ECLI:NL:RBMNE:2017:3471

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juni 2017
Publicatiedatum
10 juli 2017
Zaaknummer
C/16/423423 / HA ZA 16-703
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgplicht van de bank bij verstrekken van hypotheek en aansprakelijkheid bij niet herbeoordelen van financiële situatie

In deze zaak vorderden eisers, [eiser 1] en [eiser 2], dat de rechtbank de Rabobank aansprakelijk stelde voor schade die zij zouden hebben geleden door een vermeende schending van de zorgplicht bij het verstrekken van een hypotheek. De eisers stelden dat de Rabobank hen niet had geadviseerd om de looptijd van hun arbeidsongeschiktheidsverzekering (AOV) te verlengen, wat hen in een nadelige financiële positie had gebracht toen [eiser 1] arbeidsongeschikt raakte. De rechtbank oordeelde dat de Rabobank bij het verstrekken van de hypotheek voldoende zorgvuldigheid had betracht en dat er geen verplichting bestond om de eisers te adviseren over de AOV. De rechtbank concludeerde dat de Rabobank niet aansprakelijk was voor de schade die de eisers hadden geleden, omdat de zorgplicht niet was geschonden. De vorderingen van de eisers werden afgewezen en zij werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/423423 / HA ZA 16-703
Vonnis van 28 juni 2017
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. J.P. de Man te Bergschenhoek ,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. D.S. van Lith te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eisers c.s.] (eisers gezamenlijk), dan wel [eiser 1] (eiser sub 1), dan wel [eiser 2] (eiseres sub 2) en de Rabobank genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 januari 2017
  • de pleitaantekeningen van mr. de Man
  • het proces-verbaal van comparitie van 17 mei 2017
  • de verzoeken van partijen tot aanvulling van het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
In 1987 heeft [eiser 1] via de toenmalige zelfstandige Coöperatieve Rabobank Delft B.A. twee arbeidsongeschiktheidsverzekeringen (hierna: AOV’s) afgesloten bij Movir. Dit was destijds een voorwaarde voor het verkrijgen van een financiering bij die Rabobank, voor een door hem op te zetten tandartspraktijk in Delft. De eerste AOV, met polisnummer [polisnummer 1] , gaf [eiser 1] (in geval van arbeidsongeschiktheid) recht op een uitgebreide uitkering totdat hij de leeftijd van 55 jaar zou bereiken. De tweede (aanvullende) AOV (polisnummer [polisnummer 2] ) gaf hem recht op een geringere uitkering tot het 60e levensjaar.
2.2.
Op 12 april 2001 heeft de toenmalige Coöperatieve Rabobank Bergschenhoek U.A. aan [eisers c.s.] een brief met een hypotheekofferte gezonden met betrekking tot de financiering van een perceel grond voor een nieuw te bouwen woning in [woonplaats] . [eiser 1] was op dat moment werkzaam als zelfstandig gevestigd tandarts en [eiser 2] was werkzaam bij Ernst & Young. In de hypotheekofferte is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Hierbij ingesloten treft u de hypotheekofferte, de nieuwe hypotheekberekeningen en een offerte voor een ziektekostenverzekering aan. Woensdag 4 april heb van u een kopie ontvangen van uw huwelijkse voorwaarden contract, uw akte van testament en uw arbeidschongeschiktheidsverzekering. […] In geval van arbeidsongeschiktheid bent u voor het eerste jaar verzekerd voor een bedrag van f 261.340,00 […]. De uitkering vervalt na uw 55e jaar. Na het eerste jaar arbeidsongeschiktheid bent u eveneens voor bovenvermeld bedrag verzekerd. […] Mocht u het verzekerde bedrag willen verhogen tot maximaal 85 % van uw jaarinkomen is dat bij de huidige maatschappij mogelijk en tevens voor u de voordeligste oplossing. […]”
2.3.
