4.3Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Op 19 oktober 2016 om 06:05 uur gingen verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] na een melding naar het [adres] in Zeewolde. In de woning zagen zij een persoon op zijn buik op de grond liggen. Zijn onderbenen stonden omhoog en er liep een snoer van zijn voeten naar zijn nek, waar het snoer omheen zat.Na controle aan de halsslagader voelde verbalisant [verbalisant] geen hartslag bij het slachtoffer.Het slachtoffer werd aan de hand van zijn dactyloscopisch signalement geïdentificeerd als [slachtoffer] .
Verdachte heeft ter terechtzitting onder meer verklaard dat hij het slachtoffer na een worsteling heeft vastgebonden, met een touw om zijn nek.
Op het lichaam van het slachtoffer is door prof. dr. K. Kubat, als patholoog verbonden aan het NFI, sectie verricht. Zij heeft, voor zover hier relevant, het navolgende bij het slachtoffer geconstateerd:
‘
3. Sterk gestuwd gelaat, oogwit en bindvliezen van de oogleden.
4. Stipvormige bloeduitstortingen in de bindvliezen van de oogleden.
5. Meerdere minuten vóór het overlijden opgetreden (...)
streepvormige oppervlakkige huidbeschadiging met indroging vóór in de hals (letsel
C).
6. Bloeduitstortingen in de spieren van de hals en de mondbodem.
7. Breuk van de bovenste hoorn van het strottenhoofd rechts met omgevende
bloeduitstorting en bloeduitstorting rond de (intacte) bovenste hoorn links.
8. Streepvormige oppervlakkige huidbeschadiging met indroging naast de
linkermondhoek.
9. Streepvormige indeukingen in de huid op gelijk niveau aan beide onderbenen
zonder onderliggende bloeduitstorting.
(..)
18. Stuwing van de bloedvaten van de weke hersenvliezen en de hersenen met
tekenen van kort vóór het overlijden opgetreden zuurstoftekort in de hersenen bij
aanvullend neuropathologisch onderzoek (..).
19. Versterkt luchthoudende en iets te zware longen (gewicht samen 1405 gram,
normaal circa 900 gram) met tekenen van bloedstuwing.’
Door deskundige Kubat zijn voornoemde resultaten als volgt geïnterpreteerd:
‘
Bij de sectie waren er tekenen van bij leven opgetreden inwerking van uitwendig
mechanisch vlak en/of kantig botsend geweld op het lichaam en van omsnoerend
geweld op de hals (strangulatie).
De letsels sub 5 t/m 7 waren het gevolg van inwerking van kort vóór het overlijden
opgetreden samendrukkend geweld op de hals door een smal langwerpig voorwerp
passen bij een ‘touw’ (strangulatie). Gezien de aanwezigheid van uitgesproken
stuwing in het gelaat (3) en de stipvormige bloeduitstortingen sub 4 was dit geweld
substantieel en kan op zich het overlijden verklaren door belemmering van het
afvloeien van bloed uit het hoofdgebied boven de ligatuur wat uiteindelijk leidt tot
belemmering van aanvoer van zuurstofrijk bloed naar de hersenen met
zuurstoftekort in de hersenen als gevolg. De ligatuur kan verder leiden tot (enige)
belemmering van de ademhaling door druk op de luchtpijp.
Gelet op de ontvangen informatie lag het slachtoffer op de buik en was dusdanig
vastgebonden dat dit tevens kan leiden tot belemmering van de ademhaling.
Belemmering van de ademhaling door ligatuur en/of positie van het slachtoffer kan
leiden tot onvoldoende mogelijkheid tot uitademen. Hierdoor raken de longen
overvuld (‘opgeblazen’). De opvallende luchthoudendheid sub 19 kan hierbij passen.
De bloedstuwing sub 18 kan zijn veroorzaakt door de ligatuur waarschijnlijk in
combinatie met zeer kort v66r of in het kader van het overlijden opgetreden falen
van de hartactie. Het laatste verklaart de bloedstuwing in de longen sub 19.
