ECLI:NL:RBMNE:2017:3829

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 juli 2017
Publicatiedatum
24 juli 2017
Zaaknummer
16/659063-17 en 16/652700-16 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwang en geweld door minderjarigen met ernstige gevolgen voor slachtoffer

Op 25 juli 2017 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 15-jarig meisje dat op 15 januari 2017 samen met een 17-jarige medeverdachte een andere minderjarige, [slachtoffer 1], onder bedreiging van een mes heeft gedwongen om mee te lopen naar een afgelegen plek in Utrecht. Tijdens deze vrijheidsberoving heeft het 15-jarige meisje [slachtoffer 1] gestoken en haar een gebroken neus geslagen. De rechtbank heeft de 15-jarige verdachte veroordeeld tot 7 maanden jeugddetentie en een PIJ-maatregel (Plaatsing in Inrichting voor Jeugdigen). De 17-jarige medeverdachte is veroordeeld tot 120 dagen jeugddetentie, waarvan 81 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank oordeelde dat de twee meisjes een angstaanjagende situatie voor het slachtoffer hebben gecreëerd, waarbij het 15-jarige meisje met een mes in de zij van [slachtoffer 1] prikte en haar dwong om zich uit te kleden en in ijskoud water te gaan staan. De rechtbank heeft rekening gehouden met het verleden van de 15-jarige verdachte, die sinds haar zevende bij verschillende instellingen verbleef en veelvuldig wegliep, wat het moeilijk maakte om tot behandeling te komen. De rechtbank oordeelde dat er geen andere optie was dan een behandeling in een gesloten setting, gezien de gewelddadige gedragsproblematiek van de verdachte. De 17-jarige medeverdachte werd als medeplichtig beschouwd, maar niet als degene die het slachtoffer van haar vrijheid beroofde. De rechtbank legde ook bijzondere voorwaarden op aan de medeverdachte, waaronder een behandeling en opname in een begeleid wonen-traject.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/659063-17 en 16/652700-16 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 25 juli 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2002] te [geboorteplaats] ,
gedetineerd in Rijks Justitiële Jeugdinrichting De Hunnerberg te Nijmegen.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 2 mei 2017 en 11 juli 2017.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie, mr. I.M.F. Graumans, en van hetgeen verdachte en mr. M.M. Helmers, advocate te Utrecht, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer 1] en mr. M. Jeltes, advocate te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
Tevens zijn ter terechtzitting verschenen:
  • mevrouw [B] , namens de Raad voor de Kinderbescherming;
  • de heer [C] , namens Samen Veilig Midden-Nederland (voogdij); en
  • mevrouw [D] , namens Samen Veilig Midden-Nederland (jeugdreclassering).

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Ten aanzien van het onder 16/659063-17 ten laste gelegde
feit 1(in vereniging) [slachtoffer 1] van haar vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft
gehouden, gepleegd op 15 januari 2017 te Utrecht;
feit 2A. heeft geprobeerd (in vereniging) [slachtoffer 1] zwaar te mishandelen, gepleegd op 15 januari 2017 te Utrecht en/of;
B. heeft geprobeerd [slachtoffer 1] , kort na het onder A. ten laste gelegde, zwaar te mishandelen, gepleegd op 15 januari 2017 te Utrecht;
feit 3(in vereniging) een tas met inhoud, een onderbroek en een muts van
[slachtoffer 1] heeft weggenomen, gepleegd op 15 januari 2017 te Utrecht;
Ten aanzien van het onder 16/652700-16 ten laste gelegde
de ambtenaren [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening heeft mishandeld, gepleegd op 23 juni 2016 te Zeist.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en verwijst daartoe naar de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het onder 16/659063-17, feit 1 ten laste gelegde en heeft daartoe aangevoerd dat de feitelijke handelingen zoals ten laste gelegd niet onder de delictsomschrijving van artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht vallen. Ten aanzien van het onder 16/659063-17, feit 2 en feit 3 en het onder 16/652700-16 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw gesteld dat wettig en overtuigend bewijs aanwezig is.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 16/659063-17 ten laste gelegde
Bewijsmiddelen [1]
Op 15 januari 2017 heeft [slachtoffer 1] verklaard dat zij die dag om 19.00 uur de trein naar Arnhem wilde pakken. Toen zij op het centraal station in Utrecht naar de trein liep, zag zij dat er twee meiden bij de roltrap stonden. Toen zij hen passeerde liepen ze haar achterna en voelde zij een steek ik haar rug. Ze herkende de meiden als [verdachte] en
[medeverdachte] . [2] [slachtoffer 1] hoorde [verdachte] zeggen: “zo ik heb gehoord dat jij het met mijn vriend hebt gedaan, jij gaat eens even vertellen hoe dat allemaal zit. Je gaat met ons meelopen, anders steek ik je dood”. [verdachte] haar vriend heet [A] . [slachtoffer 1] zag dat [verdachte] een soort van zakmes in haar handen had en voelde dat [verdachte] met dat mes de hele tijd tegen haar jas prikte. [slachtoffer 1] voelde de punt tegen haar lichaam prikken, maar de punt kwam niet door haar jas. Zij voelde zich hierdoor erg angstig. Zij wilde om hulp schreeuwen maar durfde dat niet omdat zij bang was dat [verdachte] haar zou steken. Op het moment dat [verdachte] met het mes in haar jas prikte, voelde ze een stekende pijn.
