ECLI:NL:RBMNE:2017:3621

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juni 2017
Publicatiedatum
13 juli 2017
Zaaknummer
C/16/423908 / HA ZA 16-726
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling restschuld na executie van hypothecaire geldleningsovereenkomst en zorgplicht van de bank

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen RABOHYPOTHEEKBANK N.V. en COÖPERATIEVE RABOBANK U.A. als eiseressen en twee gedaagden. De zaak betreft een hypothecaire geldleningsovereenkomst waarbij de bank vorderingen heeft ingesteld tot betaling van een restschuld na executie van een woning. De gedaagden zijn in verzuim geraakt met hun betalingsverplichtingen, wat heeft geleid tot de executie van het recht van hypotheek door de bank. Na de executie resteerde er een vordering van € 127.462,95 op de gedaagden, die de bank nu vordert te betalen, vermeerderd met rente en incassokosten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bank bevoegd was om tot executie over te gaan, maar de gedaagden hebben aangevoerd dat de bank misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de omstandigheden die door de gedaagden zijn aangevoerd onvoldoende zijn om te concluderen dat er sprake was van misbruik van bevoegdheid. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de betalingsachterstanden van de gedaagden en de pogingen van de bank om tot een oplossing te komen. De rechtbank heeft de vordering van de bank toegewezen en de gedaagden hoofdelijk veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, inclusief proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/423908 / HA ZA 16-726
Vonnis van 28 juni 2017
in de zaak van
1. naamloze vennootschap
RABOHYPOTHEEKBANK N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseressen,
advocaat mr. S. Tamraoui te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1]

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. L.M. van Rooij-Houweling te Zeist.
Partijen zullen hierna Rabobank en [gedaagden c.s.] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 28 december 2016
  • het proces-verbaal van comparitie van 11 mei 2017.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In 2006 heeft Rabobank aan [gedaagden c.s.] een geldlening voor de financiering van de onroerende zaak aan [adres] te [vestigingsplaats] (hierna: het pand) verstrekt alsmede een rekening courant krediet. Tot zekerheid van terugbetaling van deze geldleningen heeft [gedaagden c.s.] aan Rabobank een recht van hypotheek op de woning verstrekt.
2.2.
[gedaagden c.s.] is na 1 juli 2012 in verzuim geraakt met betrekking tot de terugbetalingsverplichtingen uit hoofde van de geldleningsovereenkomsten.
2.3.
Op 26 mei 2014 is Rabobank overgegaan tot executie van het recht van hypotheek. Na de executoriale verkoop van het pand heeft Rabobank nog een restvordering op [gedaagden c.s.] van € 127.462,95.

