4.3Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van poging tot diefstal uit zijn woning, gelegen aan
[adres] te [woonplaats] , gepleegd op 5 mei 2017. Aangever [slachtoffer 1] heeft onder meer verklaard, zakelijk weergegeven:
‘Omstreeks 20.15 uur ging de deurbel. Een jonge vrouw stond bij de voordeur die zei dat zij van het Rode Kruis was en dat zij mij vragen wilde stellen over de bevrijding.
De vrouw kwam binnen. Zij vroeg hoe oud ik was en ik vertelde dat ik geboren was in 1926 en dus 91 jaar oud ben. Ik zag dat zij aantekeningen maakte op een klein blocnootje. Toen ging haar telefoon, ze deed alsof de telefoon stoorde. Ze liep de woonkamer uit de gang op. Na ongeveer een minuut ging ik kijken, zij was niet meer op de gang. Plotseling kwam er uit één van mijn slaapkamers een man gerend. Ik zag de deur van de provisiekast een klein stukje open staan, dus daar heeft de man in gekeken. Ik zag deze man later in de boeien geslagen worden door de politie. Ik zag even later twee agenten met twee vrouwen staan. Eén van die twee vrouwen was bij mij binnen geweest. Ik ben er van overtuigd dat het een babbeltruc is geweest.
Verbalisanten kregen op 5 mei 2017 omstreeks 20.30 uur de melding te gaan naar de [adres] te [woonplaats] en zij hebben onder meer gerelateerd, zakelijk weergegeven:
“Wij kwamen omstreeks 20.35 uur ter plaatse. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , zag een man de trap aflopen die nog net iets boven op de vloer van de tweede etage legde. Het signalement van deze persoon kwam overeen met het signalement dat de melder opgaf. Die man had daar een panty met daarin een zwarte wollen handschoen neergelegd. Aangever kwam aangelopen en zei: “Ja dat is hem, hij stond net in mijn woning.” Deze man is aangehouden en dit betrof medeverdachte [medeverdachte 1] .
De aangever vertelde dat er ook een vrouw in zijn woning was geweest. Vervolgens kwam de melding een etage hoger te gaan. Daar zouden twee vrouwen druk aankloppen en vluchtgedrag vertonen. Deze twee vrouwen bleken verdachte en [medeverdachte 2] te zijn en zij werden aangehouden. Aangever zei over verdachte: ‘Dat is de vrouw die in mijn woning was’. Op de verdieping waar de vrouwen werden aangetroffen lag een wit propje papier, waarop onder meer stond “1926 91J heeft de oorlog wel meegemaakt Noord Zuid…”.
Eén van de verbalisanten heeft gerelateerd dat er in de tas van verdachte een blocnote is aangetroffen. Op de plek waar verdachte werd aangehouden is een propje papier aangetroffen van hetzelfde formaat als de blocnote, met dezelfde belijning en dezelfde scheurrand. Verbalisant zag op de blocnote exact dezelfde tekst ingedrukt staan als de tekst die op het losse papiertje stond. Verbalisant stelde vast dat het aangetroffen losse propje afkomstig is van de bij verdachte aangetroffen blocnote.
Bewijsoverwegingen feit 1
Aangever [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij twee agenten met twee vrouwen zag staan en dat één van die twee vrouwen bij hem binnen was geweest. De andere van die twee vrouwen – uit het dossier volgt dat dit [medeverdachte 2] is – had hij niet eerder gezien, zo heeft aangever verklaard. Dat aangever zich vergist zou hebben tussen deze twee vrouwen, zoals door de raadsman als mogelijkheid is opgeworpen, wordt weersproken door hetgeen aangever daar over heeft verklaard. Bovendien vindt de herkenning van [slachtoffer 1] steun in de bij verdachte aangetroffen blocnote. Uit de inhoud van de bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat het verdachte is geweest die bij aangever heeft aangebeld, bij aangever in de woning is geweest, hem vragen heeft gesteld over de bevrijding en dat zij daarvan aantekeningen heeft gemaakt op een blocnootje. De rechtbank merkt deze gang van zaken aan als een babbeltruc die haar mededader de kans heeft geboden (ongezien) de woning van aangever binnen te gaan met het oogmerk geld en/of goederen te stelen van aangever. De rechtbank acht, op grond van de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich met een ander schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – een poging tot diefstal, zoals hierna onder 5 omschreven.