[slachtoffer 1] hoorde [verdachte] en [medeverdachte] zeggen dat zij mee moest lopen. Ze zijn de Croeselaan opgelopen en langs de Rabobank gelopen. [slachtoffer 1] zag mensen op straat en zij probeerde hen te seinen met haar ogen. [slachtoffer 1] zag dat [verdachte] dat door had en zij voelde dat [verdachte] het mes in haar zij zette. Dit deed pijn. Zij hoorde [verdachte] zeggen: “stop met dat aanstellerige gedoe want ik steek je dood”. [slachtoffer 1] was doodsbang. Ze kwamen in een parkje en [slachtoffer 1] moest daar op een bankje gaan zitten. Zij hoorde [verdachte] zeggen: “geef mij het adres van je moeder. Als je het niet geeft, steek ik je dood”. [slachtoffer 1] voelde dat [verdachte] weer met het mes in haar jas prikte.
Na het telefoongesprek met [A] werd [verdachte] heel erg kwaad. Zij had nog steeds het mes in haar handen. [slachtoffer 1] zag dat [verdachte] haar rechterhand naar achteren boog en dat ze haar rechterhand met kracht naar voren bewoog terwijl [verdachte] haar hand had gebald in een vuist. [slachtoffer 1] voelde dat [verdachte] haar raakte op haar slaap. [verdachte] maakte diezelfde beweging nog een keer en [slachtoffer 1] voelde dat haar vuist nu met kracht op haar neus landde. [slachtoffer 1] voelde een steek bij haar neus en voelde een warme vloeistof uit haar neus over haar lippen stromen. [slachtoffer 1] hoorde [verdachte] vervolgens zeggen “jij bent eigenlijk helemaal niet zo lelijk, je hebt een knap gezicht, misschien moet ik daar even wat verandering in brengen”. [slachtoffer 1] zag dat [verdachte] de hand waarin ze het mes had naar voren stak in de richting van [slachtoffer 1] ’s gezicht. [slachtoffer 1] gooide haar handen voor haar gezicht om het mes af te weren. Zij voelde in haar linkerhand een scherpe steek. Er stroomde bloed uit haar hand. [3]
[slachtoffer 1] hoorde [verdachte] zeggen: “sta op en meelopen”. Zij liepen toen een stukje verder naar een grasveldje omringd met water. [verdachte] zei tegen [medeverdachte] dat ze foto’s moest maken en moest filmen. [slachtoffer 1] zag dat [medeverdachte] met een telefoon begon te filmen en voelde [verdachte] weer met het mes tegen haar jas prikken. Zij hoorde [verdachte] zeggen “ik ga je steken, kleed je uit”. [slachtoffer 1] heeft zich vervolgens helemaal uit moeten kleden totdat zij naakt stond. Zij probeerde met haar handen haar borsten en vagina af te dekken. Zij hoorde [verdachte] zeggen: “kap daarmee, anders steek ik je dood”. Zij kon zichzelf niet bedekken en werd de hele tijd gefilmd. [slachtoffer 1] ziet vervolgens dat [verdachte] haar nog een keer wilde steken. Met de hand waar zij het mes in had, maakte zij een zwaai. [slachtoffer 1] had het idee dat [verdachte] haar weer in haar gezicht wilde steken. [slachtoffer 1] stapte naar achteren en voelde het mes over haar borst gaan. Zij voelde een prikkende pijn. [4]
Terwijl [slachtoffer 1] naakt was moest zij het koude water in lopen. Het water kwam tot borsthoogte. Dit was in het parkje. [5]
[slachtoffer 1] zag vervolgens dat [verdachte] haar tas pakte en dat [verdachte] [slachtoffer 1] ’s make-up in haar jas stopte. [verdachte] pakte [slachtoffer 1] ’s shampoofles, maakte deze open en hield die fles boven [slachtoffer 1] ’s hoofd. [slachtoffer 1] voelde de shampoo over haar haar lopen. [medeverdachte] was nog steeds aan het filmen. [verdachte] hing de tas over haar schouder en zij en [medeverdachte] liepen weg. In de tas zat een Gucci portemonnee, twee OV-chipkaarten, een tablet, een telefoon en een parfumfles. Ook hebben [verdachte] en [medeverdachte] haar muts meegenomen. [6] [verdachte] heeft de string van [slachtoffer 1] meegenomen. [7]
