Het begrip standplaats is in artikel 7:236 van het Burgerlijk Wetboek (BW) als volgt gedefinieerd:
Onder standplaats wordt verstaan een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten.
Het perceel waar [gedaagde] woont is naar de letter geen standplaats, althans in die zin dat het op dit moment in het bestemmingsplan van de gemeente niet een woonbestemming heeft. [gedaagde] woont er echter wel, al heel lang, en het perceel is daarop ingericht. Die permanente bewoning wordt door de gemeente actief gedoogd, en [eiseres] is met de gemeente in vergevorderd overleg over legalisering van de bewoning door wijziging van de bestemming (op de zitting sprak de gemachtigde van [eiseres] over een ‘hamerstuk’). [eiseres] verhuurt de grond ook aan [gedaagde] om er te wonen. Uit het voorstel voor een nieuwe huurovereenkomst blijkt ook dat [eiseres] het ziet als verhuur van woonruimte. In de overwegingen vooraf staat:
Partijen stellen vast dat door de lange tijdsduur van de overeenkomst feitelijk door verjaring een aan het huurrecht verbonden opstalrecht voor het hebben van het chalet is ontstaan;
Partijen willen met deze overeenkomst geen feitelijke wijzigingen in de contract inhoud beogen, doch enkel de rechtsverhouding vastleggen.
en in artikel 1:
De onderhavige overeenkomst betreft de huur van een perceel grond met de woonbestemming; het perceel grond is bestemd om te worden bewoond door de huurder(s) in het op het perceel aanwezige chalet. Al hetgeen op het perceel is aangebracht heeft te gelden als zelf aangebrachte voorziening in huurrechtelijke zin en als gebouwen, werken en beplantingen in de zin van het opstalrecht.
Onder deze omstandigheden kan [eiseres] aan [gedaagde] niet tegenwerpen dat het perceel niet bestemd is voor het plaatsen van een woonwagen. De grond heeft voor alle betrokkenen feitelijk het karakter van een standplaats en de rechtsverhouding tussen partijen heeft zo uitgesproken het karakter van verhuur van woonruimte, dat tussen [eiseres] en [gedaagde] dat regime moet gelden. Voor zover dat niet rechtstreeks van toepassing zou zijn, is er reden voor analogische toepassing.