ECLI:NL:RBMNE:2017:3493

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 juli 2017
Publicatiedatum
11 juli 2017
Zaaknummer
16/660285-16 en 09/721308-12 (TUL) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verklaring van de rechtbank over doodslag met tbs en dwangverpleging na verwurging

Op 11 juli 2017 heeft de rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 27-jarige man, die werd beschuldigd van doodslag op 19 oktober 2016 in Zeewolde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte het slachtoffer door verwurging om het leven heeft gebracht. Het slachtoffer werd dood aangetroffen in zijn woning, met een touw om zijn nek en enkels. De verdachte verklaarde dat hij het slachtoffer had gewurgd, wat door deskundigen werd bevestigd door pathologische bevindingen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was, gezien zijn ernstige persoonlijkheidsstoornis en psychotische symptomen. Hierdoor werd geen gevangenisstraf opgelegd, maar werd de verdachte ter beschikking gesteld met dwangverpleging in een tbs-kliniek. De rechtbank oordeelde dat de dood van het slachtoffer niet het gevolg was van een fatale intoxicatie, maar van strangulatie. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, maar legde wel de maatregel van terbeschikkingstelling op, gezien het hoge recidiverisico en de noodzaak voor behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummers: 16/660285-16 en 09/721308-12 (TUL) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 11 juli 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1990] te [geboorteplaats]
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] ) te [woonplaats]
thans verblijvende in het Justitieel Complex Zaanstad te Westzaan.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 17 januari 2017, 7 maart 2017, 11 april 2017 en 27 juni 2017. Op laatstgenoemde datum heeft de inhoudelijke behandeling plaatsgevonden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M. Tromp en van hetgeen verdachte en mr. J. Zevenboom, advocaat te Almere, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