3.Het geschil

3.1.
Rabobank vordert samengevat - hoofdelijke veroordeling van [gedaagden c.s.] tot betaling van het bedrag van € 139.111,05, te weten:
  • de restvordering ad € 127.462,95, te vermeerderen met de overeengekomen rente van 3,1% per jaar vanaf 3 september 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening,
  • de overeengekomen rente tot en met 2 september 2016 € 9.168,05,
  • buitengerechtelijke incassokosten € 2.480,05 (inclusief BTW),
met veroordeling van [gedaagden c.s.] in de proceskosten.
3.2.
Rabobank legt aan haar vorderingen ten grondslag dat [gedaagden c.s.] ondanks herhaalde aanmaningen is tekortgeschoten in de op hem rustende verbintenis om het onder 2.3 bedoelde resterende deel van de geldlening terug te betalen.
3.3.
[gedaagden c.s.] voert verweer tegen de vorderingen van Rabobank. [gedaagden c.s.] stelt zich - samengevat - op het standpunt dat Rabobank misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid om te executeren en de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, de schadebeperkingsplicht en de op haar rustende bancaire zorgplicht (art. 15 Gedragscode Hypothecaire Financieringen) heeft geschonden.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze kwestie om de vraag of [gedaagden c.s.] de schuld die resteert na de executoriale verkoop van het pand aan Rabobank dient te betalen. Tussen partijen is niet in geschil dat Rabobank als hypotheekhouder de bevoegdheid had om het pand executoriaal te verkopen. De vraag is echter of Rabobank haar bevoegdheid in de gegeven omstandigheden heeft mogen uitoefenen.
4.2.
[gedaagden c.s.] voert aan dat de executoriale verkoop en de restschuld die daaruit is voortgevloeid, voorkomen hadden kunnen worden als Rabobank had meegewerkt aan een minder bezwarend alternatief. Eind februari 2013 hadden de buren van [gedaagden c.s.] te kennen gegeven dat zij een gedeelte van de bij het pand behorende tuin wilden kopen. [gedaagden c.s.] stelt dat hij met de opbrengst uit die verkoop de betalingsachterstand had kunnen inlossen, waarna executoriale verkoop niet meer nodig was geweest. Volgens [gedaagden c.s.] heeft Rabobank zonder goede grond toestemming voor deze verkoop geweigerd.
4.3.
Als een schuldenaar in verzuim is met de voldoening van hetgeen waarvoor de hypotheek tot waarborg strekt (zoals in dit geval: de betalingsverplichtingen van [gedaagden c.s.] jegens Rabobank), is de hypotheekhouder bevoegd het verhypothekeerde goed (in dit geval: het pand) executoriaal te (doen) verkopen (art. 3:268 lid 1 BW). Omdat [gedaagden c.s.] in verzuim was met de nakoming van zijn betalingsverplichtingen jegens Rabobank, was Rabobank in principe bevoegd het pand executoriaal te verkopen. Slechts onder bijzondere omstandigheden kan sprake zijn van misbruik van de bevoegdheid van de hypotheekhouder om tot parate executie over te gaan. Daarvan kan onder meer sprake zijn als de hypotheekhouder geen redelijk te respecteren belang heeft bij de parate executie, mede gelet op de belangen aan de zijde van de schuldenaar die door de executie zullen worden geschaad, of als er daardoor aan de zijde van de schuldenaar een noodsituatie zou ontstaan.
4.4.
De door [gedaagden c.s.] aangevoerde omstandigheden zijn in het licht van hetgeen Rabobank daar tegenover heeft gesteld, ontoereikend om te kunnen oordelen dat sprake is van misbruik van de bevoegdheid van Rabobank om tot executie over te gaan. Daarvoor acht de rechtbank in het bijzonder de volgende omstandigheden van belang:
- Vast staat dat [gedaagden c.s.] (in elk geval) vanaf 2009 een achterstand had in betalingen aan Rabobank;
- Hoewel [gedaagden c.s.] nadien nog wel betalingen heeft gedaan aan Rabobank is de hiervoor bedoelde achterstand niet ingelost, maar in de loop van de tijd verder opgelopen;
- Rabobank heeft ter comparitie verklaard dat zij [gedaagden c.s.] eind 2010 al de suggestie heeft gedaan om het pand onderhands te verkopen. [gedaagden c.s.] heeft het pand op 26 juli 2012 in de verkoop gedaan tegen een vraagprijs van € 595.000,--. Hoewel verkoop uitbleef en Rabobank herhaaldelijk heeft aangedrongen op aanzienlijke verlaging van de vraagprijs, heeft [gedaagden c.s.] de vraagprijs van het huis niet willen laten zakken.
