ECLI:NL:RBMNE:2017:3907

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juli 2017
Publicatiedatum
27 juli 2017
Zaaknummer
16/700115-15 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van doodslag en poging tot doodslag, maar veroordeling voor carjacking en vuurwapenbezit

Op 28 juli 2017 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 28-jarige Fransman, die werd verdacht van het medeplegen van doodslag en dubbele poging tot doodslag in Zeist in 2015. De rechtbank sprak de verdachte vrij van deze ernstige beschuldigingen, omdat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking met de hoofdverdachte, die in april 2017 tot 12 jaar cel was veroordeeld. De enige aanwijzing voor de betrokkenheid van de verdachte was een verklaring van de hoofdverdachte, die hij later introk. De rechtbank oordeelde dat het scenario dat de verdachte verantwoordelijk was voor het schieten ongeloofwaardig was, gezien de omstandigheden waaronder de schietpartij plaatsvond.

De verdachte werd echter wel veroordeeld voor carjacking en vuurwapenbezit. Hij had samen met een medeverdachte een vrouw onder bedreiging van een vuurwapen gedwongen haar auto af te geven na de mislukte drugsdeal. De rechtbank achtte de betrokkenheid van de verdachte bij deze feiten bewezen, mede op basis van zijn eigen bekennende verklaring en de verklaringen van getuigen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 3 jaar op, met aftrek van voorarrest, en oordeelde dat de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer zwaar wogen in de strafmaat.

De rechtbank benadrukte dat de verdachte geen rekening had gehouden met de gevolgen van zijn daden voor het slachtoffer en dat dergelijke feiten ernstige gevoelens van onrust in de maatschappij kunnen veroorzaken. De uitspraak is een voorbeeld van hoe de rechtbank omgaat met de bewijsvoering in strafzaken en de afwegingen die gemaakt worden bij het opleggen van straffen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/700115-15 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 juli 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1989] te [geboorteplaats] (Frankrijk)
wonende te [adres] , [woonplaats] (Frankrijk)
thans gedetineerd in PI Nieuwegein - HvB loc. Nieuwegein.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 7 april 2016, 16 juni 2016, 15 september 2016, 8 december 2016, 16 februari 2017, 28 maart 2017, 19 juni 2017, 13 juli 2017 en 14 juli 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en de standpunten van officier van justitie mr. Z. Trokic en van hetgeen verdachte en mr. E.G.S Roethof, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt, kort en feitelijk weergegeven, op het volgende neer:
feit 1
medeplegen van doodslag van [slachtoffer 1] door op 2 juni 2015 te Zeist meermalen met een vuurwapen op of in de richting van het slachtoffer te schieten ten gevolge waarvan het slachtoffer is overleden;
feit 2
medeplegen van een poging tot doodslag van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] op 2 juni 2015 te Zeist door meermalen met een vuurwapen op of in de richting van de slachtoffers te schieten;
feit 3
medeplegen afpersing van [slachtoffer 4] op 2 juni 2015 te Zeist door haar met bedreiging met geweld te dwingen tot afgifte van haar auto, autosleutels en telefoon;
feit 4
medeplegen van het op 2 juni 2015 te Zeist en/of Leusden voorhanden hebben van twee vuurwapens en munitie.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend te bewijzen.
De officier van justitie meent dat het medeplegen van doodslag en medeplegen van poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard. Verdachte is samen met [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] op 2 juni 2015 vanuit Lille naar Zeist gekomen voor een drugsdeal. Verdachte is samen met [medeverdachte 1] naar de hotelkamer gegaan waar de overdracht moest plaatsvinden en had de tassen bij zich. Voorts staat vast dat hij weet dat er met de deal een flink pak geld én wapens zijn gemoeid. In de hotelkamer heeft een schietpartij plaatsgevonden waarbij [medeverdachte 1] gericht heeft geschoten. Hierbij is één Colombiaan gedood en zijn twee Colombianen gewond geraakt. Er is DNA van verdachte op het stroomstootwapen aangetroffen. Daaruit volgt dat het oogmerk van verdachten lag op het gebruiken van geweld of het dreigen daarmee, kennelijk om de Colombianen onschadelijk te maken of uit te schakelen. Na de schietpartij is verdachte gevlucht met de koffer met cocaïne. Deze omstandigheden rechtvaardigen naar de mening van de officier van justitie de conclusie dat verdachte en [medeverdachte 1] zeer planmatig en in onderling overleg te werk zijn gegaan. Gelet op de nauwe samenwerking kunnen hun gedragingen over en weer aan elkaar worden toegekend, zodat er sprake is van medeplegen.