Ten aanzien van feit 3:
[slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan van diefstal van een Swarovski sieraad uit zijn woning aan de [adres] te [woonplaats] , gepleegd op 25 april 2017, tussen 15.30 uur en 15.53 uur. Aangever heeft voorts verklaard, zakelijk weergegeven:
‘Toen ik in mijn achtertuin bezig was, werd ik aangesproken door een vrouw die op zoek was naar haar kat en zij vroeg of zij in mijn tuin mocht zoeken naar haar ‘pussy’. Ik ben samen met de vrouw op zoek gegaan. Na tien minuten zoeken zijn wij gestopt, heb ik afscheid genomen van de vrouw en ben ik mijn woning in gegaan. Ik hoorde iemand van de trap af komen lopen. Ik stond op ongeveer één meter afstand van die man.
Ik pakte de man bij zijn pols. De man rukte zich los en pakte mij bij mijn pols vast.
Ik voelde dat de man mij hardhandig vastpakte. Ik voelde dat hij ontzettend hard in mijn pols kneep. Ik voelde dat de man mij pijn deed. De man liep naar buiten. Ik zag dat de vrouw die ik had geholpen met zoeken naar haar kat, nog steeds in mijn achtertuin stond. De man en de vrouw zijn samen weggelopen. Ik heb een foto gemaakt van deze twee personen.
De verbalisant die de aangifte heeft opgenomen, heeft een foto gemaakt van het letsel van aangever.
In een proces-verbaal van bevindingen is gerelateerd dat aangever [slachtoffer 3] heeft gezegd dat hij zeker weet dat de vrouw die uiterst links op de door hem gemaakte foto staat, de vrouw is die bij aangever in de tuin heeft gestaan en met hem heeft gesproken.
De buren van aangever, woonachtig aan de [adres] te [woonplaats] , hebben camerabeelden verstrekt. Er zijn screenprints gemaakt van de camerabeelden op de datum
25 april 2017 vanaf 15.32.50 uur. Verbalisant heeft gerelateerd dat de vrouw links op de foto (de rechtbank begrijpt dat hiermee de door aangever gemaakte foto wordt bedoeld) sterk overeenkomt met de op de verstrekte camerabeelden omschreven ‘persoon 2’.Deze ‘persoon 2’ wordt onder meer door verbalisant [verbalisant 2] herkend als verdachte. Verdachte heeft verklaard dat zij één van de personen is die op deze screenprints staat en dat zij ook op de door aangever gemaakte foto staat.
Bewijsoverwegingen feit 3
De rechtbank acht, op grond van de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich met een (onbekend gebleven) man schuldig heeft gemaakt aan – kort gezegd – diefstal met geweld. De rechtbank heeft geen redenen te twijfelen aan de juistheid van de verklaring van aangever. Aangever heeft verklaard dat hij meteen zijn camera heeft gepakt om een foto van de betreffende personen te maken. Hij zag die twee personen samen weglopen. Bovendien geeft hij ten tijde van zijn aangifte aan dat er ook twee andere personen op de foto te zien zijn. Dat aangever op een later moment heeft medegedeeld aan de betreffende verbalisant dat zijn korte termijn geheugen niet meer goed is maakt niet dat de op op 11 mei 2017 door aangever afgelegde verklaring (zoals opgemaakt in een proces-verbaal van bevindingen), inhoudende dat hij zeker weet dat de persoon meest links op de door hem zelf gemaakte foto de persoon is geweest die hij in zijn tuin heeft gesproken, niet betrouwbaar is. Bovendien heeft verdachte verklaard dat zij op de door verdachte gemaakte foto staat. Uit de bewijsmiddelen kan worden opgemaakt dat verdachte de persoon is die meest links op de door aangever gemaakte foto staat.
Verdachte heeft verklaard dat het zo kan zijn dat zij in de betreffende straat is geweest waar aangever woont, maar dat zij hem niet heeft aangesproken en ook niet in zijn tuin heeft gestaan. Verdachte heeft aangegeven dat zij niet wil toelichten wat zij daar deed. De rechtbank hecht geen geloof aan deze summiere, niet onderbouwde en niet te verifiëren verklaring van verdachte en zal deze als ongeloofwaardig terzijde schuiven. De gedragingen van verdachte en de onbekend gebleven man die aangever in zijn woning trof en die nadien samen weglopen duiden op een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de onbekend gebleven man.