ECLI:NL:RBMNE:2017:3808

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 juli 2017
Publicatiedatum
21 juli 2017
Zaaknummer
6054376 AE VERZ 17-52 GD/947
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en billijke vergoeding in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 24 juli 2017 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen [verzoeker] en [verweersters] B.V. [verzoeker], een 62-jarige beroepsmatig verkeersregelaar, was sinds 18 maart 2010 in dienst bij [verweersters]. Na een periode van ziekte en een aanpassing van zijn werkuren, werd hij op 24 april 2017 op staande voet ontslagen. De ontslagbrief vermeldde verschillende redenen, waaronder het beledigen van collega's en het niet willen meewerken aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. [verzoeker] heeft het ontslag betwist en verzocht om een billijke vergoeding, loon over de opzegtermijn en een transitievergoeding.

De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet was gebaseerd op een voldoende onderbouwde dringende reden en dat het ontslag vernietigbaar was. De rechter concludeerde dat [verweersters] ernstig verwijtbaar had gehandeld door [verzoeker] niet te re-integreren na zijn herstel en door een onterecht ontslag op staande voet te geven. De kantonrechter kende [verzoeker] een billijke vergoeding toe, die werd vastgesteld op een jaarloon, inclusief de transitievergoeding. Daarnaast werd [verweersters] veroordeeld tot betaling van het loon over de opzegtermijn en de kosten van de procedure.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers in het re-integratietraject en de noodzaak om ontslagprocedures zorgvuldig te onderbouwen. De kantonrechter heeft de belangen van [verzoeker] zwaar laten wegen, gezien zijn leeftijd, beperking en de omstandigheden van het ontslag.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 6054376 AE VERZ 17-52 GD/947
Beschikking van 24 juli 2017
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: FNV Individuele Belangenbehartiging Deventer,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid,
[verweersters] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verweersters] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. J.A.F. Stoel.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van [verzoeker] , ter griffie ingekomen op 9 juni 2017;
- het verweerschrift van [verweersters] van 11 juli 2017.
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 13 juli 2017. [verzoeker] is in persoon aanwezig geweest, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens [verweersters] is haar financieel manager de heer [A] (hierna: [A] ) aanwezig geweest, eveneens bijgestaan door de gemachtigde. Door of namens partijen zijn de standpunten toegelicht en is antwoord gegeven op vragen van de kantonrechter. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] , geboren op [1955] en thans derhalve 62 jaar oud, is sinds 18 maart 2010 in dienst van [verweersters] in de functie van beroepsmatig verkeersregelaar tegen een salaris van € 910,- bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag, bij een werkweek van gemiddeld 20 uur. [verzoeker] ontvangt daarnaast een uitkering van het ABP op grond van de Uitkeringswet Gewezen Militairen (UGM).
2.2.
[verzoeker] heeft een chronische spierziekte. Hierdoor kan hij niet langdurig lopen en staan. Hij heeft aanvankelijk diensten gedraaid van 10 tot 12 uur per dag. In 2014 zijn de diensten vanwege de beperkingen van [verzoeker] op advies van de bedrijfsarts aangepast naar maximaal 6 uur per dag en is afgesproken dat [verzoeker] tijdens het werk gebruik gaat maken van een zithulp.
2.3.
Op 13 augustus 2016 is [verzoeker] wegens ziekte uitgevallen. Op 4 oktober 2016 heeft [verzoeker] zich beter gemeld. [verweersters] heeft [verzoeker] na die melding niet meer uitgenodigd om het werk te hervatten. Op 22 maart 2017 heeft [verzoeker] aan het UWV een deskundigenoordeel gevraagd over zijn arbeidsongeschiktheid. Met een brief van 11 april 2017 heeft het UWV bericht dat [verzoeker] zijn eigen werk sinds 18 oktober 2016 kon doen. Uit de bij die brief gevoegde rapportage van de arbeidsdeskundige blijkt dat de werkgever, in de persoon van [B] (HR adviseur), in een telefoongesprek op 7 april 2017 heeft meegedeeld dat [verweersters] niet voldoende werk kan aanbieden dat bij het arbeidspatroon van [verzoeker] past.
2.4.
Op 20 april 2017 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [verzoeker] en [A] . In dit gesprek heeft [A] gesteld dat de arbeidsrelatie was verstoord en heeft hij [verzoeker] met klem verzocht een vaststellingsovereenkomst te ondertekenen op grond waarvan de arbeidsovereenkomst zou eindigen.
