevolen voor een termijn van 30 dagen.
Kopieën van deze beschikkingen zijn als bijlage II + III aan deze beslissing gehecht.

8.Toepasselijke wets- en verdragsbepalingen

Behalve de al aangehaalde wets- en verdragsbepalingen zijn van toepassing de artikelen 1 en 12 van het EUV, de artikelen 2, 5, 18, 26, 28 en 51a van de Uitleveringswet.

9.Beslissing

De rechtbank verklaart
toelaatbaarde uitlevering van de opgeëiste persoon aan Albanië voor zover deze strekt tot vervolging ter zake van de in genoemd bevel tot voorlopige inhechtenisneming d.d. 16 december 2016 gerelateerde feiten.
Aldus gedaan door mr. R.L.M. van Opstal, voorzitter, mrs. A.J.P. Schotman en R.C. Moed, bijgestaan door J.D. Koteris als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank van 9 mei 2017.
Advies overeenkomstig artikel 30, tweede lid, van de Uitleveringswet
Aan de Minister van Justitie,
Betreft een verzoek tot uitlevering d.d. 2 februari 2017 van de Albanese autoriteiten, van:
[opgeëiste persoon], hierna te noemen de opgeëiste persoon,
geboren op [1997] te [geboorteplaats] (Albanië),
thans gedetineerd in de PI Almere.
Bijgaand treft u aan twee gewaarmerkte afschriften van de uitspraak van de meervoudige kamer voor strafzaken in het arrondissement Utrecht van 9 mei 2017.
Bij laatstvermelde uitspraak werd de verzochte uitlevering ter vervolging ter zake van de in het bevel tot voorlopige inhechtenisneming d.d. 16 december 2016 gerelateerde vermoedelijk begane feiten toelaatbaar verklaard.
De rechtbank Midden-Nederland adviseert u in deze gevolg te geven aan bovengenoemd verzoek tot uitlevering ter vervolging van bovenvermelde vermoedelijk begane feiten.
Utrecht, 9 mei 2017
Namens de rechtbank Midden-Nederland,
mr. R.L.M. van Opstal