[slachtoffer 1] blijkt een neusfractuur, een contusie in het aangezicht, een snijverwonding in de linkerhand en een schram op de thorax rechts te hebben. [8]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij met [medeverdachte] en [slachtoffer 1] in het parkje was. [9]
[medeverdachte] heeft verklaard dat zij [slachtoffer 1] tegen zijn gekomen op het centraal station. [verdachte] zei toen dat [slachtoffer 1] mee moest komen met hen en toen zijn ze ergens naartoe gegaan. [verdachte] zei tegen haar: “kleed je uit, kleed je uit”. Dat deed [slachtoffer 1] toen. [10] Als [medeverdachte] wordt voorgehouden dat er drie mensen zijn, dat [verdachte] en [slachtoffer 1] op de foto staan [11] en dat er dan één iemand over blijft die de foto heeft gemaakt, antwoordt [medeverdachte] dat zij de foto heeft gemaakt met haar telefoon. [12] [verdachte] had een mes bij zich. [13] [medeverdachte] heeft [slachtoffer 1] niet bedreigd met een mes. Dat is door dat meisje gedaan, [medeverdachte] zegt niet wie. Als [medeverdachte] wordt voorgehouden dat [verdachte] het meisje heeft geslagen in haar gezicht, antwoordt [medeverdachte] ja. [14] Als [medeverdachte] wordt voorgehouden dat [verdachte] en zij het meisje in haar hand hebben gesneden, antwoordt [medeverdachte] “nee ik niet”. [15]
Op de telefoon van [medeverdachte] [16] wordt een video aangetroffen gemaakt op
15 januari 2017 om 20.54 uur. Hierop is te zien dat over straat wordt gelopen en dat een persoon kennelijk het apparaat waarmee gefilmd wordt vasthoudt. Er worden twee meiden gefilmd die naast degene die filmt lopen. De meid die tussen [verdachte] en degene die filmt loopt, herkent verbalisant [verbalisant] als [slachtoffer 1] . [17]
Bewijsoverweging
De rechtbank oordeelt dat verdachte de vrijheid van beweging van aangeefster [slachtoffer 1] heeft ontnomen en overweegt daartoe als volgt. Verdachte heeft aangeefster samen met de medeverdachte op het station staan opwachten, daarbij heeft zij aangeefster direct een mes getoond en heeft zij gedreigd aangeefster te steken als aangeefster niet met hen zou meelopen. Dat verdachte op dat moment met dat mes in de rug van aangeefster aan het prikken was, benadrukte haar dreigement. Aangeefster is vervolgens met verdachte en de medeverdachte meegelopen omdat zij te angstig was om dit niet te doen. Dat zij onderweg om hulp wilde schreeuwen en omstanders probeerde te seinen met haar ogen om in te grijpen, geeft aan dat zij op dat moment niet in staat was om alleen aan verdachte en de medeverdachte te ontsnappen. Verdachte en de medeverdachte bevonden zich ieder aan een kant van aangeefster, in ieder geval zo dichtbij dat de één een mes tegen de rug van aangeefster kon houden en de ander hen alle drie tegelijk met de camera van de telefoon kon filmen. In haar oordeel weegt de rechtbank mee dat het hier gaat om een minderjarig en kwetsbaar slachtoffer. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangeefster wederrechtelijk van haar vrijheid heeft beroofd en beroofd heeft gehouden toen zij door middel van een mes en met toepassing van geweld er voor heeft gezorgd dat aangeefster niet weg kon gaan van de plek waar zij naartoe is gebracht. Dat een en ander zich heeft afgespeeld in de openbare ruimte in plaats van in een gesloten ruimte doet, gelet op de hiervoor beschreven gang van zaken, niet af aan dit oordeel.