Op 8 november 2001 heeft de Rabobank Bergschenhoek een hypothecaire geldlening aan [eisers c.s.] verstrekt, voor een bedrag van NLG 2.350.000,00 (hierna: de Hypotheek). Op die geldlening is de Gedragscode voor Woningfinancieringen van Rabobank (hierna: de Gedragscode) van toepassing. Daarin is, voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“ […] U krijgt van Rabobank Huis & Hypotheekadvies alle informatie, compleet en objectief, om tot een goede beslissing te komen. […]
[…]5. Vermindering inkomen
Als uw inkomen door onvoorziene omstandigheden zoals bijvoorbeeld arbeidsongeschiktheid of werkloosheid daalt, heeft dat ook financiële gevolgen. Rabobank Huis & Hypotheekadvies wijst u op de risico’s voor uw financieringslasten en biedt u de mogelijkheid om u hiertegen te beschermen.
[…]
7. Onderhoud hypotheek
Rabobank Huis & Hypotheekadvies zal ten minste één keer per drie jaar contact met u opnemen om te kijken of uw financiering nog goed aansluit bij uw financiële situatie, de waarde van uw woning en uw wensen. Zo niet, dan zoeken we samen naar een betere oplossing. […]”
2.4.
Op de Hypotheek zijn eveneens de Algemene Bankvoorwaarden van toepassing. Artikel 2 van die voorwaarden luidt als volgt:
Zorgplicht van de bank
De bank dient bij haar dienstverlening de nodige zorgvuldigheid in acht te nemen. Zij zal daarbij naar beste vermogen met de belangen van de cliënt rekening houden, met dien verstande dat zij niet gehouden is gebruik te maken van haar bekende niet openbare informatie, waaronder koersgevoelige informatie.”
2.5.
In 2002 is [eisers c.s.] naar een andere tussenpersoon overgestapt, te weten de VVAA.
2.6.
Begin 2003 is [eiser 2] gestopt met werken.
2.7.
In 2005 kreeg [eiser 1] last van herniaklachten.
2.8.
In oktober 2008 is de heer [eiser 1] definitief afgekeurd onder vaststelling van het hoogste arbeidsongeschiktheidspercentage.
2.9.
In januari 2014 is de heer [eiser 1] 55 jaar geworden. Sindsdien ontvangt hij geen uitkering meer uit zijn uitgebreide AOV (polisnummer [polisnummer 1] ) maar slechts een beperkt inkomen uit de aanvullende AOV (polisnummer [polisnummer 2] ).
2.10.
Sinds 1 januari 2016 zijn alle voorheen zelfstandige (lokale) Rabobanken gefuseerd in één coöperatie, te weten gedaagde partij (de Rabobank).
2.11.
In juli 2016 heeft [eisers c.s.] zijn woning verkocht.

3.Het geschil

3.1.
[eisers c.s.] vordert dat de rechtbank, bij vonnis:
- verklaart voor recht dat de Rabobank toerekenbaar is tekort geschoten in de nakoming van haar verplichtingen, onder meer door schending van de door de Rabobank jegens [eisers c.s.] te betrachten zorgplicht;
- De Rabobank veroordeelt, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling aan [eiser 1] van € 1.597.799,00 aan schadevergoeding, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de datum waarop de schade is ontstaan tot de voldoening;
- De Rabobank veroordeelt tot betaling c.q. vergoeding aan [eisers c.s.] van de schade die hij als gevolg van voormelde tekortkoming heeft geleden en in de toekomst nog zal lijden, ter grootte van het positieve verschil tussen de verkoopopbrengst van hun woning in juli 2016 en de verkoopwaarde van de woning per 1 februari 2024, nader op te maken bij staat;
- De Rabobank veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[eisers c.s.] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat de Rabobank toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst (de Hypotheek), dan wel dat zij onrechtmatig heeft gehandeld. Daartoe stelt [eisers c.s.] dat de Rabobank haar zorgplicht heeft geschonden door [eiser 1] bij het verstrekken van de Hypotheek niet te adviseren of verplichten om de einddatum van zijn AOV te verlengen tot de leeftijd van 65 jaar en door te verzuimen om binnen drie jaar na het verstrekken van de financiering, de financiële situatie van [eisers c.s.] opnieuw te beoordelen, zoals gedragsregel 7 voorschrijft. [eisers c.s.] stelt zich op het standpunt dat hij daardoor schade heeft geleden omdat hij een aanzienlijk lager bedrag aan AOV-uitkering heeft ontvangen dan hij zou hebben ontvangen als hem was geadviseerd om de AOV-uitkering te verlengen (en hij de uitkering had verlengd) en omdat hij zijn woning vroegtijdig heeft moeten verkopen, waardoor hij de te verwachten waardestijging van de woning zal mislopen.