2.5.
Op 24 april 2017 is [verzoeker] op staande voet ontslagen. Uit de ontslagbrief van die datum blijkt de volgende dringende reden:
“De redenen voor dit ontslag zijn, zoals wij u ook eerder hebben meegedeeld het grovelijk beledigen of bedreigen van werkgever of diens familieleden of andere medewerker, het bekend maken van bedrijfs-eigendommen en /of geheimen, het niet willen meewerken aan het ontbinden van de arbeidsovereenkomst hiervoor het niet verrichten van werkzaamheden door afwezigheid.”
2.6.
[B] heeft op verzoek van [verweersters] de volgende verklaring op schrift gesteld:
“Zoals gebruikelijk bespreken we wekelijks alle personeelsdossier in het personeelsoverleg. De afgelopen tijd is [verzoeker] niet besproken omdat er geen directe aanleiding voor was. In voorgaande besprekingen is het steevast gegaan over het communicatieve vermogen van [verzoeker] om iedereen op de kast te jagen, al dan niet bedoeld om te schaden maar in ieder geval om onderwerpen te forceren. Collega’s hebben dit ervaren als inbreuk op de werkervaring. Je vraagt mij hoe ik dat als HRM-manager heb ervaren, In de regel moet je voorbereid zijn op een variëteit van werknemers, alles en iedereen heeft een gebruiksaanwijzing maar terugkomend op de communicatie van [verzoeker] moet ik aangeven dat zijn meldingen om dan maar even bij me thuis langs te komen als niet prettig heb ervaren, bedreigend was het geweest wanneer hij de daad bij het woord had gevoegd. In de wetenschap dat [verzoeker] mobiel genoeg is let ik wel beter op wat er om mijn huis gebeurt.”

3.Het verzoek

3.1.
[verzoeker] heeft ter zitting zijn primaire verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet en toelating tot de werkzaamheden ingetrokken. Hij verzoekt thans veroordeling van [verweersters] om een billijke vergoeding conform artikel 7:681 BW te betalen ter hoogte van
€ 50.000,- bruto, een vergoeding op grond van artikel 7:672 lid 9 BW zijnde het loon over de periode van 24 april 2017 tot 1 juli 2017 en de transitievergoeding ter hoogte van € 2.307,- bruto, dit alles onder verstrekking van deugdelijke bruto/netto specificaties. Tevens verzoekt [verzoeker] veroordeling van [verweersters] tot betaling van € 652,- aan buitengerechtelijk incassokosten en de wettelijke rente over alle hiervoor genoemde bedragen vanaf de dag dat die zijn verschuldigd en veroordeling van [verweersters] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Aan zijn verzoek legt [verzoeker] het navolgende ten grondslag. De verwijtbaarheid aan de zijde van [verweersters] staat vast nu het sprake is van een onregelmatige opzegging. Met betrekking tot de billijke vergoeding verwijst [verzoeker] naar de uitspraak van de Hoge Raad van 30 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1187 – [bedrijfsnaam] beschikking). Verder voert hij aan dat van hem niet gevergd kan worden dat hij zijn werkzaamheden bij [verweersters] voortzet nu duidelijk is dat [verweersters] van hem af wil. Naar de mening van [verzoeker] is er geen enkele reden voor een rechtmatige beëindiging van de arbeidsovereenkomst. [verweersters] had moeten zorgen voor een re-integratietraject en de beperking van [verzoeker] en zijn inzetbaarheid van maximaal 6 uur per dag kunnen geen reden vormen voor ontslag. Verder is bij vaststelling van de hoogte van de vergoeding van belang dat [verzoeker] naar verwachting tot zijn pensioen bij [verweersters] zou zijn blijven werken. Gelet op zijn beperking en leeftijd lag het niet voor de hand dat hij nog eens van werkgever zou wisselen. De AOW van [verzoeker] gaat in op 1 september 2022. Dat betekent een inkomensverlies van € 65.000,-. [verzoeker] heeft geen recht op WW omdat zijn militair pensioen van thans € 1.543,00 netto per maand op de WW gekort wordt. Verder heeft hij als ex-militair een beperkt arbeidsverleden. Hij heeft weinig zicht op een nieuw vast inkomen.
3.3.