Het geweld op het hoofd/gelaat was niet fataal. Het kan wel hebben geleid tot
verstoring (versuffing) of verlies van het bewustzijn.
De aangetoonde stoffen bij toxicologisch onderzoek hebben het bewustzijn van het
slachtoffer beïnvloed en hebben mogelijk een bijdrage geleverd aan het overlijden.
De bevindingen sub 8 en 9 passen bij de verkregen informatie met betrekking tot de
situatie bij vinding’.
Deskundige Kubat heeft geconcludeerd dat het overlijden van het slachtoffer zonder meer kan worden verklaard door verstikking opgetreden ten gevolge van strangulatie al dan niet in combinatie met een intoxicatie en/of positionele asfyxie.
Bewijsoverwegingen
Hoewel uit de toxicologische rapportages van deskundigen Lusthof en Oosting, als toxicologen verbonden aan het NFI, volgt dat het kan (zijn) dat het slachtoffer als gevolg van een fatale intoxicatie is overleden en deskundige Van Driessche heeft gewezen op de mogelijkheid dat het slachtoffer is overleden als gevolg van acuut hartfalen ten gevolge van hartritmestoornissen door een fatale intoxicatie, zijn hiervoor bij pathologisch onderzoek geen aanwijzingen gevonden. Van acuut hartfalen is geen sprake geweest, aldus deskundige Kubat. Ook heeft zij verklaard dat het te verwachten is dat hartfalen als gevolg van hartritmestoornissen ten gevolge van een fatale intoxicatie stuwing in, onder andere, de interne organen veroorzaakt. Uit pathologisch onderzoek is echter gebleken dat er behoudens stuwing boven de afsnoering rond de hals, geen tekenen van stuwing in de rest van het lichaam aanwezig waren.
Wat er ook zij van de bevindingen uit het voormelde toxicologisch onderzoek, zij doen aan de bevindingen van deskundige Kubat, dat de aangetroffen stuwing géén aanwijzing opleveren voor hartfalen, niet af en behoeven dan ook geen verdere bespreking meer.
Wat betreft het scenario van positionele asfyxie als mogelijke doodsoorzaak heeft deskundige Kubat verklaard dat langdurige positionele asfyxie, te weten na verloop van meerdere uren, tot de dood zou kunnen leiden. Daar is in casu waarschijnlijk geen sprake van geweest, nu uit onderzoek is gebleken dat er op 19 oktober 2016 tot 04:36 uur internetpagina’s zijn bezocht via de telefoon van het slachtoffer en tot 04:43 uur via de computer in de woonkamer van de woning van het slachtoffer. Verdachte heeft verklaard geen gebruik te hebben gemaakt van deze computer. Ook blijkt uit letseldateringsonderzoek dat het snoerspoor aan de hals een periode van enkele minuten voor het overlijden is opgetreden. Het scenario van positionele asfyxie als doodsoorzaak acht de rechtbank daarom minder waarschijnlijk, maar niet uit te sluiten, nu uit het dossier niet exact blijkt op welk tijdstip het overlijden van het slachtoffer is geconstateerd. Bovendien heeft deskundige Van Driessche verklaard dat bij een stresserende omstandigheid het overlijden door positionele asfyxie mogelijk sneller in zal treden.