3.3.
De Rabobank betwist dat zij haar zorgplicht heeft geschonden en voert verweer, met als conclusie dat de rechtbank [eisers c.s.] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn vordering, dan wel de vordering zal afwijzen, met veroordeling van [eisers c.s.] , uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten en nakosten. Ook stelt de Rabobank dat [eisers c.s.] niet aan zijn klachtplicht heeft voldaan (artikel 6:89 BW) waardoor hij zijn recht heeft verwerkt en dat de door [eisers c.s.] ingestelde vordering is verjaard (artikel 3:310 BW).
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank stelt voorop dat een bank uit hoofde van haar maatschappelijke functie en op grond van de Algemene Bankvoorwaarden (artikel 2) een zorgplicht heeft jegens haar cliënten. Die zorgplicht houdt in dat de bank, wanneer zij een krediet (zoals een hypothecaire geldlening) verstrekt, zodanig onderzoek naar de financiële situatie van haar cliënt moet doen dat zij een afgewogen beslissing kan nemen over de vraag of die kredietnemer naar redelijke verwachting over voldoende bestedingsruimte zal kunnen beschikken om aan de verplichtingen uit de kredietovereenkomst te voldoen.
4.2.
Onder omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer de bank adviseert over een complex of ondoorzichtig product, waarbij de cliënt grote financiële risico’s loopt, kan op de bank een bijzondere (verzwaarde) zorgplicht rusten. Nu niet is gebleken dat aan de Hypotheek bijzondere voorwaarden verbonden zijn, waardoor de reikwijdte van de zorgplicht moet worden opgerekt, stelt de rechtbank vast dat op de Rabobank geen verzwaarde, maar een algemene zorgplicht rust. Deze zorgplicht wordt (onder meer) nader ingevuld door de regels 5 en 7 van de Gedragscode.
4.3.
Ter beoordeling staat de vraag of de Rabobank haar zorgplicht jegens [eisers c.s.] heeft geschonden, meer in het bijzonder:
a. a) de zorgplicht die gold bij het verstrekken van de Hypotheek, zoals die is ingevuld door Gedragsregel 5
b) de zorgplicht die gold na aanvang van de Hypotheek, die wordt beschreven in Gedragsregel 7.
Ad a: de zorgplicht bij het verstrekken van de Hypotheek
4.4.
Uit regel 5 van de Gedragscode blijkt dat de Rabobank bij het verstrekken van de Hypotheek verplicht was om [eisers c.s.] te wijzen op de risico’s van inkomensvermindering voor zijn financieringslasten en [eisers c.s.] de mogelijkheid te bieden zich tegen die risico’s te beschermen. Volgens [eisers c.s.] volgt daaruit dat de Rabobank hem had moeten adviseren om de looptijd van zijn AOV te verlengen, hetgeen zij niet heeft gedaan.
4.5.
Vaststaat dat partijen in maart 2001 met elkaar hebben gesproken, naar aanleiding waarvan een hypotheekofferte is opgesteld. De Rabobank heeft op de comparitie aangevoerd dat partijen op dat moment de situaties van overlijden, pensionering en arbeidsongeschiktheid hebben besproken, hetgeen zij heeft kunnen herleiden uit een interne notitie van 2001. Ook is volgens de Rabobank met [eiser 1] gesproken over het vermogen dat hij had en is gekeken naar de manier waarop zijn inkomen er uit zou zien, ook nog na zijn 55e levensjaar. Daarna is de brief met de hypotheekofferte van 12 april 2001 naar [eiser 1] opgestuurd en is volgens de Rabobank, zoals gebruikelijk was bij ondernemers zoals [eiser 1] , een uitgebreide financiële planning gemaakt. In dit (uitgebreide) plan is de financiële situatie van [eiser 1] meegenomen, waaronder ook de looptijd van de AOV. De Rabobank stelt verder dat zij bij het verstrekken van de Hypotheek gekeken heeft of die Hypotheek gedurende een bepaalde periode betaalbaar zou zijn, waarbij zij tevens heeft meegenomen dat polissen (zoals die van de AOV) nooit levenslang lopen. De Rabobank is van mening dat de financiële risico’s van inkomensvermindering ten tijde van het verstrekken van de Hypotheek goed waren afgedekt.
