11.BESLISSING
- verklaart het onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart de bewezen verklaarde feiten strafbaar en kwalificeert dit zodanig als hierboven onder 6 is omschreven;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat van de straf een gedeelte, groot
zes maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond van het feit dat de verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een proeftijd van drie jaren vast;
- stelt als algemene voorwaarde dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 300,- (zegge: driehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 31 oktober 2016, tot die van de voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 300,- ten behoeve van het slachtoffer voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door zes dagen hechtenis;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 11,14 (bestaande uit een bedrag voor reiskosten), vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop deze kosten door de benadeelde zijn gemaakt, te weten 6 maart 2017, tot de dag van volledige betaling, en de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- bepaalt dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen;
- bepaalt dat de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk wordt verklaard;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 300,- (zegge: driehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij werd gepleegd, te weten 31 oktober 2016, tot die van de voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit immateriële schade;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 300,- ten behoeve van het slachtoffer voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door zes dagen hechtenis;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- bepaalt dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen;
Benadeelde partij [slachtoffer 14]
- veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 140,- (zegge: honderdveertig euro), vermeerderd met de wettelijke rente sinds de dag waarop het thans bewezen verklaarde feit jegens de benadeelde partij in ieder geval werd gepleegd, te weten 8 augustus 2016, tot die van de voldoening. Voormeld bedrag bestaat uit materiële schade;
- bepaalt dat de vordering voor wat betreft het meer gevorderde wordt afgewezen;
- legt op aan de verdachte de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 140,- ten behoeve van het slachtoffer voornoemd, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door twee dagen hechtenis;
- veroordeelt de verdachte voorts in de kosten, door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
- bepaalt dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de benadeelde partij (in zoverre) komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte (gedeeltelijk) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee verdachtes verplichting tot betaling aan de Staat (in zoverre) komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G. van de Streek, voorzitter, mrs. J.F. Haeck en M. Ferschtman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen als griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 april 2017.