Op vordering van de officier van justitie is ter terechtzitting van 27 juni 2017 een nadere omschrijving van de tenlastelegging toegelaten. De tenlastelegging en nadere omschrijving van de tenlastelegging zijn als bijlagen aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair:
op 19 oktober 2016 in Zeewolde [slachtoffer] van het leven heeft beroofd door hem te wurgen;
Subsidiair:
op 19 oktober 2016 in Zeewolde heeft gepoogd [slachtoffer] van het leven te beroven door hem te wurgen;
Meer subsidiair:
op 19 oktober 2016 in Zeewolde [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door hem te wurgen, terwijl dit de dood ten gevolge heeft gehad;
Meest subsidiair:
op 19 oktober 2016 in Zeewolde heeft gepoogd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, door hem te wurgen.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte het slachtoffer door verwurging (hierna: strangulatie) om het leven heeft gebracht, en daarmee het primair ten laste gelegde.
Uit de toxicologische rapportage blijkt dat het slachtoffer mogelijk is overleden door een fatale intoxicatie van amfetamine en MDMA. Uit meerdere getuigenverklaringen blijkt echter dat bij het slachtoffer sprake was van een zekere mate van gewenning van drugs. Bovendien verklaart geen van de getuigen dat het slachtoffer zichtbaar onder invloed was van een dergelijke hoeveelheid drugs en zijn, zo blijkt uit studies, bij levende personen die werden verdacht van het rijden onder invloed dubbel zo hoge concentraties aangetroffen. Het is daarom niet waarschijnlijk dat het overlijden van het slachtoffer het gevolg is van een fatale intoxicatie.
Het slachtoffer is in buikligging aangetroffen met een touw om zijn nek/hals, strak vastgebonden aan zijn enkels. Ter terechtzitting heeft deskundige Kubat verklaard dat zij een breuk van de bovenste hoorn van het strottenhoofd heeft geconstateerd, hetgeen wijst op fors geweld. Ook heeft zij verklaard dat het letsel aan de hals kort voor het overlijden moet zijn toegebracht. Direct na het ten laste gelegde heeft verdachte tegen verschillende getuigen verklaard dat hij dacht dat hij het slachtoffer had gedood door strangulatie. Het is daarom waarschijnlijker dat het slachtoffer is overleden door strangulatie.
Ook indien de rechtbank van oordeel is dat het aannemelijk is dat het slachtoffer mede als gevolg van een fatale intoxicatie is overleden, dan is verdachte gezien de leer van de redelijke toerekening verantwoordelijk voor de dood van het slachtoffer. Naar uiterlijke verschijningsvorm is er sprake van opzet op levensberoving. Door het handelen van verdachte heeft hij willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer kwam te overlijden. Gezien de hoeveelheid handelingen die verdachte heeft moeten verrichten kan dit niet per ongeluk zijn gebeurd. Uit de over verdachte opgestelde rapportage blijkt niet dat verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, zodat dit niet aan opzet in de weg staat. Op zijn minst had verdachte enige keuzevrijheid. Zijn stoornis was niet dusdanig dat hij ieder gevolg van zijn handelen niet heeft kunnen overzien, mede gelet op de gedetailleerde verklaring die verdachte ook ter terechtzitting nog over de gebeurtenissen kan afleggen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal moet worden vrijgesproken, omdat er geen sprake is van een causaal verband tussen het handelen van verdachte en het overlijden van het slachtoffer. Ook heeft verdachte geen opzet gehad op het ten laste gelegde.
Ter onderbouwing van de bepleite vrijspraak heeft de raadsman aangevoerd dat, gelet op de bevindingen van de deskundigen, niet kan worden uitgesloten dat het overlijden van het slachtoffer, onafhankelijk van de gedragingen van verdachte, alleen door een fatale intoxicatie (een overdosis) is veroorzaakt. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat fatale intoxicaties met MDMA al plaatsvonden bij concentraties in het femoraalbloed vanaf 0,41 mg/l, terwijl bij het slachtoffer een concentratie MDMA in het hartbloed is gemeten van respectievelijk 0,83 en 0,81 mg/l. Uit de contra-expertise van Van Driessche, zelfstandig gevestigd patholoog, blijkt dat de bevindingen van stuwing in het hoofd-halsgebied tenminste deels kunnen worden verklaard door acuut hartfalen, hetgeen veroorzaakt kan zijn door hartritmestoornissen, die op hun beurt weer het gevolg zijn van overdosering van amfetamine-achtige stoffen. Door deze deskundige is bovendien naar voren gebracht dat zowel strangulatie, een fatale intoxicatie als belemmering van de ademhaling door de lichaamshouding (hierna: positionele asfyxie) het overlijden hebben kunnen veroorzaakt. Nu een fatale intoxicatie geenszins een hoogst onwaarschijnlijke mogelijkheid is, is sprake van een onzekerheid die moet leiden tot het oordeel dat het overlijden van het slachtoffer reeds daarom niet meer redelijkerwijs aan de gedragingen van verdachte kan worden toegerekend.
Voorts heeft de raadsman betoogd dat het niet onmogelijk is dat bij verdachte op het moment van handelen elk besef omtrent de draagwijde en mogelijke gevolgen van zijn handelen heeft ontbroken. Dit staat een bewezenverklaring van opzet in de weg. Zo blijkt uit het medische dossier van verdachte en het dossier dat er vanuit kan worden gegaan dat het psychotische en paranoïde beeld dat verdachte in de aanloop naar het ten laste gelegde steeds meer heeft laten zien en dat is waargenomen bij aanvang van zijn detentie, onverkort, zo niet vele malen heviger, aanwezig is geweest ten tijde van het ten laste gelegde.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Op 19 oktober 2016 om 06:05 uur gingen verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] na een melding naar het [adres] in Zeewolde. In de woning zagen zij een persoon op zijn buik op de grond liggen. Zijn onderbenen stonden omhoog en er liep een snoer van zijn voeten naar zijn nek, waar het snoer omheen zat. [2] Na controle aan de halsslagader voelde verbalisant [verbalisant] geen hartslag bij het slachtoffer. [3] Het slachtoffer werd aan de hand van zijn dactyloscopisch signalement geïdentificeerd als [slachtoffer] . [4]
Verdachte heeft ter terechtzitting onder meer verklaard dat hij het slachtoffer na een worsteling heeft vastgebonden, met een touw om zijn nek. [5]
Op het lichaam van het slachtoffer is door prof. dr. K. Kubat, als patholoog verbonden aan het NFI, sectie verricht. Zij heeft, voor zover hier relevant, het navolgende bij het slachtoffer geconstateerd: [6]

3. Sterk gestuwd gelaat, oogwit en bindvliezen van de oogleden.
4. Stipvormige bloeduitstortingen in de bindvliezen van de oogleden.
5. Meerdere minuten vóór het overlijden opgetreden (...)
streepvormige oppervlakkige huidbeschadiging met indroging vóór in de hals (letsel
C).
6. Bloeduitstortingen in de spieren van de hals en de mondbodem.
7. Breuk van de bovenste hoorn van het strottenhoofd rechts met omgevende
bloeduitstorting en bloeduitstorting rond de (intacte) bovenste hoorn links.
8. Streepvormige oppervlakkige huidbeschadiging met indroging naast de
linkermondhoek.
9. Streepvormige indeukingen in de huid op gelijk niveau aan beide onderbenen
zonder onderliggende bloeduitstorting.
(..)
18. Stuwing van de bloedvaten van de weke hersenvliezen en de hersenen met
tekenen van kort vóór het overlijden opgetreden zuurstoftekort in de hersenen bij
aanvullend neuropathologisch onderzoek (..).
19. Versterkt luchthoudende en iets te zware longen (gewicht samen 1405 gram,
normaal circa 900 gram) met tekenen van bloedstuwing.’
Door deskundige Kubat zijn voornoemde resultaten als volgt geïnterpreteerd:

