ECLI:NL:RBMNE:2017:3802

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juli 2017
Publicatiedatum
20 juli 2017
Zaaknummer
5573187
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen en reconventionele vorderingen in het kader van wanprestatie

In deze zaak vordert eiser, [eiser], betaling van een bedrag van € 14.520,- van gedaagde, [gedaagde] B.V., wegens onbetaalde facturen voor verrichte werkzaamheden. Eiser heeft werkzaamheden verricht voor [X] en [Y] en heeft hiervoor twee facturen gestuurd, die onbetaald zijn gebleven. Eiser heeft de samenwerking per direct beëindigd en vordert daarnaast buitengerechtelijke incassokosten van € 920,20. Gedaagde heeft verweer gevoerd en stelt dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen tussen haar en eiser, maar met de dochtervennootschap. In reconventie vordert gedaagde gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst en schadevergoeding van € 20.000,-, maar deze vorderingen zijn onvoldoende onderbouwd. De kantonrechter oordeelt dat gedaagde contractspartij is en dat wanprestatie niet is komen vast te staan. De vordering van eiser tot betaling wordt toegewezen, evenals de buitengerechtelijke incassokosten. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 5573187 UC EXPL 16-18329 SE/33133
Vonnis van 26 juli 2017
inzake
[eiser] , h.o.d.n. [handelsnaam],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: DAS Legal Services B.V.,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. J.J. Degenaar.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie;
- het vonnis van 22 maart 2017;
- de conclusie van antwoord in reconventie;
- de brief met producties van [gedaagde] van 14 juni 2017;
- de aantekeningen van de zitting van 22 juni 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten in conventie en reconventie

2.1.
[eiser] heeft, in overleg met [A] , werkzaamheden verricht ten behoeve van [X] (hierna: [X] ) en [Y] . [A] is directeur, enig aandeelhouder en enig bestuurder van [gedaagde] en tevens directeur van [gedaagde] bv (hierna: de dochtervennootschap). [gedaagde] is enig aandeelhouder en enig bestuurder van de dochtervennootschap. Voor zijn werkzaamheden heeft [eiser] twee facturen, beide gedateerd 11 december 2015, aan [A] gezonden. Dit betreft een factuur van € 9.075,- voor werkzaamheden verricht voor [X] en een factuur van € 5.445,- voor werkzaamheden verricht voor [Y] . Deze facturen zijn onbetaald gebleven. Bij e-mail aan [A] van 14 maart 2016 heeft [eiser] de samenwerking per direct beëindigd.

3.Het geschil in conventie en reconventie

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van [gedaagde] om aan hem te betalen primair een bedrag van € 14.520, subsidiair een gebruikelijk dan wel redelijk loon en meer subsidiair € 14.520,- aan schadevergoeding, in alle gevallen te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 7 juni 2016. Daarnaast vordert [eiser] € 920,20 aan buitengerechtelijke incassokosten en veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten. Aan deze vorderingen legt [eiser] nakoming ten grondslag.
3.2.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vorderingen van [eiser] , met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.3.
In reconventie heeft [gedaagde] , voorwaardelijk, voor het geval een overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, het volgende gevorderd.
- Gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst tussen partijen. Het te ontbinden deel betreft de werkzaamheden voor [X] die het bedrag van € 3.188,47 te boven gaan en de werkzaamheden voor [Y] die het bedrag van € 1.657,15 te boven gaan.
- Veroordeling van [eiser] om aan [gedaagde] te betalen € 20.000,- aan schadevergoeding, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding.
- Veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.4.
Ter onderbouwing van de gevorderde gedeeltelijke ontbinding stelt [gedaagde] dat [eiser] is tekortgeschoten bij uitvoering van de overeenkomst. Aan de gevorderde schadevergoeding legt [gedaagde] ten grondslag dat [eiser] de overeenkomst niet per direct had mogen opzeggen.
3.5.
[eiser] heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de reconventionele vorderingen van [gedaagde] , met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling in conventie en reconventie

