ECLI:NL:RBMNE:2017:3785

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 juli 2017
Publicatiedatum
20 juli 2017
Zaaknummer
5758967
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen en hoofdelijke aansprakelijkheid in een civiele procedure

In deze civiele procedure vordert eiser, handelend onder de naam [handelsnaam], dat gedaagden, [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2], hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van € 6.604,56 aan openstaande facturen, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten van € 705,23. Eiser heeft op 3 februari 2010 een overeenkomst gesloten met gedaagden voor administratiewerkzaamheden, waarbij is afgesproken dat de werkzaamheden op basis van tijdsbesteding zouden worden gefactureerd. Gedaagden hebben echter betwist dat er geen vaste prijsafspraak is gemaakt en hebben verweer gevoerd tegen de vordering. De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagden onvoldoende bewijs hebben geleverd voor hun stelling dat er een vaste prijsafspraak is gemaakt en dat eiser zijn werkzaamheden naar behoren heeft verricht. De kantonrechter heeft geoordeeld dat gedaagden hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van de openstaande facturen, de wettelijke handelsrente en de buitengerechtelijke kosten. Tevens zijn gedaagden veroordeeld in de proceskosten van eiser. Het vonnis is uitgesproken op 26 juli 2017 door kantonrechter H.A. Brouwer.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 5758967 AC EXPL 17-924 HAB/17443
Vonnis van 26 juli 2017
inzake
[eiser] , handelend onder de naam: [handelsnaam],
woonplaats [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: D.A.S. Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V.,
tegen:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde sub 1]
2.
[gedaagde sub 2],
woonplaats [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde sub 2] ,
gedaagde partijen,
gemachtigde: mw. B. van Arnhem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 19 april 2017
  • de comparitie van partijen van 26 juni 2017 en de stukken die ter gelegenheid daarvan in het geding zijn gebracht.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 2] is de statutair bestuurder van [gedaagde sub 1] . [eiser] heeft op 3 februari 2010 een schriftelijke overeenkomst gesloten met [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 1] (hierna: de overeenkomst). Op basis van die overeenkomst heeft [eiser] werk verricht voor [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] . Die werkzaamheden bestonden uit het verzorgen van de financiële administratie, het samenstellen van de jaarrekening en het verzorgen van de aangifte inkomstenbelasting en aangifte vennootschapsbelasting. Partijen hebben in de overeenkomst afgesproken dat [eiser] zijn werkzaamheden zal factureren op basis van tijdsbesteding. Verder hebben zij afgesproken dat de bij de overeenkomst gevoegde algemene voorwaarden van toepassing zijn.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat gedaagden hoofdelijk worden veroordeeld om € 6.604,56 aan hem te betalen, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf het moment dat gedaagden in verzuim zijn en vermeerderd met € 705,23 aan buitengerechtelijke kosten en met veroordeling van gedaagden in de proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt dat hij in opdracht van gedaagden werk heeft verricht en dat hij die werkzaamheden in rekening heeft gebracht. De werkzaamheden zijn desgevraagd gespecificeerd en gedaagden moeten dus de openstaande facturen betalen, zoals afgesproken in de overeenkomst. De deelbetalingen die gedaagden hebben verricht, zijn afgeboekt van de oudste openstaande facturen. Het bedrag van € 6.604,56 resteert als openstaande schuld.
3.3.
Gedaagden hebben gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering met als conclusie dat de kantonrechter deze zal afwijzen, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Vaste prijsafspraak?

4.1.
Gedaagden stellen dat de afspraak in de overeenkomst om te factureren op basis van tijdsbesteding, is vervallen. Partijen hebben eind 2014 mondeling afgesproken dat [eiser] voortaan maximaal € 250 per kwartaal in rekening zou brengen. Er is volgens hen dus een vaste prijsafspraak gemaakt. [eiser] betwist dat zo’n afspraak is gemaakt.
4.2.
