Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
3.Het verzoek
4.De beoordeling
600,00
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 24 juli 2017 uitspraak gedaan in een arbeidsrechtelijk geschil tussen [verzoeker] en [verweersters] B.V. [verzoeker], een 62-jarige beroepsmatig verkeersregelaar, was sinds 18 maart 2010 in dienst bij [verweersters]. Na een periode van ziekte en een aanpassing van zijn werkuren, werd hij op 24 april 2017 op staande voet ontslagen. De ontslagbrief vermeldde verschillende redenen, waaronder het beledigen van collega's en het niet willen meewerken aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. [verzoeker] heeft het ontslag betwist en verzocht om een billijke vergoeding, loon over de opzegtermijn en een transitievergoeding.
De kantonrechter oordeelde dat het ontslag op staande voet niet was gebaseerd op een voldoende onderbouwde dringende reden en dat het ontslag vernietigbaar was. De rechter concludeerde dat [verweersters] ernstig verwijtbaar had gehandeld door [verzoeker] niet te re-integreren na zijn herstel en door een onterecht ontslag op staande voet te geven. De kantonrechter kende [verzoeker] een billijke vergoeding toe, die werd vastgesteld op een jaarloon, inclusief de transitievergoeding. Daarnaast werd [verweersters] veroordeeld tot betaling van het loon over de opzegtermijn en de kosten van de procedure.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers in het re-integratietraject en de noodzaak om ontslagprocedures zorgvuldig te onderbouwen. De kantonrechter heeft de belangen van [verzoeker] zwaar laten wegen, gezien zijn leeftijd, beperking en de omstandigheden van het ontslag.