Bij de sectie waren er tekenen van bij leven opgetreden inwerking van uitwendig
mechanisch vlak en/of kantig botsend geweld op het lichaam en van omsnoerend
geweld op de hals (strangulatie).
De letsels sub 5 t/m 7 waren het gevolg van inwerking van kort vóór het overlijden
opgetreden samendrukkend geweld op de hals door een smal langwerpig voorwerp
passen bij een ‘touw’ (strangulatie). Gezien de aanwezigheid van uitgesproken
stuwing in het gelaat (3) en de stipvormige bloeduitstortingen sub 4 was dit geweld
substantieel en kan op zich het overlijden verklaren door belemmering van het
afvloeien van bloed uit het hoofdgebied boven de ligatuur wat uiteindelijk leidt tot
belemmering van aanvoer van zuurstofrijk bloed naar de hersenen met
zuurstoftekort in de hersenen als gevolg. De ligatuur kan verder leiden tot (enige)
belemmering van de ademhaling door druk op de luchtpijp.
Gelet op de ontvangen informatie lag het slachtoffer op de buik en was dusdanig
vastgebonden dat dit tevens kan leiden tot belemmering van de ademhaling.
Belemmering van de ademhaling door ligatuur en/of positie van het slachtoffer kan
leiden tot onvoldoende mogelijkheid tot uitademen. Hierdoor raken de longen
overvuld (‘opgeblazen’). De opvallende luchthoudendheid sub 19 kan hierbij passen.
De bloedstuwing sub 18 kan zijn veroorzaakt door de ligatuur waarschijnlijk in
combinatie met zeer kort v66r of in het kader van het overlijden opgetreden falen
van de hartactie. Het laatste verklaart de bloedstuwing in de longen sub 19.
(..)
Het geweld op het hoofd/gelaat was niet fataal. Het kan wel hebben geleid tot
verstoring (versuffing) of verlies van het bewustzijn.
De aangetoonde stoffen bij toxicologisch onderzoek hebben het bewustzijn van het
slachtoffer beïnvloed en hebben mogelijk een bijdrage geleverd aan het overlijden.
De bevindingen sub 8 en 9 passen bij de verkregen informatie met betrekking tot de
situatie bij vinding’.
Deskundige Kubat heeft geconcludeerd dat het overlijden van het slachtoffer zonder meer kan worden verklaard door verstikking opgetreden ten gevolge van strangulatie al dan niet in combinatie met een intoxicatie en/of positionele asfyxie.
Bewijsoverwegingen
Hoewel uit de toxicologische rapportages van deskundigen Lusthof en Oosting, als toxicologen verbonden aan het NFI, volgt dat het kan (zijn) dat het slachtoffer als gevolg van een fatale intoxicatie is overleden en deskundige Van Driessche heeft gewezen op de mogelijkheid dat het slachtoffer is overleden als gevolg van acuut hartfalen ten gevolge van hartritmestoornissen door een fatale intoxicatie, zijn hiervoor bij pathologisch onderzoek geen aanwijzingen gevonden. Van acuut hartfalen is geen sprake geweest, aldus deskundige Kubat. Ook heeft zij verklaard dat het te verwachten is dat hartfalen als gevolg van hartritmestoornissen ten gevolge van een fatale intoxicatie stuwing in, onder andere, de interne organen veroorzaakt. Uit pathologisch onderzoek is echter gebleken dat er behoudens stuwing boven de afsnoering rond de hals, geen tekenen van stuwing in de rest van het lichaam aanwezig waren.
Wat er ook zij van de bevindingen uit het voormelde toxicologisch onderzoek, zij doen aan de bevindingen van deskundige Kubat, dat de aangetroffen stuwing géén aanwijzing opleveren voor hartfalen, niet af en behoeven dan ook geen verdere bespreking meer.
Wat betreft het scenario van positionele asfyxie als mogelijke doodsoorzaak heeft deskundige Kubat verklaard dat langdurige positionele asfyxie, te weten na verloop van meerdere uren, tot de dood zou kunnen leiden. Daar is in casu waarschijnlijk geen sprake van geweest, nu uit onderzoek is gebleken dat er op 19 oktober 2016 tot 04:36 uur internetpagina’s zijn bezocht via de telefoon van het slachtoffer en tot 04:43 uur via de computer in de woonkamer van de woning van het slachtoffer. Verdachte heeft verklaard geen gebruik te hebben gemaakt van deze computer. Ook blijkt uit letseldateringsonderzoek dat het snoerspoor aan de hals een periode van enkele minuten voor het overlijden is opgetreden. Het scenario van positionele asfyxie als doodsoorzaak acht de rechtbank daarom minder waarschijnlijk, maar niet uit te sluiten, nu uit het dossier niet exact blijkt op welk tijdstip het overlijden van het slachtoffer is geconstateerd. Bovendien heeft deskundige Van Driessche verklaard dat bij een stresserende omstandigheid het overlijden door positionele asfyxie mogelijk sneller in zal treden.