De kantonrechter vindt dat gedaagden onvoldoende duidelijk hebben gemaakt dat zo’n vaste prijsafspraak is gemaakt. Uit de toelichting tijdens de zitting blijkt dat gedaagden eind 2014 overwogen om ook het boeken van mutaties uit te besteden aan [eiser] . [gedaagde sub 2] heeft op de zitting verklaard dat hij aan [eiser] heeft gevraagd hoeveel het hem zal kosten als [eiser] de boekingen gaat doen. De inschatting van [eiser] was dat het doen van die boekingen circa € 300 tot € 350 zou kosten per kwartaal, aldus [gedaagde sub 2] . Dit sluit ongeveer aan bij dat wat [eiser] heeft verklaard op zitting: toen [gedaagde sub 2] hem vroeg wat het hem zou kosten, heeft [eiser] gezegd dat hij geen inschatting kan maken omdat dat afhankelijk is van het aantal te boeken mutaties. Wel heeft hij gezegd dat een bedrijf in de regel € 300 tot € 350 per kwartaal kwijt is. Uit die verklaringen leidt de kantonrechter af dat [eiser] een zo goed mogelijke inschatting heeft gegeven van de kosten die de boekingen met zich zouden brengen voor gedaagden. Maar dat is niet hetzelfde als het maken van een vaste prijsafspraak. Uit het geven van deze inschatting hebben gedaagden niet kunnen afleiden dat zij een vaste prijsafspraak met [eiser] hebben gemaakt voor deze werkzaamheden. Vooral omdat zij in de schriftelijke overeenkomst juist hadden afgesproken dat er per gewerkt uur werd afgerekend. Het is dan ook niet komen vast te staan dat partijen een vaste prijsafspraak hebben gemaakt en dat [eiser] dus een maximum bedrag per kwartaal in rekening mag brengen.
4.3.
Gedaagden hebben over het boeken van de mutaties ook nog gezegd dat [eiser] veel meer in rekening heeft gebracht voor de boekingen dan € 350 per kwartaal (te weten: factuur van 4/5/2015: € 675,18, factuur van 1/8/2015: € 993,41 en factuur van 3/11/2015: € 777,43), wat niet te rijmen is met zijn inschatting eind 2014. Daarbij hebben zij erop gewezen dat [eiser] de administratie van [gedaagde sub 1] eind 2014 goed kende en dat zij er dus op mochten vertrouwen dat het een reële inschatting was. Gedaagden hebben na ontvangst van de facturen daarover geklaagd. [eiser] heeft daar tegenover gesteld dat [gedaagde sub 1] veel meer mutaties bleek te hebben dan een gemiddeld bedrijf en dat hij uitdrukkelijk bij zijn inschatting heeft gezegd dat de kosten afhankelijk zijn van het aantal mutaties. Het aantal mutaties is niet te halen uit de grootboekkaarten, daarvoor heb je onderliggende stukken nodig waarover [eiser] destijds niet beschikte. Verder wijst hij erop dat de facturen niet alleen gaan over boekingen maar ook over andere werkzaamheden.
4.4.
Op zich is het redelijk dat gedaagden van [eiser] verlangen dat hij uitleg geeft als de facturen voor deze werkzaamheden behoorlijk veel hoger zijn dan de globale inschatting die [eiser] daarvan heeft gegeven. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] voldoende uitgelegd waarom de facturen voor het werk hoger waren dan gedaagden verwachtten. De kantonrechter stelt ten eerste vast dat bij deze drie facturen bedragen in rekening zijn gebracht voor het verwerken van de administratie, maar ook voor andere werkzaamheden zoals [eiser] heeft gesteld. Verder constateert de kantonrechter dat gedaagden niet hebben betwist dat [gedaagde sub 1] (veel) meer mutaties heeft dan een gemiddeld bedrijf waarbij [eiser] in zijn inschatting vanuit is gegaan. [eiser] heeft daarover toegelicht dat mutaties over meer gaat dan alleen facturen inboeken. Het gaat om bijvoorbeeld grootboekrekeningen voorbelastingen btw en verder is het zo dat er in de administratie vaak meerdere boekingen nodig zijn voor wat in de ogen van gedaagden één handeling is. Gedaagden hebben hier niets meer tegenover gesteld. Met alleen de stelling dat het in rekening gebrachte bedrag substantieel hoger is dan de inschatting van [eiser] , hebben gedaagden naar het oordeel van de kantonrechter dan ook onvoldoende specifiek betwist dat [eiser] deze werkzaamheden heeft verricht.