4.1.
Partijen verschillen van mening over de vraag wie de contractspartij van [eiser] was. Volgens [eiser] is tussen hem en [gedaagde] een overeenkomst tot stand gekomen. [gedaagde] betwist dit en stelt dat de dochtervennootschap de overeenkomst met [eiser] is aangegaan. Vaststaat dat de afspraken over de door [eiser] te verrichten werkzaamheden tot stand zijn gekomen na gesprekken tussen [eiser] en [A] . Deze afspraken zijn niet neergelegd in een schriftelijke overeenkomst waaruit zou kunnen worden opgemaakt welke vennootschap contractspartij van [eiser] was. Wel is er een e-mail van [A] van 3 maart 2015 die betrekking heeft op de totstandkoming van de samenwerkingsafspraken. Bij de ondertekening staat ‘directeur […] - […] ’. Hieruit blijkt dat [A] op dat moment onderhandelde namens [gedaagde] , en niet namens de dochtervennootschap. Dit wijst erop dat een overeenkomst tot stand is gekomen tussen [eiser] en [gedaagde] . [gedaagde] heeft daartegen ingebracht dat op verschillende stukken van een latere datum de aanduiding ‘ [gedaagde] ’ staat en dat [A] het e-mailadres ‘ [A] @ [gedaagde] .nl’ gebruikte. Hieruit zou blijken dat de dochtervennootschap contact had met [eiser] . Dit verweer slaagt niet. De aanduiding ´ [gedaagde] ’ kan immers zowel duiden op [gedaagde] als op de dochtervennootschap. Aan het feit dat mr. Degenaar bij e-mail van 6 juni 2016 heeft aangegeven op te treden voor de dochtervennootschap komt in dit verband geen betekenis toe, omdat de samenwerking tussen partijen toen al geëindigd was en partijen al in conflict met elkaar waren. Anders dan [gedaagde] meent, zijn stukken bestemd voor derden, zoals het evaluatieformulier voor [X] , niet relevant voor de vraag wie contractspartij was van [eiser] . Al met al heeft [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd betwist dat een overeenkomst tussen [eiser] en [gedaagde] tot stand is gekomen, zodat dit is komen vast te staan.
4.2.
[gedaagde] doet een beroep op wanprestatie. In dat kader stelt [gedaagde] dat de voorbereiding van de masterclasses door [eiser] te wensen overliet: cursusmateriaal was niet op tijd gereed en bevatte taalfouten, en [eiser] gebruikte beschikbaar materiaal terwijl hij de Module […] had moeten aanpassen. Ook schortte het volgens [gedaagde] aan de uitvoering van de masterclasses. Zo zou [eiser] tijdens een masterclass in slaap zijn gevallen en kon [eiser] de […] - […] niet toepassen. Tegenover de stellingen van [gedaagde] staat dat zowel de masterclasses in het algemeen als de bijdrage van [eiser] positief beoordeeld zijn door de cursisten, zoals blijkt uit de evaluaties. Gelet op deze positieve evaluaties en de betwisting door [eiser] , mocht van [gedaagde] worden verwacht dat zij haar stelling voldoende concreet en met stukken onderbouwd zou motiveren. Naar het oordeel van de kantonrechter is [gedaagde] daarin niet geslaagd. De verbintenis die op [eiser] rustte is een inspanningsverbintenis. Bij een dergelijke verbintenis is sprake van een tekortkoming indien komt vast te staan dat [eiser] tekort is geschoten in de inspanning die onder de gegeven omstandigheden van hem kon worden gevergd. De zaken waarover [B] en [C] hebben verklaard betreffen, afgezet tegen de totale inspanning die [eiser] diende te leveren, geringe feiten. Hetzelfde geldt voor de zaken genoemd in de e-mail van [A] van 14 april 2015, terwijl de inhoud van die e-mail voor het overige overwegend positief van aard is. De verklaring van [D] van 14 juni 2017 is onvoldoende concreet. Slotsom is dat [gedaagde] haar stelling onvoldoende heeft onderbouwd, zodat wanprestatie bij de uitvoering van de overeenkomst door [eiser] niet is komen vast te staan. Dit verweer biedt dus geen grondslag voor opschorting van de betalingsverplichting van [gedaagde] of voor de in reconventie gevorderde gedeeltelijke ontbinding van de overeenkomst. De kantonrechter zal de in reconventie gevorderde ontbinding dan ook afwijzen.
4.3.
Op 14 maart 2016 heeft [eiser] per direct de samenwerking tussen partijen beëindigd. De opzegging heeft volgens partijen betrekking op de raamovereenkomst op basis waarvan partijen per opdracht afspraken maakten. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat [eiser] ook wanprestatie heeft gepleegd door de overeenkomst per direct op te zeggen en dat zij als gevolg van de opzegging de masterclass bij [Y] van april 2016 heeft moeten afzeggen. Volgens [gedaagde] heeft zij daardoor € 20.000,- schade geleden. Zij wenst deze schade door [eiser] vergoed te krijgen. [gedaagde] heeft de gestelde schade echter niet onderbouwd. Zo heeft zij niet toegelicht hoe het schadebedrag is opgebouwd en heeft zij geen stukken overgelegd waaruit de hoogte van de schade blijkt. De reconventionele vordering ter zake van schadevergoeding zal dan ook als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen. Om die reden kunnen de verweren van [eiser] onbesproken blijven. [gedaagde] had dus geen vordering op [eiser] op grond waarvan zij haar betalingsverplichting jegens [eiser] kon opschorten.