[verweersters] erkent dat van een dringende reden voor ontslag geen sprake is en dat de ontslagbrief nooit verstuurd had mogen worden. Zij voert enkel verweer tegen de hoogte van verzochte billijke vergoeding en refereert zich aan het oordeel van de kantonrechter voor wat betreft de overige onderdelen van het verzoek. [verweersters] heeft onder meer betoogd, kort samengevat, dat de vergoeding die [verzoeker] eist buiten proportioneel is. Haar kan niet verweten worden dat zij [verzoeker] niet direct na zijn herstelmelding op 4 oktober 2016 als verkeersregelaar heeft ingepland. Al vanaf 2013 is sprake van een gespannen arbeidsrelatie. Er zijn conflicten over inzetbaarheid, motivatie, ziekte en de wijze van communiceren van [verzoeker] . Vanwege de bestaande verstoorde arbeidsverhouding heeft [verweersters] de periode vanaf 4 oktober 2016 tot aan het deskundigenoordeel op 11 april 2017 willen benutten om met [verzoeker] in gesprek te komen over beëindiging van het dienstverband. [verweersters] stelt dat ook zonder het ontslag op staande voet van 24 april 2017 het dienstverband niet lang meer zou hebben geduurd. [verweersters] acht een vergoeding gelijk aan het bruto loon over de periode van 24 april 2017 tot en met 31 december 2017 redelijk.

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak heeft [verweersters] in het verweerschrift erkend dat het op 24 april 2017 aan [verzoeker] gegeven ontslag op staande voet niet is gebaseerd op een voldoende onderbouwde dringende reden en dat de ontslagbrief niet verstuurd had mogen worden. Dit leidt tot de conclusie dat het ontslag van 24 april 2017 vernietigbaar was. In een vernietigbaar ontslag op staande voet ligt ernstig verwijtbaar handelen van [verweersters] besloten en daarmee – nu [verzoeker] ervoor heeft gekozen te berusten in het ontslag - ook het recht van [verzoeker] op een billijke vergoeding. Omdat de arbeidsovereenkomst ten minste 24 maanden heeft geduurd en deze door [verweersters] is beëindigd, heeft [verzoeker] daarnaast recht op de wettelijke transitievergoeding. Omdat de opzegtermijn niet in acht is genomen heeft hij eveneens recht op loon over de opzegtermijn van in dit geval twee maanden.
4.2.
Het geschil tussen partijen gaat in de kern om de hoogte van de billijke vergoeding. De hoogte van de billijke vergoeding dient te worden bepaald op een wijze die, en op het niveau dat, aansluit bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval, waarbij volgens de recente ontwikkelingen in de jurisprudentie (het arrest van de Hoge Raad van 30 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1187) ook acht mag worden geslagen op de gevolgen van het verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever voor de werknemer, dus op de gevolgen van het verlies van de arbeidsovereenkomst. Voor zover elementen van de vaststelling van de billijke vergoeding zien op de vergoeding van schade van de werknemer, lenen de wettelijke regels van art. 6:95 e.v. BW zich voor overeenkomstige toepassing.
4.3.
Uitzonderlijk in deze zaak is dat [verweersters] in het geheel niet bereid is geweest om [verzoeker] , nadat deze in oktober 2016 weer was hersteld, te reïntegreren. Aanvankelijk heeft zij daarvoor tegenover de arbeidsdeskundige van het UWV als reden aangevoerd dat zij te weinig geschikte diensten kon aanbieden. Later heeft zij in het verweerschrift als reden aangevoerd dat [verzoeker] hoge eisen stelt aan de planning en dat de medewerkers van de planning en van personeelszaken helemaal gek werden van de wijze waarop [verzoeker] telkens de inhoudelijke discussie met hen opzocht. [verzoeker] heeft beide redenen gemotiveerd betwist. Hier tegenover heeft [verweersters] in het geheel niet onderbouwd dat zij te weinig werk heeft voor [verzoeker] . De kantonrechter gaat daar dus niet van uit. Ook de stelling dat [verzoeker] disfunctioneert vanwege zijn wijze van communiceren kan niet als juist worden aanvaard. Uit niets blijkt dat [verweersters] [verzoeker] duidelijk en ondubbelzinnig heeft aangesproken op de wijze waarop hij communiceert en hem heeft ondersteund om binnen een redelijke termijn de gewenste verbetering te bereiken. Verslagen van gesprekken over het functioneren ontbreken. [verweersters] heeft vanaf oktober 2016 alleen aangestuurd op een beëindiging van het dienstverband in onderling overleg. Toen het niet lukte om met [verzoeker] overeenstemming te bereiken over een vaststellingsovereenkomst, ook niet nadat [verweersters] [verzoeker] flink onder druk had gezet, heeft [verweersters] de zaak geforceerd door een onterecht ontslag op staande voet te geven en aldus een volledige verstoring van de arbeidsrelatie te bewerkstelligen. Deze opstelling is zeer ernstig verwijtbaar. [verweersters] heeft de belangen van [verzoeker] ernstig veronachtzaamd. In de omstandigheden van dit geval is alleen aan [verweersters] een verwijt te maken van het einde van de arbeidsovereenkomst. Van [verzoeker] kan sinds het ontslag op staande voet in redelijkheid namelijk niet meer gevergd worden dat hij nog werkzaamheden in dienst van [verweersters] verricht. [verzoeker] had dus geen keuze tussen herstel van de arbeidsovereenkomst of een vertrek. [verweersters] heeft hem die keuze ontnomen. Omdat in dit geval alleen [verweersters] een verwijt valt te maken van het verlies van de arbeidsovereenkomst dient zij [verzoeker] daarvoor volledig te compenseren.