Specificatie werkzaamheden
4.5.
Gedaagden stellen verder dat zij (deels) zijn gestopt met betaling van facturen omdat zij geen reactie kregen op hun verzoek facturen te specificeren. [eiser] heeft te veel gefactureerd en heeft geen inzicht gegeven via specificaties. De specificatie die uiteindelijk op 18 november 2016 kwam, is ongeloofwaardig.
[eiser] stelt daar tegenover dat hij meerdere keren specificaties van facturen heeft gegeven. Toen de specificatie in de visie van gedaagden onvoldoende was, heeft hij dat nog nader uitgewerkt in een urenoverzicht van 18 november 2016.
4.6.
De kantonrechter ziet in de stukken die partijen in de procedure hebben ingebracht, dat gedaagden vanaf (in ieder geval) augustus 2015 hebben gevraagd om nadere uitleg en specificatie van de in rekening gebrachte bedragen. In 2015 ging die discussie over de boekingen zoals vermeld in 4.3 en 4.4. De kantonrechter verwijst naar die overwegingen. Daarna hebben die verzoeken zich uitgebreid naar andere facturen. Zo hebben gedaagden in een mail van 5 maart 2016 gevraagd waar de factuur van met nummer 82519 (van € 55,66) over gaat, waarop [eiser] heeft geantwoord op 7 maart 2016 (“de werkzaamheden aangaande de salarisadministratie over februari en de aangifte loonbelasting over januari 2016 alsmede de opzet en inventarisatie van de aangeleverde gegevens over 2014”). In de mail van 24 juni 2016 vragen gedaagden naar een specificatie van de facturen over 2015, waaraan [eiser] gehoor heeft gegeven door op 8 juli 2016 een specificatie te mailen. Ook op de mail van gedaagden van 21 oktober 2016 waarin zij vragen om een specificatie van factuur 82660 wordt door [eiser] op korte termijn (25 oktober 2016) geantwoord met een nadere specificatie. In dat antwoord wijst [eiser] erop dat de werkzaamheden zijn te verifiëren aan de hand van de verzonden e-mails over die werkzaamheden. Gedaagden hebben op 3 november 2016 hierop gereageerd door te stellen dat de omschrijving te beknopt is om inzicht te verstrekken welke werkzaamheden er precies voor gedaagden verzorgd zijn. Bij mail van 4 november 2016 heeft [eiser] nog een nadere toelichting gegeven en geschreven dat, als de specificaties onvoldoende duidelijk zijn, hij verzoekt aan te geven hoe gedaagden de facturen gespecificeerd willen zien. Gedaagden reageren hierop door op 9 november 2016 te schrijven dat zij een overzicht verlangen waaruit op transparante wijze is af te leiden op welke datum welke werkzaamheden door [eiser] zijn verricht. [eiser] heeft vervolgens in een bijlage bij de brief van 18 november 2016 per openstaande factuur de volgende punten opgesomd: datum werkzaamheden, niveau medewerker, bestede tijd, tarief en een omschrijving van het verrichte werk. Gedaagden hebben in de brief van 2 december 2016 geschreven dat de urenspecificaties van 18 november 2016 ongeloofwaardig zijn.
4.7.