Voor feit 3 geldt dat verdachte en [medeverdachte 1] , nadat zij uit het hotel zijn gevlucht, een bestuurster van een auto onder dreiging van een vuurwapen hebben gedwongen uit te stappen en haar auto af te staan. [medeverdachte 1] heeft met het vuurwapen gedreigd. Verdachte is meteen nadat de vrouw uitstapte, achter het stuur gaan zitten. De officier van justitie is van mening dat uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat verdachte en [medeverdachte 1] tezamen en in vereniging afpersing hebben gepleegd.
Tot slot feit 4. Ook van dit feit is de officier van justitie van mening dat er sprake is van medeplegen. Gelet op de nauwe en bewuste samenwerking bij de ripdeal kan ook het wapenbezit van verdachte en [medeverdachte 1] over en weer aan elkaar worden toegerekend.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De raadsman heeft allereerst naar voren gebracht dat op basis van de feiten en omstandigheden het aannemelijker is dat niet de groep van verdachte, maar de Colombianen hebben geprobeerd om te ‘rippen’. Verdachte heeft verklaard dat hij geld had meegenomen van de baas. Dat hij de herkomst van dat geld niet kan aantonen, wil niet zeggen dat hij het geld niet bij zich had. Daarbij blijkt uit andere omstandigheden dat er helemaal geen plan was om de Colombianen te ‘rippen’.
Zelfs al zou de rechtbank willen aannemen dat dit plan er wel was, dan is de raadsman van mening dat daarmee op geen enkele manier gezegd kan worden dat verdachte opzet heeft gehad op de dood van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . Vastgesteld dient te worden of er sprake was van medeplegen. Als uit de bewijsmiddelen enkel blijkt dat verdachte aanwezig was en geen enkele uitvoeringshandeling heeft verricht, is er in principe geen sprake van medeplegen. Daarnaast volgt uit geen enkel bewijsmiddel dat verdachte wist van de aanwezigheid van wapens. De situatie in de hotelkamer is heel plotseling geëscaleerd. De overgang van bezig zijn met de deal naar het geweld ging zo snel dat verdachte geen mogelijkheid had om te vluchten dan wel zich te distantiëren. Uiteindelijk is verdachte samen met [medeverdachte 1] gevlucht. Het gelijktijdig vluchten is van onvoldoende gewicht om medeplegen aan te nemen. De raadsman heeft geconcludeerd dat alles bij elkaar genomen er onvoldoende bewijs is om aan te tonen dat er daadwerkelijk sprake was van de vereiste nauwe en bewuste samenwerking. Verdachte heeft niet geschoten en kan niet in verband worden gebracht met het wapen waarmee geschoten is. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het medeplegen van doodslag en het medeplegen van poging doodslag. Subsidiair heeft de raadsman een beroep op noodweer gedaan.
De raadsman heeft ten aanzien van feit 4 aangevoerd dat er geen sprake is van plegen of medeplegen. Verdachte wist vooraf niets van de wapens en na het schieten is hij slechts tegelijkertijd met de medeverdachte gevlucht. Hij heeft de wapens niet in handen gehad en heeft geen bijdrage geleverd bij het voorhanden hebben van die wapens. De wetenschap alleen is onvoldoende.
Tot slot heeft de raadsman zich ten aanzien van feit 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak feiten 1 en 2
Verdachte is op 2 juni 2015 met twee anderen, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , naar Zeist gereisd om van Colombianen drugs te kopen. Samen met [medeverdachte 1] is verdachte met de Colombianen naar een hotelkamer gegaan waar de deal zou plaatsvinden. In de hotelkamer ontstaat een confrontatie waarbij door [medeverdachte 1] wordt geschoten. Daarbij overlijdt één persoon, twee anderen raken gewond. Verdachte en [medeverdachte 1] vluchten met de koffer cocaïne de hotelkamer uit. In een parkeergarage wordt een vrouw, onder bedreiging met een vuurwapen, gedwongen tot afgifte van haar auto. Verdachte en [medeverdachte 1] vluchten weg in de auto. Na een achtervolging door de politie wordt [medeverdachte 1] in Leusden aangehouden. Verdachte is pas in januari 2016 in België aangehouden.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde heeft (mede)gepleegd en zal verdachte daarvan dan ook vrijspreken.