Gelet op de pathologische bevindingen en de toelichting van de deskundigen concludeert de rechtbank dat het slachtoffer naar alle waarschijnlijkheid is overleden als gevolg van strangulatie. Zo heeft deskundige Kubat bij de sectie geconstateerd dat er sprake is van een breuk van de bovenste hoorn van het strottenhoofd, hetgeen wijst op substantieel geweld. Ook heeft deskundige Kubat verklaard dat de letsels aan de hals van het slachtoffer afkomstig zijn van een smal langwerpig voorwerp, zoals een touw. Dit letsel is kort voor het overlijden opgetreden. De pathologische bevindingen passen bij het scenario dat het slachtoffer is overleden door strangulatie. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat verdachte van meet af aan heeft verklaard dat hij het slachtoffer vermoedelijk heeft gedood door strangulatie en dat het slachtoffer in buikligging is aangetroffen met een touw om zijn nek/hals dat aan de enkels was vastgebonden, waarbij de knieën gebogen waren en de onderbenen omhoog stonden. Ter terechtzitting hebbend de deskundigen verklaard dat wanneer de benen in een dergelijke positie gaan ontspannen, doordat het slachtoffer deze positie niet kan volhouden of doordat hij buiten bewustzijn is of raakt, het gewicht van de benen extra spanning op het touw om de hals zal veroorzaken, hetgeen de ligatie (afbinding) rond de nek versterkt.
Samenvattend is naar het oordeel van de rechtbank buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat het slachtoffer is overleden als gevolg van handelen van verdachte, namelijk door verstikking (door strangulatie dan wel positionele asfyxie of een combinatie hiervan) en niet als gevolg van een fatale intoxicatie.
Opzet
Ten aanzien van de vraag of er sprake is van opzet overweegt de rechtbank dat op basis van het dossier niet kan worden geconcludeerd dat verdachte boos opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Daarom dient te worden beoordeeld of sprake is van voorwaardelijk opzet.
Verdachte heeft het slachtoffer, dat met zijn buik op de grond lag, met een touw dat achter zijn lichaam langs liep met zijn enkels aan zijn nek/hals vastgebonden, terwijl zijn knieën op dat moment gebogen waren en zijn onderbenen omhoog stonden. Naar het oordeel van de rechtbank is dit handelen naar uiterlijke verschijningsvorm gericht op de dood van het slachtoffer, zodat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat er een aanzienlijke kans is dat indien een persoon gedurende enige tijd is verstoken van zuurstof, komt te overlijden. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat verdachte ten minste voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer.
Wat betreft het verweer van de raadsman, dat verdachte ontoerekeningsvatbaar was en er derhalve geen sprake is van opzet, overweegt de rechtbank dat een geestelijke stoornis slechts dán aan een bewezenverklaring van opzet in de weg staat indien bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen heeft ontbroken. Daarvan is slechts bij hoge uitzondering sprake. Voor het vermoeden van de aanwezigheid van die uitzonderingssituatie geven de over verdachte opgestelde rapportage, noch het verhandelde ter terechtzitting aanleiding.
De rechtbank is daarentegen van oordeel dat uit de verklaringen van verdachte blijkt dat verdachte wist wat hem tot zijn handelen bewoog – verdachte vermoedde dat hij zeer recent door het slachtoffer was misbruikt en dat het slachtoffer weer seks met hem wilde –, dat hij zich in ieder geval in enige mate bewust was van zijn handelen en van wat de consequenties daarvan konden zijn. Zo bedacht verdachte zich bijvoorbeeld naar eigen zeggen al tijdens de worsteling met het slachtoffer dat hij hem zou vastbinden om te voorkomen dat hij mogelijk weer op zou staan. Nadat verdachte de woning verliet, realiseerde hij zich dat het slachtoffer mogelijk kon zijn overleden of zou overlijden. Vervolgens is verdachte naar de woning van [A] en [B] en daarna naar de woning van zijn moeder en stiefvader gegaan, waar hij zei dat hij waarschijnlijk iemand had gedood door wurging.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat bij verdachte ten tijde van zijn handelen niet ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken.
De slotsom van het voorgaande is dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte het slachtoffer van het leven heeft beroofd door een touw om zijn nek/hals te binden, en daarmee de primair ten laste gelegde doodslag.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Primair
hij opof omstreeks19 oktober 2016 te Zeewolde,
opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk
(meermalen) met een stang/buis, althans met een hard voorwerp, (met kracht) tegen het
hoofd van die [slachtoffer] geslagen en/ofeen touw om de nek/hals en/of polsen en/ofenkels van voornoemde [slachtoffer] gebondenen/of aangetrokken en/of die [slachtoffer] gewurgd, althans de ademhaling van die [slachtoffer] gedurende enige tijd belet en/of belemmerd, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