De rechtbank acht voorts het overige ten laste gelegde eveneens wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van het onder 16/652700-16 ten laste gelegde
Bewijsmiddelen [18]
Op 23 juni 2016 was [slachtoffer 2] in dienst als opsporingsambtenaar en belast met surveillancedienst in Zeist. Hij kreeg de opdracht om [verdachte] over te brengen naar de Lindenhorst. In het politievoertuig is [slachtoffer 2] naast [verdachte] gaan zitten. Hij zag toen dat [verdachte] zich naar hem toedraaide en hem begon te trappen tegen zijn benen. [slachtoffer 2] voelde direct hevige pijn. [19]
Op 23 juni 2016 was [slachtoffer 3] in dienst als opsporingsambtenaar en belast met surveillancedienst in Zeist. Hij kreeg de opdracht om [verdachte] over te brengen naar de Lindenhorst. [20] [slachtoffer 3] probeerde haar vast te pakken. Hij voelde en zag toen dat [verdachte] met haar vingers krachtig in zijn linkerarm klauwde. Hij voelde pijn en voelde dat zij zijn huid openhaalde. Voordat hij de boeien kon aanleggen, zag en voelde hij ook dat [verdachte] zijn rechter onderarm openhaalde. Ook hier voelde hij pijn. Aan beide kanten hebben de wondjes gebloed. [21]
Verdachte heeft verklaard dat ze onverwachts werd meegenomen naar een gesloten instelling en dat ze daarom de auto niet in wilde. Daarom ging ze tegenstribbelen. In de auto heeft ze die mannen van zich afgeduwd met haar voeten. [22]
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft gepleegd.
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Ten aanzien van het onder 16/659063-17 ten laste gelegde
1.
op 15 januari 2017 te Utrecht opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers heeft zij, verdachte, opzettelijk wederrechtelijk
- die [slachtoffer 1] aangesproken op station Utrecht Centraal en
- die [slachtoffer 1] een mes getoond en (met) dat mes meermalen tegen de door die [slachtoffer 1] gedragen jas en het lichaam van die [slachtoffer 1] geprikt en gehouden en
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd: "Jij gaat met ons meelopen anders steek ik je dood" en
- waarna die [slachtoffer 1] naar de opgedragen plek(ken)/locatie is gelopen en aldaar tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat zij op een bankje moest gaan zitten en
- vervolgens die [slachtoffer 1] door te blijven dreigen met dat mes die [slachtoffer 1] gedwongen om op die plek(ken)/locatie te blijven en zich aldaar volledig uit te kleden en die [slachtoffer 1] gedwongen om zich in ontklede staat te laten fotograferen en toen die [slachtoffer 1] met haar handen haar borst en schaamstreek af wilde dekken tegen die [slachtoffer 1] gezegd: "kap daarmee of anders steek ik je dood" en
- die [slachtoffer 1] gedwongen om ontkleed tot borsthoogte in ijskoud buitenwater te gaan staan en
- die [slachtoffer 1] gedwongen om te dulden dat zij shampoo over haar hoofd en lichaam gegoten kreeg.
2.
A.
op 15 januari 2017 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [slachtoffer 1] met veel kracht met gebalde vuist tegen haar neus en elders tegen haar gezicht heeft geslagen en
- met een mes in de richting van het gezicht van die [slachtoffer 1] heeft gestoken waarbij die [slachtoffer 1] toen zij haar handen ter afwering omhoog hield in haar hand is geraakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
en
B.
op 15 januari 2017 kort na de feiten ten laste gelegd onder A te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes in de richting van het gezicht van die op dat moment ontklede, [slachtoffer 1] heeft gestoken en gezwaaid waarbij die naar achteren uitwijkende [slachtoffer 1] op haar borststreek werd geraakt,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
3.
op 15 januari 2017 te Utrecht met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas en een portemonnee en tablet en mobiele telefoon en een hoeveelheid make-up en een fles parfum en een onderbroek en muts toebehorende aan [slachtoffer 1] .
Ten aanzien van het onder 16/652700-16 ten laste gelegde
op 23 juni 2016 te Zeist ambtenaren [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] gedurende en ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 2] tegen diens benen te schoppen of te trappen en
- die [slachtoffer 3] op diens armen heeft gekrabd en met haar nagels de huid op die armen tot bloedens toe heeft beschadigd.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van het onder 16/659063-17 ten laste gelegde
feit 1opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
feit 2A. poging tot zware mishandeling;
B. poging tot zware mishandeling;
feit 3diefstal;
Ten aanzien van het onder 16/652700-16 ten laste gelegde
telkens: mishandeling, gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Over verdachte zijn de volgende rapporten opgemaakt:
  • een rapport van 19 april 2017, opgemaakt door drs. E.F. de Witt, GZ-psycholoog;
  • een rapport van 19 april 2017, opgemaakt door G.C.G.M. Broekman, kinder- en jeugdpsychiater.
Het rapport, opgemaakt door psycholoog De Witt, houdt onder meer het volgende in.
Verdachte is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens aangezien sprake is van een reactieve hechtingsstoornis en van een normoverschrijdende gedragsstoornis. Beide stoornissen waren aanwezig ten tijde van het onder 16/659063-17 ten laste gelegde. Vanwege het feit dat verdachte zich ten aanzien van de ten laste gelegde feiten grotendeels op haar zwijgrecht beroept kan geen advies worden gegeven over de mate van toerekenen. Wel dient te worden opgemerkt dat gezien de aard, ernst en duur van de psychopathologie van verdachte het niet aannemelijk is dat de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens geen rol zou hebben gespeeld in de gedragskeuzes en gedraging van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde.