4.4.
Omdat de kantonrechter van oordeel is dat [gedaagde] contractspartij is, geen grond bestond voor opschorting van de betalingsverplichting en evenmin voor ontbinding van de overeenkomst, ligt nu de vraag voor of de vordering van [eiser] tot betaling van € 14.520,- kan worden toegewezen. Daarbij kunnen de volgende onderdelen van de werkzaamheden worden onderscheiden: de voorbereiding, de uitvoering van de masterclasses, de intervisie en de examinering. De kantonrechter zal alleen de voorbereiding en de uitvoering van de masterclasses bespreken omdat dit de onderdelen zijn waarover partijen van mening verschillen.
Wat betreft de voorbereiding betwist [gedaagde] dat [eiser] twintig ( [X] ) respectievelijk twaalf ( [Y] ) dagdelen hieraan zou hebben besteed. [gedaagde] stelt dat [eiser] niet meer dan vier respectievelijk twee dagdelen aan de voorbereiding van de masterclasses kan hebben besteed. Voorop moet worden gesteld dat partijen een richtsnoer van twee tot vier dagdelen voorbereiding op één dagdeel masterclass zijn overeengekomen. Vaststaat dat de door [eiser] in rekening gebrachte voorbereidingswerkzaamheden binnen het overeengekomen richtsnoer vallen en dat het resultaat van de voorbereiding, blijkens de evaluaties van de masterclasses, over het algemeen als positief is beoordeeld. Bovendien heeft [gedaagde] nooit geprotesteerd tegen de hoeveelheid dagdelen die [eiser] voor de voorbereiding in rekening heeft gebracht. [gedaagde] zegde zelfs toe de facturen te zullen voldoen, mits [eiser] bereid was mee te werken aan een evaluatie en aan het opstellen van afspraken over toekomstige samenwerking. Onder deze omstandigheden is de kantonrechter van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende onderbouwd betwist heeft dat [eiser] de in rekening gebrachte dagdelen niet aan de voorbereiding heeft besteed.
Wat betreft de uitvoering van de masterclasses stelt [gedaagde] dat zij hiervoor geen vergoeding verschuldigd is omdat [eiser] de werkzaamheden niet naar behoren zou hebben uitgevoerd. Aangezien wanprestatie bij de uitvoering van de overeenkomst door [eiser] niet is komen vast te staan, slaagt dit verweer niet.
Op grond van het voorgaande zal de vordering van [eiser] tot betaling van € 14.520,- worden toegewezen.
4.5.
Omdat betaling van de factuur binnen de betalingstermijn is uitgebleven, zal [gedaagde] worden veroordeeld tot betaling van wettelijke handelsrente (artikel 6:119a BW) vanaf 7 juni 2016.
4.6.
[eiser] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is omdat het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag van € 920,20 komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal dan ook worden toegewezen.
4.7.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van [eiser] in conventie worden als volgt begroot.
- dagvaarding € 84,60
- griffierecht € 470,00
- salaris gemachtigde €
900,00(3 punten x tarief € 300,-)
totaal € 1.454,60
De kosten aan de zijde van [eiser] in reconventie worden als volgt begroot.
- salaris gemachtigde € 400,00 (1 punt x tarief € 400,-)

5.De beslissing

De kantonrechter:
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen € 14.520,-, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente (artikel 6:119a BW) over € 14.520,- vanaf 7 juni 2016 tot de voldoening;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] ter zake van buitengerechtelijke incassokosten te betalen € 920,20;
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.454,60, waarin begrepen € 900,- aan salaris gemachtigde;
5.4.
verklaart hetgeen vermeld staat in r.o. 5.1 tot en met 5.3 uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af;
in reconventie
5.6.
wijst de vorderingen van [gedaagde] af;
5.7.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 400,- aan salaris gemachtigde;
5.8.
verklaart hetgeen vermeld staat in r.o. 5.7 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Slager, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2017.