6.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat sprake is geweest van een noodweersituatie, waardoor verdachte niet anders kon dan handelen op de wijze zoals hij heeft gedaan. In diverse verklaringen heeft verdachte te kennen gegeven dat hij werd opgesloten, bedreigd, betast, aangerand en aangevallen door het slachtoffer. De verklaring van verdachte dat het slachtoffer hem probeerde aan te randen waarna hij hem heeft geslagen met een stofzuigerstang, vindt steun in het internetgedrag rond het tijdstip van het delict en de diverse aangetroffen goederen en attributen in de woning en slaapkamer van het slachtoffer. Ook de foto’s van het letsel in de liesstreek van verdachte ondersteunen zijn verklaring.
6.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het scenario dat er sprake is geweest van noodweer niet aannemelijk is. Dat het slachtoffer verdachte heeft aangevallen is op basis van het dossier geenszins aannemelijk geworden en de verklaring van verdachte dat het slachtoffer hem zou hebben getracht aan te randen wordt weersproken door de inhoud van het dossier.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat, wanneer een beroep op noodweer wil kunnen slagen er sprake moet zijn van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, gericht tegen eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed, waarbij de verdediging noodzakelijk en geboden moet zijn.
Het verweer van de verdediging dat sprake zou zijn geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding vindt geen steun in de feiten en omstandigheden zoals die uit het dossier blijken. Zo heeft verdachte verklaard dat het slachtoffer op het moment dat hij op de computer in de woonkamer een website bezocht waarop (destijds ook door verdachte) seksuele diensten worden aangeboden ( [website] ), handtastelijk werd en wilde dat verdachte bij hem op schoot kwam zitten, waartegen verdachte zich heeft verzet. Uit onderzoek is echter gebleken dat de website waarover verdachte verklaart op 19 oktober 2016 van 03:59 uur tot 04:14 uur is bezocht vanaf de computer in de woonkamer. Vervolgens zijn er nog 29 minuten andere, niet-seksueel getinte websites bezocht voordat het internetgebruik stopte, terwijl verdachte heeft verklaard geen gebruik te hebben gemaakt van de computer. Dit duidt erop dat er nog ongeveer een half uur is verstreken tussen het moment dat het slachtoffer verdachte op schoot zou hebben getrokken en het moment waarop het tot een geweldsuitbarsting is gekomen tussen verdachte en het slachtoffer en dat het slachtoffer gedurende dat halve uur bezig is geweest met zijn computer en dus niet met een aanranding van verdachte waartegen verdachte zich heeft moeten verzetten.
Verdachte heeft bovendien verklaard dat het slachtoffer zich in de woonkamer bevond op het moment dat verdachte een stofzuigerstang uit zijn slaapkamer pakte nadat het slachtoffer hem op schoot had getrokken. Verdachte is naar eigen zeggen de sleutels van de woning gaan zoeken omdat hij naar buiten wilde en toen hij die niet vond heeft hij een stofzuigerbuis gepakt waarmee hij vervolgens naar het slachtoffer is gelopen en deze heeft aangevallen. Er was op dat moment verder geen sprake van fysiek geweld door het slachtoffer, zo heeft verdachte verklaard.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding waartegen de verdachte zich moest verdedigen, noch van onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. Van een geslaagd beroep op noodweer kan derhalve geen sprake zijn.
Er is verder geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
Onder 1 primair:
Doodslag