Het rapport, opgemaakt door psychiater Broekman, houdt onder meer het volgende in.
Er is sprake van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van respectievelijk een posttraumatische stressstoornis, een reactieve hechtingsstoornis, persisterend en ernstig en een normoverschrijdende gedragsstoornis, eveneens ernstig van aard. Hiermee samenhangend vertoont verdachte een impulsieve gedragsstijl met een zelfbepalende houding, heeft zij moeite met regels en gezag en laat zij een zorgelijke emotionele, sociale en morele ontwikkeling zien. Ten tijde van het onder 16/659063-17 ten laste gelegde was hiervan sprake. Door verdachtes zwijgende houding kan niet goed worden bepaald in welke mate en op welke wijze een en ander eventueel heeft doorgewerkt in haar handelswijze. Gezien de aard van haar ziekelijke stoornis en de gebrekkige ontwikkeling van haar geestvermogens (chronisch aanwezig) is het aannemelijk dat sprake was van enige doorwerking.
De rechtbank is gelet op de conclusies van de deskundigen van oordeel dat het hiervoor onder 16/659063-17 bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend. Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid geheel uitsluit.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 7 maanden, met aftrek van het voorarrest;
- een onvoorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (hierna: een
PIJ-maatregel).
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat thans nog niet alle strafrechtelijke mogelijkheden anders dan een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel zijn uitgeput. Immers is er nog een mogelijkheid verdachte in het kader van een voorwaardelijke straf of (on)voorwaardelijke maatregel in een TFCO-project te plaatsen. Een dergelijke setting heeft verdachtes broer, die uit eenzelfde opgroeiomgeving komt, goed gedaan. De raadsvrouw benadrukt bovendien dat de stap van een deels voorwaardelijke jeugddetentie, de enige sanctie die verdachte tot nog toe opgelegd heeft gekregen, naar een onvoorwaardelijke
PIJ-maatregel te groot is. Voorts voert de raadsvrouw aan verdachte geen onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen langer dan de tijd die zij thans in voorarrest heeft doorgebracht. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw dat, mocht een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel worden opgelegd, wordt bepaald dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar is en dat wordt geadviseerd de maatregel ten uitvoer te leggen in RJJI De Hunnerberg alwaar verdachte thans ook verblijft.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Uit het voorgaande blijkt onder andere dat verdachte zich gedurende één incident schuldig heeft gemaakt aan een wederrechtelijke vrijheidsberoving, twee maal een poging tot zware mishandeling en een diefstal. Genoemde feiten zijn tegen hetzelfde slachtoffer gepleegd. Door dit slachtoffer samen met een ander op te wachten, haar een mes te tonen en haar onder bedreiging van dit mes mee te nemen naar een parkje heeft verdachte voor het slachtoffer een bijzonder angstaanjagende situatie gecreëerd. Door vervolgens op deze afgelegen plek het slachtoffer daadwerkelijk te steken, haar een gebroken neus te slaan en haar naakt in ijskoud water te laten staan heeft verdachte laten zien dat zij vergaande geweldshandelingen niet schuwt. Dat op aandringen van verdachte van dit incident een foto is gemaakt waarop zij lachend een mes tegen de keel van het naakte slachtoffer houdt, wiens blik toch vooral angst en vernedering uitstraalt, is extra kwalijk. De weerzinwekkendheid van deze foto en de ernst van de daaraan voorafgegane feiten blijkt bovendien uit het gegeven dat de verbalisanten die deze foto onder ogen kregen vreesden voor het leven van het slachtoffer. De rechtbank rekent dit verdachte, die ten tijde van de feiten slechts veertien jaar oud was, aan.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het volgende.
Uit de justitiële documentatie van verdachte van 8 mei 2017 blijkt dat verdachte eerder voor misdrijven met justitie in aanraking is geweest, namelijk voor medeplegen van brandstichting en een openlijke geweldpleging. Verdachte is hiervoor schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.