De rechtbank stelt voorop dat de betrokkenheid bij een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
Ook indien het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Vast staat dat niet verdachte maar medeverdachte [medeverdachte 1] in de hotelkamer heeft geschoten. Het enige bewijsmiddel in het dossier dat een indicatie zou kunnen zijn voor medeplegen door verdachte is de eerste verklaring van [medeverdachte 1] afgelegd bij de politie. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat het wapen waarmee hij heeft geschoten van verdachte was. In de hotelkamer zou verdachte tegen hem hebben geschreeuwd dat er een wapen in de tas zat en dat hij dat moest pakken.
Los van het feit dat [medeverdachte 1] ter zitting, gehoord als getuige, is teruggekomen op deze verklaring, acht de rechtbank deze verklaring reeds op basis van de door [medeverdachte 1] geschetste gang van zaken ongeloofwaardig. Het wapen zou zich volgens zijn eigen verklaring in dezelfde tas hebben bevonden als het geld en kleding. Niet aannemelijk is dat [medeverdachte 1] dit voor hem onbekende wapen in een fractie van een seconde heeft weten te vinden in de tas tussen de kleding en het geld, het wapen heeft geladen en daarmee vervolgens gericht op verschillende personen heeft geschoten.
Op grond van de overige bewijsmiddelen in het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte wist van de aanwezigheid van een wapen.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte niet is komen vast te staan. Er is geen sprake van een gezamenlijke uitvoering en de bijdrage van verdachte aan het onder feit 1 en feit 2 tenlastegelegde is naar het oordeel van de rechtbank van onvoldoende gewicht. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onder feit 1 en feit 2.
De rechtbank merkt tot slot op dat er weliswaar sterke aanwijzingen zijn dat verdachte betrokken was bij (de voorbereiding van) de uitvoer van een grote partij cocaïne, maar nu deze betrokkenheid niet ten laste is gelegd komt de rechtbank daarover geen oordeel toe.
4.3.2
Feit 3
Aangezien de verdachte het ten laste gelegde feit heeft bekend en de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen op grond van de navolgende bewijsmiddelen. [1]
- De verklaring van aangeefster [slachtoffer 4] van 2 juni 2015; [2]
- De bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting op 13 juli 2017. [3]
4.3.3
Feit 4
Bewijsmiddelen
Op 2 juni 2015 heeft de politie de auto, die eerder door [slachtoffer 4] was afgegeven, met de twee inzittenden achtervolgd [4] tot in Leusden. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij had plaatsgenomen op de passagiersplaats. [5] Verdachte heeft ter terechtzitting van 13 juli 2017 verklaard dat hij heeft gezien dat [medeverdachte 1] ervoor zorgde dat [slachtoffer 4] uit de auto ging en dat hij daarbij een vuurwapen toonde. Verdachte is op de bestuurdersplaats gaan zitten. [6] De verbalisant heeft in de voetenbak links voor de bijrijdersstoel een zwart handvuurwapen zien liggen. [7] Nabij het weggenomen voertuig in de bosschages werd een automatisch vuurwapen aangetroffen. [8] In de tas van [medeverdachte 1] zat een gevulde patroonhouder. [9]
Het handvuurwapen blijkt een pistool van het merk BBM Bruni en model 92 te betreffen, zijnde een vuurwapen van categorie III van de Wet Wapens en munitie (hierna: WWM). Het automatisch vuurwapen betreft een machinepistool van het merk Zastava en model M84, gecategoriseerd als een wapen van categorie II van de WWM. [10] De
tweede patroonhouder is als wezenlijk onderdeel van een machinepistool overeenkomstig
gecategoriseerd en valt in categorie II van de WWM. [11]
Beide vuurwapens bevatten munitie van categorie III van de WWM. [12] De houder van het
pistool bleek 5 patronen van het kaliber 9 mm te bevatten. In het machinepistool zaten
14 patronen; 13 patronen in de houder en 1 in de kamer. Alle patronen van het machinepistool zijn van het kaliber 7,65 mm. [13]
Bewijsoverweging
De raadsman heeft betoogd dat er geen sprake is van plegen of medeplegen nu verdachte vooraf niet van de aanwezigheid van de wapens wist, hij de wapens niet in handen heeft gehad en geen bijdrage heeft geleverd aan het voorhanden hebben van die wapens.