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

7.1
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft subsidiair een beroep gedaan op noodweerexces. De grenzen van de noodzakelijke verdediging zijn overschreden, louter ten gevolge van een opgetreden hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de (dreiging van) de wederechtelijke aanranding. De persoonlijkheidsstoornis van verdachte heeft mede bijgedragen aan deze hevige gemoedsbeweging.
Tevens heeft de verdediging bepleit dat verdachte niet strafbaar is omdat het feit hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogen niet kan worden toegerekend. De rapporteurs van het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) laten immers nadrukkelijk de mogelijkheid open dat er sprake is geweest van een grotere doorwerking van de psychotische stoornis in het ten laste gelegde dan zij kunnen onderbouwen.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het scenario dat er sprake is van noodweerexces niet aannemelijk is. Dat het slachtoffer verdachte heeft aangevallen is op basis van het dossier geenszins aannemelijk geworden en bovendien wordt de verklaring van verdachte dat het slachtoffer hem op dat moment zou hebben getracht aan te randen weersproken door de inhoud van het dossier.
Uit de over verdachte opgestelde rapportages blijkt niet dat verdachte als ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Verdachte heeft er zelf voor gekozen om drugs te blijven gebruiken. De crisisdienst heeft verdachte een paar weken voorafgaand aan het ten laste gelegde bezocht, maar vond een opname kennelijk niet noodzakelijk.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat voor een geslaagd beroep op noodweerexces sprake moet zijn van een overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging die het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, die is veroorzaakt door een onmiddellijke en wederrechtelijke aanranding.
Nu het bestaan van een noodweersituatie noodzakelijk is om met succes een beroep op noodweerexces te kunnen doen, geldt ook hier hetgeen hiervoor onder 6.3 is overwogen. Door het ontbreken van een noodweersituatie faalt het beroep op noodweerexces.
Wat betreft het verweer van de verdediging dat verdachte ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd heeft de rechtbank gelet op het Pro Justitia rapport van 21 juni 2017, opgemaakt door D.C.W.H. Naus, psychiater, en T. Smits, psycholoog, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie PBC.
Hieruit blijkt onder meer dat er bij verdachte sprake is van een ernstige persoonlijkheidsstoornis met antisociale en borderline kenmerken. Verdachte scoort boven de cut-off score van psychopathie. Daarnaast wordt een ernstige verslavingsproblematiek vastgesteld, hoewel onduidelijk is hoe het drugsgebruik in de weken voor het bewezenverklaarde was. In ieder geval in de weken voor het bewezenverklaarde is sprake geweest van een psychotische stoornis. Ten tijde van het bewezenverklaarde waren alle drie de vastgestelde stoornissen aanwezig bij verdachte.
Er bestaat veel onduidelijkheid over de situatie waarin verdachte zich bevond en zijn gedachtes en gevoelens in de periode voor het bewezenverklaarde. Wel kan door de deskundigen worden gesteld dat verdachte in de periode voorafgaand aan het bewezen verklaarde dermate gestoord en agressief gedrag vertoonde dat hij naar de mening van de deskundigen op zijn minst een verminderde keuzevrijheid had ten aanzien van het maken van beslissingen op dat moment. Er moet minimaal sprake zijn geweest van een aanzienlijke doorwerking van de psychotische stoornis in het bewezenverklaarde, zodat de deskundigen adviseren om verdachte het bewezen verklaarde op een driepuntschaal minimaal in verminderde mate toe te rekenen. Een grotere mate van doorwerking kan niet worden onderbouwd, maar wordt niet uitgesloten. Gezien het ontbreken van specifieke informatie over de gevoelens en gedachtes van verdachte en zijn middelengebruik, is het niet mogelijk gebleken om te bepalen in hoeverre de persoonlijkheidsstoornis en/of het middelengebruik ook hebben doorgewerkt in het bewezenverklaarde.
Uit het dossier blijkt dat verdachte in de weken voorafgaand aan het bewezenverklaarde kenmerken van een psychose vertoonde. In september 2016 maakte verdachte op zijn behandelaar van De Waag een verwarde en achterdochtige indruk. Op 5 oktober 2016 constateerde de crisisdienst, nadat verdachte met messen zou hebben gezwaaid, dat hij aan de rand van een psychose verkeerde. Ook verklaren meerdere getuigen dat verdachte opeens van het balkon zou zijn gesprongen, omdat hij dacht dat iemand hem kwam halen. Er was sprake van een netwerk van personen rond verdachte die zich zorgen maakten over zijn situatie en het gevaar dat hij voor zichzelf en anderen opleverde als gevolg van zijn zorgelijke toestand, zo blijkt uit meerdere getuigenverklaringen. Verdachte was vermagerd, onverzorgd, sprak in zichzelf, oogde angstig en maakte moeilijk contact. Meerdere getuigen verklaren dat het slachtoffer – dat zich over verdachte had ontfermd – niet meer alleen met hem wilde zijn wegens het gevaar dat verdachte voor hem zou opleveren.
Bij aanvang van de detentie van verdachte was sprake van een persisterend paranoïde psychotisch beeld, dat pas opknapte nadat verdachte met anti-psychotische medicatie startte.
Deskundigen Naus en Smits hebben geconcludeerd dat het bewezenverklaarde op een driepuntschaal in ieder geval in verminderde mate aan verdachte moet worden toegerekend. Een grotere doorwerking sluiten zij niet uit. In aanvulling op voornoemde rapportage brengt alle over de verdachte bekende informatie – met name met betrekking tot zijn gemoedstoestand en gedrag in de periode (kort) voor en na het bewezen verklaarde – de rechtbank tot het oordeel dat verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd ten aanzien van het bewezenverklaarde feit. Als gevolg hiervan kan de bewezenverklaarde doodslag van [slachtoffer] verdachte niet worden toegerekend.
Dientengevolge is de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde niet strafbaar en dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.

