Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
- de op 1 mei 2017 door [gedaagde] nagezonden producties
- de conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie
- de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie
- de conclusie van dupliek in reconventie.
2.De feiten
3.Het geschil
€ 16,75
"een billijke vergoeding van de schade"die zij heeft geleden door de onmogelijke woonsituatie op grond van artikel 6:106 BW, nu zij ernstige psychische problemen heeft ontwikkeld door de situatie en daarvoor in therapie heeft moeten gaan. Zij biedt hiervan uitdrukkelijk bewijs aan.
4.De beoordeling
"betaalperiode van drie maanden", maar tevens dat de
"huurder omgerekend per maand in totaal heeft te voldoen € 825.00". Artikel 10 van de huurovereenkomst vermeldt onder meer:
"In aanvulling op c.q. ter verduidelijking van artikel 19 van de algemene bepalingen alsmede artikel 4.1-4.5 (betalingsverplichting, betaalperiode) is de betaalperiode, te weten 3 kalendermaanden, gelijk aan de opzegtermijn van eveneens 3 kalendermaanden, echter altijd vóór de eerste van de maand".
"de onmogelijke woonsituatie"in verband met ernstige psychische problemen die zij daardoor heeft ontwikkeld. Deze vordering is niet toewijsbaar omdat uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat (de ernst van) de gebreken onvoldoende zijn (is) komen vast te staan, en tevens omdat zij de door haar gestelde psychische problemen in het geheel niet concreet heeft onderbouwd, en ook niet heeft aangegeven om welke reden die problemen door de woonsituatie zijn veroorzaakt. Omdat zij niet aan haar stelplicht heeft voldaan wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
€ 841,75
€ 825,--
€ 500,--