In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 18 juli 2017 uitspraak gedaan in een verzoek om vervangende toestemming voor de medische behandeling van een minderjarige, hierna te noemen [voornaam van minderjarige]. De zaak is behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren. De GI had verzocht om toestemming voor een doorverwijzing naar [naam instelling 1] voor individuele therapie en om [voornaam van minderjarige] aan te melden bij een jonge groep mantelzorgers bij [naam instelling 2].
De kinderrechter heeft vastgesteld dat het ouderlijk gezag over [voornaam van minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder en dat er een ondertoezichtstelling is die loopt tot 6 oktober 2017. De kinderrechter heeft de wettelijke kaders uiteengezet, waaronder de relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek en de Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO). De kinderrechter concludeert dat de door GI gevraagde doorverwijzing en aanmelding niet kunnen worden aangemerkt als medische behandelingen in de zin van de WGBO, omdat niet is aangetoond dat deze noodzakelijk zijn voor de behandeling van een somatische of geestelijke aandoening.
Daarom heeft de kinderrechter het verzoek van de GI afgewezen. De kinderrechter benadrukt dat, hoewel de individuele behandeling in het belang van [voornaam van minderjarige] kan zijn, de moeder geen toestemming hoeft te geven als zij dat niet wil. De GI kan in dat geval een schriftelijke aanwijzing geven aan de moeder, en bij niet-naleving kan een verzoek tot bekrachtiging van deze aanwijzing worden ingediend. De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.