Ter zitting hebben gedaagden verklaard dat de specificatie van 18 november 2106 voldoet aan dat wat zij daarvan verwachten. Zij stellen echter dat zij daarop niet meer adequaat kunnen reageren omdat het betrekking heeft op facturen die deels al anderhalf jaar oud zijn. De kantonrechter volgt dit verweer niet. Gedaagden hebben niet kunnen uitleggen waarom het voor hen niet mogelijk is om te reageren op de urenspecificatie. Het enkele feit dat de specificatie betrekking heeft op facturen die uit 2015 dateren, is daarvoor onvoldoende. Gedaagden hebben daarover gesteld dat zij, als zij de specificatie eerder hadden ontvangen, de facturen beter hadden kunnen controleren aan de hand van het aantal boekingen. Niet valt in te zien waarom zij op dit moment een dergelijke controle niet zouden kunnen doen. Gedaagden hebben verder aangevoerd dat zij achteraf hun werkwijze niet meer kunnen aanpassen. Als [eiser] extra werk heeft moeten verrichten omdat gedaagden gegevens op een verkeerde manier heeft aangeleverd, dan kunnen gedaagden hun werkwijze niet meer daarop aanpassen, aldus gedaagden. De kantonrechter constateert echter dat gedaagden geen voorbeelden hebben gegeven van extra werk dat in rekening is gebracht door een verkeerde aanlevering. Bovendien heeft [eiser] erop gewezen dat hij, als gegevens niet goed werden aangeleverd, gedaagden daarop meteen wees zodat ze dat een volgende keer anders konden doen.
De kantonrechter concludeert dan ook dat gedaagden de urenspecificatie, die in hun visie voldoet aan datgene wat zij daarvan mogen verwachten, onvoldoende onderbouwd hebben betwist terwijl ze daarvoor wel in de gelegenheid zijn gesteld. De stelling in de brief van 2 december 2016 dat de urenspecificatie ongeloofwaardig is, is niet met feiten onderbouwd. Dit betekent dat de kantonrechter er vanuit gaat dat [eiser] de uren heeft verricht zoals gespecificeerd op 18 november 2016 en hij die uren dus in rekening kan brengen.
Schade gedaagden door uitschrijving NOvAA / controle administratie / boete belastingdienst
4.8.
Gedaagden hebben daarnaast nog betoogd dat een deel van het werk van [eiser] niet deugdelijk was en dat ze daardoor schade hebben geleden. De kantonrechter begrijpt dat ze die schade willen verrekenen met de openstaande facturen.
[eiser] is sinds 2012 niet langer lid van de beroepsorganisatie NOvAA (Nederlandse Orde van Accountants-Administratieconsulenten, inmiddels opgegaan in Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants, NBA). In plaats daarvan heeft hij zich aangesloten bij OVRAN (Orde van Register Adviseurs Nederland). Gedaagden leiden uit het register van NBA af dat [eiser] niet zelf is weggegaan, maar dat aan hem een boete is opgelegd en dat hij is geroyeerd. Als zij dat destijds hadden geweten, hadden zij graag de keuze gehad om eventueel de overeenkomst met [eiser] te beëindigen. Verder hadden gedaagden ook een tariefsverlaging verwacht omdat [eiser] sindsdien geen Accountant-Administratieconsulent is maar Adviseur. Gedaagden wijzen erop dat [eiser] , ook na de overstap, een tijd lang nog steeds de titel Accountant Administratieconsulent is blijven gebruiken, terwijl hem dat niet was toegestaan. Omdat gedaagden twijfels hadden over de kwaliteit van het werk van [eiser] (specificaties bleven immers uit) en zij in het register lazen over een boete en royement, hebben zij een controle laten doen op de administratie in samenwerking met de belastingdienst. De controle van de administratie kostte € 1.063,- en er zijn € 1.900,- aan interne kosten gemaakt. Uit de controle bleek dat de aanlevering van gegevens uit de loonadministratie 2015 aan de belastingdienst niet klopte. Die fout ligt in het werk van [eiser] , aldus gedaagden. De belastingdienst overweegt nog of er in dat verband een boete zal worden opgelegd.
[eiser] stelt dat hij zijn werk naar behoren heeft gedaan. Hij heeft in 2012 de overstap naar OVRAN gemeld aan gedaagden en uitgelegd dat dat voor hen geen wijziging zou betekenen. [eiser] stelt dat hij na de overstap dezelfde werkzaamheden is blijven verrichten voor gedaagden. Gedaagden trekken volgens [eiser] verkeerde conclusies uit het NBA-register: hij is zelf opgestapt en niet doorgehaald. Hij vindt niet dat hij de kosten voor controle van de administratie moet betalen, omdat die niet noodzakelijk waren. Hij verwijst in dat verband ook naar de algemene voorwaarden. Verder wijst hij erop dat gedaagden geen bewijs geven van fouten die hij zou hebben gemaakt. Eventuele fouten kunnen ook zijn veroorzaakt doordat gedaagden gegevens verkeerd hebben aangeleverd aan [eiser] .