4.6.
[eisers c.s.] heeft hier enkel tegenin gebracht dat partijen niet of nauwelijks hebben gesproken over de risico’s van inkomstenvermindering en dat hij geen rekening heeft gehouden met een situatie van arbeidsongeschiktheid. Daarentegen is wel gebleken dat [eisers c.s.] in het gesprek met de Rabobank heeft gesproken over de optie om in zijn vakantiewoning te gaan wonen, als dat nodig zou zijn. Ook als deze opmerking, zoals [eisers c.s.] heeft gesteld in zijn verzoek tot aanvulling van het proces-verbaal, duidelijk gekscherend bedoeld was, kan hieruit worden afgeleid dat de risico’s van inkomensvermindering voorafgaande aan het verstrekken van de Hypotheek op enigerwijze, al dan niet summier, aan bod zijn gekomen.
4.7.
Uit de door de Rabobank aan [eisers c.s.] gezonden brief met de hypotheekofferte van 12 april 2001 blijkt bovendien dat de Rabobank op 4 april 2001 een kopie van de AOV van [eisers c.s.] heeft ontvangen. In die brief informeert de Rabobank [eisers c.s.] dat de (uitgebreide) AOV zal vervallen na het 55e jaar van [eiser 1] . Bovendien wijst de Rabobank, [eisers c.s.] op de mogelijkheid om het verzekerde bedrag te verhogen tot 85% van zijn jaarinkomen. [eisers c.s.] heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende onderbouwd dat de Rabobank hem niet heeft gewezen op het risico van inkomensvermindering wegens arbeidsongeschiktheid en dat de Rabobank hem niet in de gelegenheid heeft gesteld om zich tegen dit risico te beschermen.
4.8.
Voor zover [eisers c.s.] heeft gesteld dat uit de zorgplicht van de Rabobank moet worden afgeleid dat zij hem bij het verstrekken van de Hypotheek met klem had moeten adviseren of zelfs had moeten verplichten om de loopduur van zijn AOV te verlengen, slaagt deze stelling niet. Vaststaat dat de Rabobank voorafgaand aan het verstrekken van de Hypotheek heeft gecontroleerd of [eisers c.s.] aan de inkomenseis voldeed en dat [eisers c.s.] op dat moment ruimschoots aan die eis voldeed. Dit is door hem ook niet betwist. Vaststaat daarmee ook dat [eisers c.s.] de hypotheeklasten naar verwachting de opvolgende jaren zou kunnen dragen en dat ook in geval van arbeidsongeschiktheid in ieder geval totdat [eiser 1] de leeftijd van 55 zou bereiken, de financieringslast kon worden gedragen. De Rabobank heeft dan ook, zoals de algemene zorgplicht vereist, een afgewogen beslissing genomen over de vraag of [eisers c.s.] naar redelijke verwachting over voldoende bestedingsruimte beschikte om aan de verplichtingen uit de Hypotheek te voldoen. Dat de Rabobank de Hypotheek in deze situatie niet aan [eisers c.s.] had mogen verstrekken, dat zij verzuimd heeft om [eisers c.s.] op een onverantwoord risico te wijzen c.q. had behoren te adviseren om de looptijd van de AOV te verlengen is dan ook onvoldoende gemotiveerd.
4.9.
