Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.[verzoeker sub 1] E/V [verzoeker sub 2] ,
[verzoeker sub 2] E/V [verzoeker sub 1],
JETAIRFLY.COM,
1.De procedure
2.De feiten
3.De vordering in de hoofdzaak3.1. [verzoekers c.s.] vordert TUI Airlines te veroordelen tot betaling van een bedrag van€ 1.200,- aan hoofdsom, € 181,50 dan wel € 180,- aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.200,- vanaf 19 december 2014, en veroordeling van TUI in de proceskosten.
4.De vordering in het incident
5.De beoordeling in het incident
“Belgische burgers”, maar ook expliciet voor
“niet-Belgische burgers”(bijlage bij vorderingsformulier A, productie 1, p. 2). Bij deze stand van zaken staat in deze procedure rechtens voldoende vast dat TUI Belgium zich met haar beroepsmatige activiteiten als reisorganisator mede op de Nederlandse markt richt en dat de reisovereenkomst met [verzoekers c.s.] onder die activiteiten valt. Mede gezien het arrest van het HvJ EU van 7 december 2010 in de gevoegde zaken C-585/08 (Pammer vs. Schlüter) en C-144/09 (Alpenhof vs. Heller), in het bijzonder de rechtsoverwegingen 38 – 43 (ECLI:EU: C:2010:740, NJ 2011, 164) is de reisovereenkomst tussen TUI Belgium en [verzoekers c.s.] derhalve een overeenkomst als bedoeld in artikel 17 lid 1, aanhef en onder c, Brussel I bis.
TUI Belgiumgerichte vordering ter zake van een tekortkoming in de nakoming van de reisovereenkomst omdat de reis niet verloopt overeenkomstig de verwachtingen die de reiziger op grond van de reisovereenkomst redelijkerwijs mocht hebben, ook ten aanzien van de door TUI Airlines uitgevoerde vlucht, voor de Nederlandse rechter zou kunnen brengen, en wel op grond van artikel 18 lid 1 in samenhang met artikel 17 lid 1, aanhef en onder c), en lid 3, Brussel I bis. TUI Belgium is immers in beginsel aansprakelijk voor gedragingen van (rechts)personen die zij bij de uitvoering van de overeenkomst als leverancier van diensten (bijvoorbeeld TUI Airlines voor het verzorgen van het luchtvervoer) inschakelt, waarbij TUI Belgium zich op een uitsluiting of beperking van aansprakelijkheid kan beroepen die een verdrag aan een dienstverlener als zodanig toekent of toestaat in het geval op een in de reisovereenkomst begrepen dienst een dergelijk verdrag van toepassing is (artikel 5 lid 2 Richtlijn Pakketreizen; artikelen 7:507 lid 1, 7:508 lid 2 BW).
“de zwakke partij [moet] worden beschermd door bevoegdheidsregels die gunstiger zijn voor haar belangen dan de algemene regels”(Brussel I bis, considerans, overwegingen 16, 18 en 21). Die overweging speelde ook reeds bij een eerdere (concept)versie van Brussel I, waar blijkens een summiere toelichting van de Europese Commissie (deze kan tot een beter begrip van de bepalingen van Brussel I leiden) de uiteindelijk in artikel 16 Brussel I neergelegde wijziging ten opzichte van de daaraan voorafgaande bevoegdheidsregeling gerechtvaardigd werd geacht, omdat de consument daarmee de mogelijkheid wordt geboden de wederpartij zo dicht mogelijk bij huis te vervolgen (COM(1999)348 def. p. 19). Van een en ander is de directe bevoegdheidsgrond die is neergelegd in artikel 18 Brussel I bis en die de rechter van de woonplaats van de consument aanwijst, een uitvloeisel. Volgens het Maletic-arrest moet bij de beantwoording van de vraag of op grond van artikel 18 lid 1 Brussel I bis (voorheen artikel 16 lid 1 Brussel I) rechtsmacht bestaat
“[b]ovendien”rekening worden gehouden met de doelstellingen van Brussel I bis die in haar hiervoor aangehaalde overwegingen zijn genoemd, kort gezegd de bescherming van de consument als ‘zwakke partij’ bij de overeenkomst en het zoveel mogelijk beperken van parallel lopende procedures in verschillende lidstaten om onverenigbare beslissingen te voorkomen. Die doelstellingen, aldus het HvJ EU in het Maletic-arrest, verzetten zich tegen een oplossing waarbij wordt toegestaan dat de consument met samenhangende rechtsvorderingen parallelle procedures voert – voor de rechter van zijn woonplaats en de rechter van de woonplaats van een van de gedaagden – tegen de twee marktdeelnemers die betrokken zijn geweest bij de boeking en organisatie van de ‘all-in’-reis.
“met één enkele luchtvaartmaatschappij, die de vlucht uitvoert”(waarop artikel 17 en volgende Brussel 1 bis, gelet op de uitzondering in artikel 17 lid 3, niet van toepassing is), terwijl het in deze procedure gaat om luchtvervoer van personen binnen het kader van een reisovereenkomst, welk luchtvervoer om die reden niet op zichzelf staat maar onlosmakelijk met de reisovereenkomst is verbonden (zie 5.9).