Gelet op de pathologische bevindingen en de toelichting van de deskundigen concludeert de rechtbank dat het slachtoffer naar alle waarschijnlijkheid is overleden als gevolg van strangulatie. Zo heeft deskundige Kubat bij de sectie geconstateerd dat er sprake is van een breuk van de bovenste hoorn van het strottenhoofd, hetgeen wijst op substantieel geweld. Ook heeft deskundige Kubat verklaard dat de letsels aan de hals van het slachtoffer afkomstig zijn van een smal langwerpig voorwerp, zoals een touw. Dit letsel is kort voor het overlijden opgetreden. De pathologische bevindingen passen bij het scenario dat het slachtoffer is overleden door strangulatie. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat verdachte van meet af aan heeft verklaard dat hij het slachtoffer vermoedelijk heeft gedood door strangulatie en dat het slachtoffer in buikligging is aangetroffen met een touw om zijn nek/hals dat aan de enkels was vastgebonden, waarbij de knieën gebogen waren en de onderbenen omhoog stonden. Ter terechtzitting hebbend de deskundigen verklaard dat wanneer de benen in een dergelijke positie gaan ontspannen, doordat het slachtoffer deze positie niet kan volhouden of doordat hij buiten bewustzijn is of raakt, het gewicht van de benen extra spanning op het touw om de hals zal veroorzaken, hetgeen de ligatie (afbinding) rond de nek versterkt.
Samenvattend is naar het oordeel van de rechtbank buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat het slachtoffer is overleden als gevolg van handelen van verdachte, namelijk door verstikking (door strangulatie dan wel positionele asfyxie of een combinatie hiervan) en niet als gevolg van een fatale intoxicatie.
Opzet
Ten aanzien van de vraag of er sprake is van opzet overweegt de rechtbank dat op basis van het dossier niet kan worden geconcludeerd dat verdachte boos opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer. Daarom dient te worden beoordeeld of sprake is van voorwaardelijk opzet.
Verdachte heeft het slachtoffer, dat met zijn buik op de grond lag, met een touw dat achter zijn lichaam langs liep met zijn enkels aan zijn nek/hals vastgebonden, terwijl zijn knieën op dat moment gebogen waren en zijn onderbenen omhoog stonden. Naar het oordeel van de rechtbank is dit handelen naar uiterlijke verschijningsvorm gericht op de dood van het slachtoffer, zodat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op dit gevolg heeft aanvaard. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat er een aanzienlijke kans is dat indien een persoon gedurende enige tijd is verstoken van zuurstof, komt te overlijden. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat verdachte ten minste voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer.
Wat betreft het verweer van de raadsman, dat verdachte ontoerekeningsvatbaar was en er derhalve geen sprake is van opzet, overweegt de rechtbank dat een geestelijke stoornis slechts dán aan een bewezenverklaring van opzet in de weg staat indien bij verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen heeft ontbroken. Daarvan is slechts bij hoge uitzondering sprake. Voor het vermoeden van de aanwezigheid van die uitzonderingssituatie geven de over verdachte opgestelde rapportage, noch het verhandelde ter terechtzitting aanleiding.
De rechtbank is daarentegen van oordeel dat uit de verklaringen van verdachte blijkt dat verdachte wist wat hem tot zijn handelen bewoog – verdachte vermoedde dat hij zeer recent door het slachtoffer was misbruikt en dat het slachtoffer weer seks met hem wilde –, dat hij zich in ieder geval in enige mate bewust was van zijn handelen en van wat de consequenties daarvan konden zijn. Zo bedacht verdachte zich bijvoorbeeld naar eigen zeggen al tijdens de worsteling met het slachtoffer dat hij hem zou vastbinden om te voorkomen dat hij mogelijk weer op zou staan. Nadat verdachte de woning verliet, realiseerde hij zich dat het slachtoffer mogelijk kon zijn overleden of zou overlijden. Vervolgens is verdachte naar de woning van [A] en [B] en daarna naar de woning van zijn moeder en stiefvader gegaan, waar hij zei dat hij waarschijnlijk iemand had gedood door wurging.
Naar het oordeel van de rechtbank blijkt hieruit dat bij verdachte ten tijde van zijn handelen niet ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken.
De slotsom van het voorgaande is dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte het slachtoffer van het leven heeft beroofd door een touw om zijn nek/hals te binden, en daarmee de primair ten laste gelegde doodslag.