[eisers c.s.] heeft bovendien niet gesteld dat uitgangspunt bij de financieringsaanvraag is geweest dat hij hoe dan ook (dus ook bij forse inkomensachteruitgang) voor de rest van zijn leven, of in ieder geval tot 1 februari 2024, in de woning zou kunnen blijven wonen. Integendeel: het uitgangspunt is kennelijk een financieel plan geweest, dat zag op een verzekerd tandartsinkomen tot 55 jaar, hetgeen in die tijd niet ongebruikelijk was, zoals de Rabobank onweersproken heeft gesteld. [eisers c.s.] wist, althans kon weten, dat in geval van arbeidsongeschiktheid de financieringslast vanaf 55 jarige leeftijd, afhankelijk van de omstandigheden op dat moment, mogelijk niet langer op te brengen zou zijn en dat hij in die situatie de echtelijke woning mogelijk zou moeten verkopen. Het feit dat dit voorzienbare risico zich heeft voorgedaan, en [eisers c.s.] achteraf beschouwd beter af zou zijn geweest met een (duurdere) AOV met een langere looptijd, brengt uiteraard niet mee dat sprake is van een schending van enige zorgplicht.
4.10.
De stelling dat de Rabobank bij het verstrekken van de Hypotheek haar zorgplicht heeft geschonden kan dan ook niet slagen.
Ad b: de zorplicht na aanvang van de Hypotheek
4.11.
Op grond van regel 7 van de Gedragscode had het op de weg van de Rabobank gelegen om eens per drie jaar contact op te nemen met [eisers c.s.] om de financiering te herbeoordelen. De Rabobank heeft dit niet gedaan. Voor zover de Rabobank daarmee haar zorgplicht heeft geschonden, is echter niet gebleken dat de door [eisers c.s.] gestelde schade niet was ingetreden als de Rabobank gedragsregel 7 wel was nagekomen.
4.12.
[eisers c.s.] heeft gesteld dat de Rabobank hem, wanneer zij in 2004 met hem had gesproken, zou hebben geadviseerd om de AOV te verlengen. De Rabobank betwist dat zij een dergelijk advies zou hebben uitgebracht. Ook nadat [eiser 2] was gestopt met werken, voldeed [eisers c.s.] immers nog aan de inkomenseis voor de Hypotheek. Deze stelling van de Rabobank heeft [eisers c.s.] onvoldoende betwist en staat daarom vast. [eisers c.s.] heeft dan ook onvoldoende onderbouwd dat indien de Rabobank in 2004, of op een later moment, de financiering zou hebben herbeoordeeld, zulks zou hebben geleid tot het advies om de AOV te verlengen.
4.13.
Bovendien heeft [eisers c.s.] onvoldoende gesteld dat als hij een advies om zijn AOV te verlengen had gekregen, hij dat ook zou hebben opgevolgd. Het verlengen van de looptijd van de AOV zou immers een hogere premie teweeg hebben gebracht en [eisers c.s.] heeft niet, althans onvoldoende gesteld dat hij liever een premieverhoging zou hebben betaald, dan het risico te lopen dat hij zijn hypotheeklasten op enig moment (in de toen nog verre toekomst) niet meer zou kunnen betalen.
4.14.
De stelling dat de Rabobank haar zorgplicht heeft geschonden door te verzuimen de financiering na drie jaar te herbeoordelen kan daarom niet tot aansprakelijkheid van de Rabobank leiden.
4.15.
Op basis van het bovenstaande kan de Rabobank niet aansprakelijk worden gesteld voor de door [eisers c.s.] geleden schade. De vordering van [eiser 1] zal dan ook worden afgewezen. De (formele) verweren van de Rabobank dat [eisers c.s.] niet aan zijn klachtplicht heeft voldaan, c.q. de vordering is verjaard, kunnen in het midden blijven.
4.16.
[eisers c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Rabobank worden begroot op:
- explootkosten € 101,58
- griffierecht € 3.903,00
- salaris advocaat €
6.422,00(2 punten × tarief € 3.211,00)
Totaal € 10.426,58
4.17.
De nakosten, waarvan de Rabobank betaling vordert, zullen op de in het dictum weergeven wijze worden begroot.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van de Rabobank tot op heden begroot op € 10.426,58,
5.3.
veroordeelt [eisers c.s.] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door de Rabobank volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.V.M. Gehlen en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2017. [1]

Voetnoten

1.type: NRV/4877