8.OPLEGGING VAN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen, naast een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren. De officier van justitie gaat er daarbij vanuit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Gelet op het bewezen verklaarde en de persoon van verdachte kan niet worden volstaan met een lichtere maatregel, zoals terbeschikkingstelling met voorwaarden.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden dient te worden opgelegd. Het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege moet worden gezien als ultimum remedium en andere behandelmogelijkheden hebben nog niet uitputtend plaatsgevonden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft het slachtoffer, dat hem onderdak wilde bieden totdat hij opgenomen zou worden, om het leven gebracht. De dood van het slachtoffer heeft een enorme impact gehad op het leven van zijn naasten die met het verlies van hun dierbare zullen moeten leven, zo blijkt onder meer uit de ter terechtzitting voorgelezen verklaring van de zoon van het slachtoffer, die pas sinds een paar jaar weer contact met hem had.
Nu verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht, is hij niet strafbaar en kan hem voor de levensberoving van het slachtoffer geen gevangenisstraf worden opgelegd. Wel dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of een maatregel aan de verdachte kan en moet worden opgelegd en zo ja, welke.
Ook ter beantwoording van deze vraag heeft de rechtbank kennis genomen van het voornoemde Pro Justitia rapport van 21 juni 2017. Voor zover relevant blijkt hieruit, naast hetgeen hiervoor onder 7.3 is overwogen, dat er zowel op basis van risico-taxatie-instrumenten als op basis van klinische inschatting kan worden gesteld dat er sprake is van een hoog recidiverisico. Verdachte heeft motivationele overtuigingen die geweld rechtvaardigen. Daarnaast is verdachte vanuit zijn persoonlijkheidsstoornis snel achterdochtig en is sprake van emotieregulatieproblemen en impulsiviteit. Verdachte is niet in staat om trauma’s op gezonde wijze te verwerken en heeft weinig remmingen, waardoor hij snel geneigd is tot het toepassen van geweld bij vermeend onrecht of bedreiging. Tevens is er sprake van een ernstige verslavingsgevoeligheid. Verdachte zal levenslang kwetsbaar blijven voor het opnieuw ontwikkelen van psychotische symptomen, zeker bij hernieuwd drugsgebruik. Hij laat (vooralsnog) een ontbrekend ziektebesef zien ten aanzien van zowel de psychose als de ernst en gevaren van zijn middelengebruik. Het is dan ook de verwachting dat wanneer verdachte zonder behandeling terug zou keren in de maatschappij snel weer zal vervallen in drugsgebruik en dat hij op de korte of middellange termijn dan ook weer psychotisch zal worden.
De deskundigen schatten in dat een gedwongen klinische behandeling met een hoog beveiligingsniveau noodzakelijk is, aangezien verdachte niet consistent is in zijn lijdensdruk en hulpvraag, geen ziekte inzicht heeft, streeft naar eigen behoeftebevrediging en zuchtig is naar middelen.
Verdachte heeft weliswaar vlak voor het ten laste aangegeven dat hij graag opgenomen wenste te worden, tijdens de observatieperiode heeft hij verklaard dat het doel, het afkicken van drugs, middels detentie al was bereikt waardoor behandeling niet nodig is. In het verleden heeft verdachte zich nog nooit werkelijk aan een behandeling gecommitteerd en heeft hij zich verschillende malen onttrokken aan voorwaarden. Verdachte heeft nooit werkelijk een behandeling bij De Waag gehad, hij kwam alleen als hij zelf iets nodig had. Naar de indruk van de deskundigen is het, mede gezien het hoge recidiverisico, niet haalbaar om verdachte een voorwaardelijke behandeling op te leggen. De deskundigen achten het wenselijk dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt opgelegd. Alle andere maatregelen bieden naar het oordeel van de deskundigen onvoldoende veiligheid.
De rechtbank neemt voornoemde conclusies over en maakt deze tot de hare.
Alles afwegende acht de rechtbank oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege passend en geboden. Aan de voorwaarden voor het opleggen van een dergelijke maatregel is voldaan. Zoals hiervoor onder 7.3 is overwogen blijkt uit het rapport van deskundigen Naus en Smits dat er bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde sprake was van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Het door verdachte begane feit is een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Verder eist de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen de oplegging van die maatregel, nu naar het oordeel van de rechtbank het uit de psychische stoornissen voortvloeiende recidivegevaar, zonder behandeling, onverminderd hoog is. De rechtbank leidt dit af uit voornoemde rapportage, alsmede uit de ernst van het begane feit. Daarnaast is verdachte, blijkens zijn justitiële documentatie, eerder veroordeeld wegens geweldsdelicten.
Naar verwachting zal verdachte, gelet op zijn problematiek, een lang en intensief behandeltraject moeten doorlopen. De rechtbank acht het gelet op voorgaande niet verantwoord en gelet op de behandelgeschiedenis niet mogelijk om de behandeling van verdachte te laten plaatsvinden in een voorwaardelijk kader, zoals door de raadsman is bepleit.
Tot slot overweegt rechtbank nog dat de bewezen verklaarde doodslag een misdrijf betreft dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de terbeschikkingstelling kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.