4.4.
De kantonrechter begroot de schade als gevolg van het verlies van de arbeidsovereenkomst met toepassing van de artikelen 6:95 en verder BW op een jaar loon. Bij die begroting speelt een rol dat [verzoeker] een 62-jarige man is met een lichamelijke beperking en eenzijdige werkervaring. Hij is beroepsmilitair geweest en is elf jaar geleden als verkeersregelaar gaan werken, waarvan de laatste zes jaar bij [verweersters] . Dat deze omstandigheden het in zijn algemeenheid lastig maken om aan nieuwe (vaste) baan te komen wil de kantonrechter wel aannemen. In dit geval lijken de kansen op de arbeidsmarkt echter minder slecht dan men op grond van die omstandigheden zou verwachten. Volgens [verweersters] is er momenteel volop werk voor verkeersregelaars en is de verwachting dat daar de komende jaren weinig verandering in komt. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [verzoeker] ondanks zijn relatief hoge leeftijd en zijn beperking sinds zijn ontslag al meerdere keren via een uitzendorganisatie als verkeersregelaar heeft gewerkt. Dit bevestigt de stelling van [verweersters] . [verzoeker] heeft ook niet weersproken dat er voldoende werk is voor verkeersregelaars, maar hij heeft gesteld dat hij vanwege zijn inzetbaarheid van maximaal 6 uur per dag minder vaak wordt ingezet dan verkeersregelaars die tien of twaalf uur beschikbaar zijn. Mede gelet op de huidige vraag naar verkeersregelaars moet aangenomen worden dat [verzoeker] ondanks zijn beperkte inzetbaarheid in staat zal zijn de arbeidsomvang van 20 uur per week op niet al te lange termijn weer voor een groot deel in te vullen met werkzaamheden als verkeersregelaar en/of andere werkzaamheden.
4.5.
De kantonrechter zal [verweersters] dus veroordelen om in totaal een jaar salaris als vergoeding te betalen. De transitievergoeding van € 2.307,- is in het toe te wijzen bedrag begrepen.
4.6.
Het verzoek tot verstrekking van de bruto/netto specificaties wordt eveneens toegewezen. Ook de gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten kan gelet op de referte worden toegewezen.
4.7.
[verweersters] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. Deze worden aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op:
- griffierecht € 470,00
- salaris gemachtigde €
600,00
Totaal € 1.070,00

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt [verweersters] om aan [verzoeker] het loon te betalen over de periode van 24 april 2017 tot 1 juli 2017, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de respectieve data van opeisbaarheid tot aan de voldoening;
5.2.
veroordeelt [verweersters] om aan [verzoeker] een vergoeding te betalen van € 10.920,- bruto; bepaalt dat de wettelijke transitievergoeding in dit bedrag is begrepen;
5.3.
veroordeelt [verweersters] om aan [verzoeker] deugdelijke bruto/netto specificaties te verstrekken ter zake van voormelde betalingen;
5.4.
veroordeelt [verweersters] om aan [verzoeker] een bedrag van € 625,- te betalen;
5.5.
veroordeelt [verweersters] in de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] tot op heden begroot op € 1.070,-, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, berekend vanaf veertien dagen na de datum van deze beschikking tot de dag van volledige betaling;
5.6.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.A.M. Pinckaers en in het openbaar uitgesproken op 24 juli 2017.