- Anders dan [gedaagden c.s.] kennelijk meent, vormde de verkoop van een gedeelte van de tuin voor Rabobank geen alternatief, omdat (i) de verkoop van een deel van de tuin afbreuk zou doen aan de zekerheidspositie van Rabobank, (ii) [gedaagden c.s.] niet inzichtelijk had gemaakt of het met de verkoop te behalen voordeel opwoog tegen de vermindering van de waarde van het pand die als gevolg van de verkoop in de rede lag en (iii) de verkoop geen structurele oplossing bood voor de betalingsproblemen van [gedaagden c.s.]
- De betalingsachterstand bedroeg op het moment van opzegging van het krediet € 22.645,46 en de overschrijding van het rekening-courant krediet € 12.600,23. Voor Rabobank bestond er op dat moment geen uitzicht op verbetering van de financiële situatie van [gedaagden c.s.] De door [gedaagden c.s.] aangevoerde omstandigheden en in dat verband overgelegde documenten (waaruit de mogelijkheid voor [gedaagden c.s.] zou moeten blijken om meer uren per week te werken, een schuur te kunnen verhuren en een pakketservice te exploiteren) waren daarvoor onvoldoende concreet.
- Rabobank is op 26 mei 2014 overgegaan tot executoriale verkoop. Tot die tijd heeft zij [gedaagden c.s.] ruimschoots de gelegenheid gegeven om met een (andere) oplossing te komen voor de bestaande betalingsproblemen, zoals onderhandse verkoop van het pand (voor een reëlere prijs).
4.5.
Anders dan [gedaagden c.s.] aanvoert, heeft Rabobank door geen toestemming te verlenen voor de verkoop van een gedeelte van de tuin en over te gaan tot executoriale verkoop van het pand, ook niet gehandeld in strijd met haar zorgplicht of schadebeperkingsplicht of de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Uit de in rechtsoverweging 4.4 opgesomde omstandigheden volgt dat Rabobank met [gedaagden c.s.] in overleg is getreden om te bezien of er een redelijke en voor beide partijen acceptabele oplossing te vinden was voor de betalingsproblemen van [gedaagden c.s.] Dat het overleg niet altijd vlekkeloos is verlopen (zoals [gedaagden c.s.] stelt), doet daaraan niet af. Het overleg heeft de gedwongen verkoop van het pand echter niet kunnen voorkomen. Naar aanleiding van bedoeld overleg tussen partijen heeft [gedaagden c.s.] het pand in de verkoop gedaan. [gedaagden c.s.] heeft (om hem moverende redenen) niet in vraagprijs willen zakken en is er uiteindelijk niet in geslaagd om het pand onderhands te verkopen. In het licht van hetgeen partijen hebben aangevoerd, was Rabobank niet gehouden om mee te werken aan de door [gedaagden c.s.] gewenste verkoop van een gedeelte van de tuin, nu die verkoop voor Rabobank geen acceptabele oplossing was. Rabobank was niet gehouden zich nog verder in te spannen om een oplossing te bereiken voor de betalingsproblemen van [gedaagden c.s.] Van belang is, als gezegd, dat Rabobank [gedaagden c.s.] ruim de tijd heeft gegeven om met een oplossing te komen voor de bestaande betalingsproblemen en dat zij in principe bevoegd was het pand executoriaal te verkopen.
4.6.
[gedaagden c.s.] heeft niet betwist dat hij hoofdelijk kan worden aangesproken tot nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de geldleningsovereenkomsten met Rabobank. Ook heeft [gedaagden c.s.] de hoogte van de door Rabobank gevorderde restvordering en de gevorderde rente niet betwist. De rechtbank zal de vordering in zoverre dan ook toewijzen.
4.7.
[gedaagden c.s.] heeft de buitengerechtelijke incassokosten evenmin bestreden. Die vorderingen zullen eveneens worden toegewezen. Wat de buitengerechtelijke incassokosten betreft, overweegt de rechtbank dat Rabobank aan [gedaagden c.s.] een aanmaning heeft gestuurd die voldoet aan de eisen van art. 6:96 lid 6 BW en dat het bedrag dat Rabobank vordert, overeenkomt met het in het (nu het verzuim volgens Rabobank pas na 1 juli 2012 is ingetreden) toepasselijke Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief.
4.8.
[gedaagden c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rabobank worden begroot op:
- dagvaarding € 99,45
- griffierecht 3.903,00
- salaris advocaat
2.842,00(2,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 6.844,45

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagden c.s.] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan Rabobank te betalen een bedrag van € 139.111,05 (éénhonderdnegenendertig duizendéénhonderdelf euro en vijf eurocent), vermeerderd met de contractuele rente van 3,10% per jaar over het bedrag van € 127.462,95 met ingang van 3 september 2016 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagden c.s.] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op € 6.844,45,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2017. [1]

Voetnoten

1.type: HAB/4727