In voornoemde Pro Justitia-rapportages van 19 april 2017 wordt zowel door de psycholoog als door de psychiater geadviseerd tot een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel. De psycholoog overweegt daartoe het volgende. Gesloten en langdurige behandeling is voor verdachte essentieel. De kans op gewelddadig gedrag in de toekomst wordt verkleind met een dergelijke behandeling. Verdachte is al vanaf haar zevende levensjaar uit huis geplaatst en heeft bij veel verschillende instellingen en groepen verbleven. Onder andere door haar wegloopgedrag en agressiviteit (dat verklaard kan worden vanuit haar hechtingsproblematiek) is het vaak niet gelukt om tot behandeling te komen. Opvallend is dat de keren dat verdachte enige tijd verbetering in haar gedrag heeft laten zien, dit binnen een besloten setting plaatsvond. Binnen de behandeling is het essentieel voor verdachte dat zij hechtingsrelaties kan opbouwen met de groepsleiding en behandelaren. Wisselingen binnen het team dat met verdachte werkt zijn ongewenst. Gesloten en langdurige behandeling binnen het civielrechtelijke kader is een gepasseerd station gelet op de hoeveelheid aan instellingen en groepen die zonder het gewenste effect reeds de revue hebben gepasseerd. Bij haar laatste plaatsing vertoonde zij gedrag dat als onveilig voor andere jongeren werd bestempeld, liep zij binnen twee weken weg en is zij daarna drie maanden spoorloos geweest. Verdachte is een meisje dat gebaat is bij externe sturing en zeer duidelijke kaders, grenzen en structuur. Inhoudelijk is het belangrijk dat de behandeling onder andere is gericht op de hechtingsproblematiek, de agressieregulatieproblematiek, de lage frustratietolerantie en de gewetensontwikkeling. Gelet op de ernst van de psychopathologie, de grote mate van disfunctioneren, de beperkte leerbaarheid van verdachte, de ernst van de feiten en de hoge kans op gewelddadig gedrag in de toekomst en gezien het feit dat verdachte zich herhaaldelijk heeft onttrokken aan toezicht en interventie worden er geen alternatieven meer gezien dan oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel.
De psychiater overweegt voorts als volgt. Zonder gedwongen strafrechtelijk kader is de verwachting dat verdachte onvoldoende gemotiveerd is en blijft om voor langere tijd in behandeling te blijven. Dit pleit voor een stevige strafrechtelijke maatregel. Dit is nodig voor adequate behandeling en begeleiding teneinde recidivegedrag te kunnen voorkomen. Verdachte dient de komende tijd te worden behandeld voor haar reactieve hechtingsstoornis en antisociale gedragsproblematiek teneinde haar persoonlijkheidsontwikkeling in positieve zin te beïnvloeden. Het is voorts van belang dat zij haar schoolontwikkeling voortzet en dat zij adequaat sociaal gedrag als voorbeeld krijg. Ook dient traumabehandeling te worden ingezet. Een succesvolle ambulante behandeling is thans niet meer haalbaar.
De rechtbank heeft voorts kennisgenomen van een strafadvies van de Raad voor de Kinderbescherming van 6 juli 2017, opgesteld door F.C. Sträter, raadsonderzoeker, waarin eveneens wordt geadviseerd verdachte een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel op te leggen.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel passend en geboden is. Uit het verleden is gebleken dat verdachte zich, door weg te lopen, niet zelden heeft onttrokken aan het gezag van de (gesloten) instellingen waar zij op dat moment in een civielrechtelijk kader verbleef, alsmede aan de behandeling die haar aldaar werd geboden. De rechtbank heeft er geen vertrouwen in dat verdachte zich in een ambulante setting kan houden aan de bijzondere voorwaarden die haar in het kader van een voorwaardelijke straf of maatregel kunnen worden opgelegd. De door de raadsvrouw aangevoerde plaatsing in een TFCO-project is daarom ook niet passend. Dit betreft immers ook een ambulante setting. Bovendien is door de aanmeldcommissie van dit project de plaatsing van verdachte niet haalbaar geacht gelet op haar te ernstige (gewelddadige) gedragsproblematiek. Daarnaast is gebleken dat op de momenten dat verdachte gedurende enige tijd in een besloten setting zat, baat had bij het duidelijke kader, de structuur en de grenzen die haar in een dergelijke setting werden geboden.
De rechtbank stelt vast dat aan de wettelijke vereisten voor oplegging van een PIJ-maatregel, zoals deze staan weergegeven in artikel 77s, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht, is voldaan. De bewezenverklaarde feiten zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Ten tijde van het plegen van deze misdrijven was verdachte lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een reactieve hechtingsstoornis en een normoverschrijdende gedragsstoornis, alsmede aan een ziekelijke stoornis in de zin van een posttraumatische stressstoornis. Gelet op het chronische karakter van de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, zoals door de psychiater benoemd, oordeelt de rechtbank dat het aannemelijk is dat deze gebrekkige ontwikkeling tevens aanwezig was ten tijde van het plegen van hetgeen bewezen is verklaard onder 16/652700-16. Behandeling en begeleiding van verdachte is voorts noodzakelijk voor een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte, zoals reeds naar voren is gekomen in de deskundigenrapporten. Gelet op de hoge kans van gewelddadig gedrag in de toekomst eist bovendien de veiligheid van personen oplegging van de maatregel.
