In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 11 juli 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot uithuisplaatsing van drie minderjarigen, [voornaam van minderjarige 1], [voornaam van minderjarige 2] en [voornaam van minderjarige 3]. De ouders, [A] (vader) en [B] (moeder), zijn gescheiden en hebben co-ouderschap afgesproken. De moeder is tijdelijk met de kinderen verhuisd van Amersfoort naar Almere, wat leidde tot een verzoek van de Gecertificeerde Instelling (GI) om de kinderen uit huis te plaatsen bij de moeder, met het gezag voor de duur van de ondertoezichtstelling. De GI stelde dat de kinderen zich goed hadden aangepast aan hun nieuwe woonplaats en dat de scholen adviseerden om de huidige situatie in stand te houden.
De kinderrechter heeft de zaak met gesloten deuren behandeld en de GI niet-ontvankelijk verklaard in haar verzoek. De rechter oordeelde dat de kinderen hoofdverblijfplaats hebben bij de moeder, waardoor het niet mogelijk is om hen uit huis te plaatsen en tegelijkertijd bij de moeder te laten wonen. De kinderrechter benadrukte dat het aan de ouders zelf is om onderlinge afspraken te wijzigen of, indien nodig, de rechtbank te verzoeken om een (gezags)geschil te beoordelen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.