4.9.
De kantonrechter stelt vast dat [eiser] gedaagden in 2012 heeft ingelicht over zijn overstap naar een andere beroepsorganisatie; dat heeft ook [gedaagde sub 2] verklaard tijdens de zitting. Voor gedaagden was het dus toen mogelijk om, als zij dat hadden gewild, het gesprek te openen over tussentijdse beëindiging van de overeenkomst. Hun stelling dat een tariefsverlaging in de rede had gelegen, wordt verworpen. [eiser] heeft ter zitting gezegd dat zijn werkzaamheden voor gedaagden niet zijn veranderd sinds de overstap. Bij [gedaagde sub 1] was geen sprake van werkzaamheden die alleen een accountant mag doen. Dit alles is niet weersproken door gedaagden. De kantonrechter vindt dan ook dat gedaagden onvoldoende duidelijk hebben gemaakt waarom een tariefsverlaging in de rede lag door de overstap. De kantonrechter passeert verder de stelling van gedaagden dat [eiser] langer dan was toegestaan gebruik heeft gemaakt van benaming Accountant Administratieconsulent. Zij hebben immers niet duidelijk gemaakt welk nadeel zij daarvan hebben ondervonden.
4.10.
Dan is de vraag of de door gedaagden gemaakt kosten van de controle van de administratie voor rekening van [eiser] moeten komen. De kantonrechter vindt niet dat die kosten door [eiser] moeten worden betaald. Er is discussie tussen partijen over de vraag of [eiser] zelf de overstap heeft gemaakt van NOvAA naar OVRAN of dat hij is geroyeerd door NOvAA. Maar ook als het standpunt van gedaagden daarover juist is, vormt dat onvoldoende aanleiding om – zonder overleg daarover met [eiser] – de administratie op kosten van [eiser] te laten controleren. Voorstelbaar is dat gedaagden, door de discussie met [eiser] over de facturen en de informatie uit het NBA-register (waaruit zij afleidden dat aan [eiser] een boete en een doorhaling was opgelegd), zich zorgen maakten over de kwaliteit van dienstverlening door [eiser] . In zo’n situatie ligt het echter op de weg van gedaagden om op zijn minst bij [eiser] aan te kondigen dat zij van plan zijn om een dergelijke controle te doen, wat de aanleiding is van die controle en dat zij de kosten willen verhalen op [eiser] . Dat geeft [eiser] immers de mogelijkheid om daarop te reageren en wellicht de zorgen van gedaagden weg te nemen. [eiser] had immers als voormalig lid van NBA (anders dan gedaagden) de mogelijkheid om nadere informatie op te vragen over de publieke informatie in het register. [eiser] heeft op de zitting onderbouwd betoogd dat aan hem een boete is opgelegd omdat NBA vond dat hij aan een deel van zijn PE-verplichting niet had voldaan en dat de vermelde ‘doorhaling’ niets anders betekent dan dat hij zich heeft uitgeschreven. Wellicht was die informatie aanleiding geweest om af te zien van de controle van de administratie. Nu gedaagden niet eerst [eiser] in de gelegenheid hebben gesteld om te reageren op hun zorgen en veronderstellingen, komen de kosten niet voor rekening van [eiser] .
4.11.
Als uit de controle van de administratie naar voren komt dat [eiser] zijn werk niet naar behoren heeft gedaan en gedaagden schade hebben geleden door die tekortkoming, zal [eiser] die schade aan gedaagden moeten vergoeden. Op dit moment hebben gedaagden (nog) niet daadwerkelijk schade geleden. De belastingdienst heeft immers (volgens gedaagden) (nog) geen boete of naheffing opgelegd. Dat betekent dat gedaagden nu nog geen vordering hebben op [eiser] die zij kunnen verrekenen met de openstaande facturen. Om die reden wordt het verzoek tot verrekening afgewezen. De kantonrechter komt er dus niet aan toe om vast te stellen of [eiser] zijn werk niet naar behoren heeft gedaan, zoals gedaagden stellen en [eiser] betwist.