De maatregel geldt voor een termijn van drie jaren. Na twee jaar eindigt de maatregel van rechtswege voorwaardelijk, tenzij de maatregel wordt verlengd op de wijze zoals bedoeld in artikel 77t van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank stelt vast dat de maatregel opgelegd is ter zake van misdrijven die gericht zijn tegen en gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van één of meer personen. Derhalve kan de maatregel verlengd worden, telkens met ten hoogste twee jaren en tot een maximum van zeven jaren, zoals bedoeld in artikel 77t, derde lid van het Wetboek van Strafrecht.
Uit het systeem van de wet volgt niet dat kan worden bepaald een PIJ-maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren zodat bij instelling van hoger beroep de tenuitvoerlegging van de maatregel wordt voortgezet. Wel kan, op het moment dat verdachte hoger beroep instelt en zij zich daardoor wederom zal bevinden in de fase van voorlopige hechtenis, op de lang verblijf-afdeling van de jeugdinrichting waar zij zich thans bevindt worden aangevangen met behandeling. Mocht in hoger beroep wederom een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel worden opgelegd, dan kan bij de tenuitvoerlegging van die maatregel rekening worden gehouden met de behandeling die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft ondergaan.
Gelet op het gegeven dat verdachte baat heeft bij een duidelijk kader en structuur adviseert de rechtbank nadrukkelijk dat de maatregel zal worden ten uitvoer gelegd in de justitiële jeugdinrichting waar verdachte nu al verblijft, namelijk
Rijks Justitiële Jeugdinrichting
De Hunnerberg te Nijmegen. Door deze inrichting is aangegeven dat zij een dergelijke maatregel ten uitvoer kunnen leggen.
Gelet op de ernst van de strafbare feiten en gelet op het gegeven dat verdachte niet volledig ontoerekeningsvatbaar is, acht de rechtbank, naast oplegging van genoemde onvoorwaardelijke PIJ-maatregel, oplegging van een onvoorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 7 maanden passend en geboden. Hiervan dient de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten, te weten: 189 dagen, te worden afgetrokken.

10.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.269,00. Dit bedrag bestaat uit € 769,00 aan materiele schade en € 2.500,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 16/659063-17 ten laste gelegde feit.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.429,00 toe te wijzen. De materiële schade kan in het geheel worden toegewezen, met uitzondering van het bedrag dat wordt gevorderd voor schade aan de telefoon. Het lijkt immers dat deze schade niet door verdachte maar door de politie is veroorzaakt. Deze post dient te worden afgewezen. De immateriële schade kan worden gewaardeerd op € 2.500,00, waarbij ten aanzien van deze verdachte een bedrag wordt toegewezen van € 1.750,00. Het overige dient te worden afgewezen.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de materiële schade op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de schadepost van de jas nu niet duidelijk is of de schade ten tijde van het ten laste gelegde is ontstaan en er voorts onduidelijkheid bestaat over de waarde van de jas. De benadeelde partij dient eveneens
niet-ontvankelijk te worden verklaard in de schadepost van de tablet nu niet duidelijk is of zij deze tablet wel of niet bij zich had en wat er vervolgens mee is gebeurd. De schadepost van de telefoon dient door de politie te worden vergoed. Ten aanzien van de immateriële schade stelt de raadsvrouw zich op het standpunt deze vast te stellen op € 1.000,00, waarvan in de zaak van verdachte € 500,00 kan worden toegewezen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadeposten van de jas, de tablet en de immateriële schade komt deels voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal de vordering tot het bedrag van € 2.050,00 toewijzen, bestaande uit € 250,00 voor de jas,
€ 50,00 voor de tablet en (ten aanzien van deze verdachte) € 1.750,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 januari 2017 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 2.050,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 15 januari 2017 tot de dag van volledige betaling. De vervangende jeugddetentie van deze maatregel zal worden gesteld op 0 dagen.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 45, 77a, 77g, 77h, 77i, 77l, 77s, 77gg, 282 en 302, 304, 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 7 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- legt op aan verdachte de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen;
-
adviseert nadrukkelijk dat ten uitvoerlegging van de maatregel zal plaatsvinden in Rijks Justitiële Jeugdinrichting De Hunnerberg te Nijmegen.
Benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan
  • verklaart
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van
  • stelt de vervangende jeugddetentie van deze verplichting op 0 dagen;
  • bepaalt dat verdachte van haar verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. van den Boogaard, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. C.E.M. Nootenboom-Lock en mr. drs. E. van den Brink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N. Kruijswijk griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van
25 juli 2017.
mr. drs. E. van den Brink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Ten aanzien van het onder 16/659063-17 ten laste gelegde
1.
zij op of omstreeks 15 januari 2017 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft zij, verdachte, en/of haar mededader(s) opzettelijk wederrechtelijk
- die [slachtoffer 1] aangesproken op station Utrecht Centraal en/of
- die [slachtoffer 1] een mes, althans een of een mes gelijkend voorwerp, getoond en/of (met) dat mes, althans dat op een mes gelijkend voorwerp (meermalen) in/op/tegen de door die [slachtoffer 1] gedragen jas en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] geprikt en/of geduwd en/of gehouden en/of
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd: " Jij gaat met ons meelopen anders steek ik je dood", althans woorden van gelijk aard of strekking en/of
- tegen die [slachtoffer 1] gezegd hoe zij moest lopen waarna die [slachtoffer 1] naar de opgedragen plek(ken)/locatie is gelopen en/of aldaar tegen die [slachtoffer 1] gezegd dat zij op een bankje moest gaan zitten en/of
- ( vervolgens) die [slachtoffer 1] door te (blijven) dreigen met dat mes, althans dat op een mes gelijkend voorwerp, die [slachtoffer 1] gedwongen om op plek/die locatie te blijven en/of zich aldaar (volledig) uit te kleden en/of die [slachtoffer 1] gedwongen om zich in ontklede staat te laten fotograferen /of filmen en/of (toen die [slachtoffer 1] met haar handen haar borst en/of schaamstreek af wilde dekken) tegen die [slachtoffer 1] gezegd: "kap daarmee of anders steek ik je dood" en/of
- die [slachtoffer 1] gedwongen om ontkleed (tot borsthoogte) in (ijskoud) buitenwater te gaan staan en/of te zitten en/of
- die [slachtoffer 1] gedwongen om te dulden dat zij shampoo over haar hoofd en/of lichaam gegoten kreeg;
(art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht; art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2.
A.
zij op of omstreeks 15 januari 2017 te Utrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
- die [slachtoffer 1] (met [zeer] veel kracht (met gebalde vuist) in/op/tegen haar neus en/of elders in/op/tegen haar gezicht hebben/heeft geslagen en/of
- met een mes, althans een scherp voorwerp, in de richting van het gezicht/hoofd van die [slachtoffer 1] hebben/heeft gestoken en/of geprikt (waarbij die [slachtoffer 1] toen zij haar hand(en) ter afwering omhoog hield in haar hand is geraakt),
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
B.
zij op of omstreeks 15 januari 2017 (direct volgend op, althans (zeer) kort na de feiten ten lastte gelegd onder A) te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans een scherp voorwerp, in de richting van het gezicht, althans het lichaam van die op de moment ontklede, [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gezwaaid (waarbij die naar achteren uitwijkende [slachtoffer 1] in/op haar borststreek werd geraakt),
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht; art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht; art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
3.
zij op of omstreeks 15 januari 2017 te Utrecht, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas en/of een portemonnee en/of tablet en/of mobiele telefoon en/of een hoeveelheid make-up en/of een fles parfum en/of een onderbroek en/of muts, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededaders,
(art 310 Wetboek van Strafrecht; art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht)
Ten aanzien van het onder 16/652700-16 ten laste gelegde
zij op of omstreeks 23 juni 2016 te Zeist, althans in het arrondissement Midden-Nederland, een of meer ambtena(a)r(en), [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 2] op/tegen diens benen/been te schoppen en/of te trappen en/of
- die [slachtoffer 3] in/op diens arm(en) heeft gekrabd en/of met haar nagels de huid op die arm(en) tot bloedens toe heeft beschadigd;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht; art 304 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van respectievelijk 20 januari 2017,
2.Een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 18 van PV 1.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 19 van PV 1.
4.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 20 van PV 1.
5.Het proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 1] , pagina 43 van PV 1.
6.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , pagina 20 van PV 1.
7.Het proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 1] , pagina 43 van PV 1.
8.Zijnde een geschrift, inhoudende het SEH formulier van [slachtoffer 1] , pagina 44A van PV 1.
9.Het proces-verbaal ter terechtzitting van 11 juli 2017.
10.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , pagina 108 van PV 1.
11.Bijlage 1 bij het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , pagina 119 van PV 1.
12.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , pagina 113 van PV 1.
13.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , pagina 115 van PV 1.
14.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , pagina 111 van PV 1.
15.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] , pagina 112 van PV 1.
16.Het proces-verbaal telefoon verdachte [medeverdachte] , pagina 8 van PV 2.
17.Het proces-verbaal telefoon verdachte [medeverdachte] , pagina 9 van PV 2.
18.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 22 augustus 2016, genummerd
19.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] , pagina 3.
20.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , pagina 5.
21.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 3] , pagina 6.
22.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] , pagina 18.