9.VORDERING TOT TENUITVOERLEGGING

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft tenuitvoerlegging gevorderd van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf in de zaak met parketnummer 09/721308-12.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de in de hoofdzaak gebleken ontoerekeningsvatbaarheid van verdachte wijst de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging af.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte voor het bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van dat feit;
Oplegging maatregel
- gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd;
Vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 09/721308-12
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Haeck, voorzitter, mrs. K.G. van de Streek en M.J.A.L. Beljaars, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.P. Ponsteen en A.J. Henderson MSc, griffiers, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 11 juli 2017.
mr. K.G. van de Streek en A.J. Henderson MSc zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 19 oktober 2016 te Zeewolde, opzettelijk en al dan niet
met voorbedachte rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft
verdachte opzettelijk (meermalen) met een stang/buis, althans met een hard
voorwerp, (met kracht) tegen het hoofd van die [slachtoffer] geslagen en/of een touw
om de nek/hals en/of polsen en/of enkels gebonden en/of aangetrokken en/of die
[slachtoffer] gewurgd, althans de ademhaling van die [slachtoffer] gedurende enige tijd
belet en/of belemmerd, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
Na een nadere omschrijving van de tenlastelegging, toegestaan ter terechtzitting van 27 juni 2016, wordt aan verdachte ten laste gelegd dat:
Primair
hij op of omstreeks 19 oktober 2016 te Zeewolde,
opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk
(meermalen) met een stang/buis, althans met een hard voorwerp, (met kracht) tegen het
hoofd van die [slachtoffer] geslagen en/of een touw om de nek/hals en/of polsen en/of enkels
gebonden en/of aangetrokken en/of die [slachtoffer] gewurgd, althans de ademhaling van die
[slachtoffer] gedurende enige tijd belet en/of belemmerd, ten gevolge waarvan voornoemde
[slachtoffer] is overleden;
subsidiair
hij op of omstreeks 19 oktober 2016 te Zeewolde
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer]
van het leven te beroven opzettelijk
- (meermalen) met een stang/buis, althans met een hard voorwerp, (met kracht)

tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of

- (meermalen) een touw om de nek/hals en/of polsen en/of enkels van die [slachtoffer]
heeft gebonden en/of (vervolgens) dat touw aan heeft getrokken en/of die [slachtoffer]
heeft gewurgd, althans de ademhaling van die [slachtoffer] gedurende enige tijd heeft
belet en/of belemmerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair
hij op of omstreeks 19 oktober 2016 te Zeewolde
aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten diverse onderhuidse
zwellingen, een (oppervlakkige) hoofdwond en een breuk van de bovenste hoorn van het
strottenhoofd, heeft toegebracht, door opzettelijk
Openbaar Ministerie
Arrondissementsparket Midden-Nederland
- (meermalen) met een stang/buis, althans met een hard voorwerp, (met kracht)

tegen het hoofd van die [slachtoffer] te slaan en/of

- (meermalen) een touw om de nek/hals en/of polsen en/of enkels van die [slachtoffer]
te binden en/of (vervolgens) dat touw aan te trekken en/of die [slachtoffer] te wurgen,
althans de ademhaling van die [slachtoffer] gedurende enige tijd te beletten en/of te
belemmeren,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad;
meest subsidiair
hij op of omstreeks 19 oktober 2016 te Zeewolde
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, opzettelijk
- (meermalen) met een stang/buis, althans met een hard voorwerp, (met kracht)

tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of

- (meermalen) een touw om de nek/hals en/of polsen en/of enkels van die [slachtoffer]
heeft gebonden en/of (vervolgens) dat touw aan heeft getrokken en/of die [slachtoffer]
heeft gewurgd, althans de ademhaling van die [slachtoffer] gedurende enige tijd heeft
belet en/of belemmerd,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Tenzij anders aangegeven zijn deze processen-verbaal als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal met BVH nummer 2016324886, opgemaakt door politie Midden-Nederland, deel 1 doorgenummerd tot en met pagina 1254 en deel 2 doorgenummerd tot en met pagina 3106. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 1000.
3.Pagina 1002.
4.Forensisch dossier (met BVH nummer 2016324886), pagina 144.
5.Verklaring ter terechtzitting van 27 juni 2017.
6.