4.12.
Gedaagden zeggen verder dat ze schade hebben geleden doordat het werk van [eiser] onvoldoende en onvolledig was. Daardoor waren zij tot twee keer toe te laat met de verplichte deponering van stukken en hebben zij extern kosten moeten maken om een jaarrapportage te genereren. Ook hebben zij daardoor correcties en naheffingen van de belastingdienst gekregen. [eiser] stelt dat hij zijn werk naar behoren heeft gedaan en vindt dat gedaagden niet concreet maken op welke manier zijn werk niet goed was.
De kantonrechter wijst ook dit beroep op verrekening af. Gedaagden hebben niet concreet gemaakt welke kosten zij hebben moeten maken voor de jaarrapportage en ook hebben zij niet concreet gemaakt welke correcties en naheffingen door de belastingdienst zijn opgelegd.
Tussenconclusie
4.13.
Op basis van wat hiervoor is beschreven, vindt de kantonrechter dat [eiser] voldoende heeft aangetoond dat hij het werk heeft verricht, dat hij in rekening heeft gebracht. De openstaande facturen (€ 6.604,56) moeten dus worden betaald. Verder is onvoldoende gebleken dat gedaagden op dit moment iets kunnen verrekenen met de openstaande facturen.
Wettelijke handelsrente
4.14.
[eiser] vraagt de wettelijke handelsrente over de hoofdsom vanaf het moment dat gedaagden in verzuim zijn. [eiser] heeft daarover gesteld dat de overeengekomen betalingstermijn 14 dagen is. Gedaagden hebben geen verweer gevoerd tegen deze vordering.
4.15.
Tussen partijen is sprake van een handelsovereenkomst en afgesproken is dat facturen binnen 14 dagen worden betaald. Na het verstrijken van deze termijn zijn gedaagden gelet op artikel 6:119a BW de wettelijke handelsrente verschuldigd. De gevorderde rente zal dus op die manier worden toegewezen.
Buitengerechtelijke kosten
4.16.
[eiser] stelt dat hij (buiten deze procedure) kosten heeft moeten maken om de vordering te innen. Dat gaat om een bedrag van € 705,23. Gedaagden moeten dat bedrag volgens [eiser] betalen op grond van artikel 9.3 van de algemene voorwaarden. Gedaagden hebben niet bestreden dat [eiser] incassokosten heeft gemaakt.
4.17.
De kantonrechter stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag komt overeen met de kosten die op grond van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten kunnen worden gevorderd. De kantonrechter zal daarom het gevorderde bedrag toewijzen.
Hoofdelijke aansprakelijkheid
4.18.
[eiser] vordert dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van de openstaande facturen. [gedaagde sub 2] stelt dat de facturen gaan over werkzaamheden voor [gedaagde sub 1] en dat hij niet aansprakelijk is voor betaling daarvan.
4.19.
De overeenkomst is door [eiser] gesloten met [gedaagde sub 1] én met [gedaagde sub 2] . In artikel 9 lid 4 van de algemene voorwaarden staat dat zij als gezamenlijke opdrachtgevers hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van factuurbedragen, rente en kosten. Dit betekent dat de vordering tot hoofdelijke veroordeling wordt toegewezen.
4.20.
Gedaagden zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 106,84
- griffierecht € 223,00
- salaris gemachtigde €
500,00(2 punten x tarief € 250,00)
Totaal € 829,84
De vordering tot betaling van nakosten en rente over de proceskosten wordt toegewezen, zoals hierna onder 5 is bepaald.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 6.604,56, vermeerderd met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf de vijftiende dag na de factuurdata;
5.2.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, om aan [eiser] tegen bewijs van kwijting te betalen € 705,23 aan buitengerechtelijke kosten;
5.3.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiser] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 829,84 waarin begrepen € 500,00 aan salaris gemachtigde, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling;
5.4.
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,-- aan salaris gemachtigde;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2017.