Zoals eerder onder feit 1 en 2 besproken, kan medeplegen slechts worden bewezen indien is komen vast te staan dat bij het begaan van een strafbaar feit er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking.
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde het volgende af.
Verdachte is samen met [medeverdachte 1] in de parkeergarage geweest waar [slachtoffer 4] onder bedreiging van een vuurwapen werd gedwongen haar auto af te staan. Meteen toen [slachtoffer 4] uit de auto stapte, heeft verdachte op de bestuurdersplaats plaatsgenomen. Vervolgens is verdachte met [medeverdachte 1] in de auto weggereden. Na een achtervolging door de politie is verdachte uit de auto gevlucht. De politie heeft in en nabij de auto twee wapens met daarin munitie aangetroffen.
Op grond van het voorgaande oordeelt de rechtbank dat sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten bestaande uit het samen voorhanden hebben van twee vuurwapens met munitie. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 3
op 02 juni 2015 te Zeist, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 4] heeft
gedwongen tot de afgifte van een personenauto en autosleutels en een
mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer 4] , welke bedreiging met geweld hierin
bestond dat hij, verdachte en/of zijn mededader
- tegen een autoraam heeft geklopt en vervolgens een vuurwapen, heeft getoond en
- tegen die [slachtoffer 4] heeft gezegd "Keys, Phone, No police";
feit 4
op 02 juni 2015 te Zeist en Leusden, tezamen en in vereniging met een ander een wapen van categorie III, te weten een pistool, merk BBM Bruni model 92, en een wapen van categorie II, te weten een machinepistool, Zastava, model M84, en munitie van categorie III, te weten 5 patronen kaliber 9 mm en 28 patronen kaliber 7,65 mm en een patroonhouder van categorie III, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 3
medeplegen van afpersing;
feit 4
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III,
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie het feit begaan met betrekking tot
een wapen van categorie II,
en
medeplegen van handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 14 jaren, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft uiterst subsidiair, gelet op de bepleite vrijspraak, het volgende aangevoerd. Als de rechtbank wel zou komen tot medeplegen, dan is de rol van verdachte zodanig klein geweest dat de rechtbank dit zou moeten vertalen in de straf. Los van de bewezenverklaring, is de raadsman van mening dat een gevangenisstraf uitgedrukt in dubbele cijfers niet passend en geboden is. Met name nu de tegenpartij zich ook niet onbetuigd heeft gelaten.
Met betrekking tot de persoonlijke omstandigheden van verdachte heeft de raadsman het volgende naar voren gebracht. Verdachte heeft een strafblad, maar dat is al ouder. Het is nu voor het eerst dat verdachte voor zulke zware feiten wordt vervolgd. De detentie valt verdachte zwaar, nu het voor zijn familie uit Frankrijk lastig is om hem in Nederland te bezoeken. De vader van verdachte is al ouder en verkeert niet in goede gezondheid. Verdachte zou graag de laatste jaren van zijn vader kunnen meemaken.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van carjacking. Hierbij is een willekeurige voorbijganger, onder bedreiging met een vuurwapen, gedwongen tot afgifte van haar auto zodat verdachte en [medeverdachte 1] konden vluchten na een mislukte drugsdeal. Verdachte heeft hierbij enkel gehandeld in zijn eigen belang en heeft geen rekening gehouden met de gevolgen voor het slachtoffer. De rechtbank neemt hem dit zeer kwalijk. Het is een feit van algemene bekendheid dat een dergelijke aantasting van de persoonlijke levenssfeer tot ernstige gevoelens van onrust kan leiden, niet alleen bij het slachtoffer zelf maar ook in de maatschappij.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van zijn justitiële
voorgeschiedenis. Verdachte heeft in Nederland een blanco strafblad maar hij is in Frankrijk
wel eerder veroordeeld, blijkens een uittreksel uit het European Criminal Records
Information System van 4 juli 2017. Daaruit is gebleken dat verdachte meermalen is veroordeeld tot een gevangenisstraf.
Nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie, komt tot een vrijspraak van feit 1 en feit 2, ziet de rechtbank aanleiding om af te wijken van de eis van de officier van justitie. Gelet op de ernst van de feiten die de rechtbank wel bewezen acht, vindt zij een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
Gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen de strafoplegging in soortgelijke
zaken acht de rechtbank passend en geboden een gevangenisstraf voor de
duur van 3 jaar, met aftrek van voorarrest, op te leggen.

9.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 27, 47, 57, 317 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 26 en 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 3 en 4 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 3 en 4 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis in zowel Frankrijk als Nederland doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick, voorzitter, mr. drs. S.M. van Lieshout en mr. J.A. Spee, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Passchier, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 28 juli 2017.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 02 juni 2015 te Zeist, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers
heeft / hebben verdachte en / of (een of meer van) zijn mededader(s)
opzettelijk meermalen met een vuurwapen op, althans in de richting van,
voornoemde man geschoten, ten gevolge waarvan voornoemde man is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 02 juni 2015 te Zeist, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf
om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] van het leven te beroven,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat
opzet als volgt heeft gehandeld: zijnde en/of hebbende hij, verdachte, en/of
(één of meer van) zijn mededader(s) meermalen met een of meerdere vuurwapen(s)
op, althans in de richting van, die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] geschoten,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 02 juni 2015 te Zeist, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, met het oogmerk om zich en / of (een) ander(en) wederrechtelijk te
bevoordelen door geweld en / of bedreiging met geweld [slachtoffer 4] heeft
gedwongen tot de afgifte van een personenauto en/of autosleutels en/of een
mobiele telefoon, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of
zijn mededader(s), welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin
bestond(en) dat hij, verdachte en/of zijn mededaders
- op/tegen een autoraam heeft/hebben geklopt en/of (vervolgens) een vuurwapen,
althans een dergelijk voorwerp, heeft/hebben getoond, althans voor die [slachtoffer 4]
zichtbaar vastgehouden en/of met een vuurwapen, althans een dergelijk
voorwerp, heeft/hebben gezwaaid en/of
- tegen die [slachtoffer 4] heeft/hebben gezegd "Keys, Phone, No police", althans
woorden van gelijke aard en/of strekking
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 02 juni 2015 te Zeist en/of Leusden, althans in het
arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, een of meer wapens van categorie III, te weten een pistool, merk BBM Bruni model 92, en/of een of meer wapens van categorie II, te weten een machinepistool, Zastava, model M84, en/of munitie van categorie III, te weten 5 patronen kaliber 9 mm en/of 28 patronen kaliber 7,65 mm en/of een patroonhouder van categorie III, voorhanden heeft/hebben gehad;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar
2.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 4] van 2 juni 2015, D-verbaal, pagina 45 tot en met 51.
3.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting op 13 juli 2017.
4.Proces-verbaal van bevindingen opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] van 3 juni 2015, D-verbaal, pagina 70.
5.Proces-verbaal verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 26 juni 2015, D-verbaal, pagina 548.
6.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 13 juli 2017.
7.Proces-verhaal van bevindingen opgesteld door verbalisant [verbalisant 1] van 3 juni 2015, D-verbaal, pagina 71.
8.Proces-verbaal van bevindingen verbalisant opgesteld door [verbalisant 2] van 3 juni 2015, D-verbaal, pagina 79.
9.Proces-verbaal van bevindingen opgesteld door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] van 2 juni 2015, D-verbaal, pagina 74.
10.Proces-verbaal van bevindingen opgesteld door verbalisant [verbalisant 5] van 3 juni 2015, D-verbaal, pagina 857.
11.Proces-verbaal van bevindingen opgesteld door verbalisant [verbalisant 6] van 14 september 2015, D-verbaal, pagina 861.
12.Proces-verbaal van bevindingen opgesteld door verbalisant [verbalisant 5] van 3 juni 2015, D-verbaal, pagina 857 en 858.
13.Proces-verbaal Sporenonderzoek opgesteld door verbalisant [verbalisant 7] van 8 juni 2015, FO-dossier, pagina 17.