ECLI:NL:RBMNE:2017:3380

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 juni 2017
Publicatiedatum
7 juli 2017
Zaaknummer
5010730 / MC EXPL 16-4697 en 5010851 MC EXPL 16-4701
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging huur bedrijfsruimte door curator na faillissement huurder en de verplichtingen van derde op grond van concerngarantie

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en MAXEDA DIY GROUP B.V. betreffende de beëindiging van een huurovereenkomst door de curator na het faillissement van de huurder, V&D B.V. De kern van de zaak betreft de vraag of Maxeda, als derde op grond van een concerngarantie, verplicht is om de huurtermijnen na opzegging door de curator tot het einde van de huurovereenkomst aan de verhuurder te voldoen. De procedure is gestart met een tussenvonnis van 8 februari 2017, waarin [eiseres] werd uitgenodigd om bewijsstukken te overleggen ter onderbouwing van haar stellingen. In de daaropvolgende akten heeft [eiseres] aangetoond dat Maxeda in een kort geding heeft erkend dat V&D B.V. de rechtsopvolger is van de oorspronkelijke huurder. Maxeda heeft vervolgens toegezegd de achterstallige huurpenningen over de periode van 1 januari 2016 tot 1 mei 2016 te betalen, maar betwistte de hoogte van deze bedragen en de verplichtingen na 1 mei 2016. De kantonrechter heeft geoordeeld dat Maxeda gehouden is om de huurpenningen tot 1 mei 2016 te betalen, maar niet meer na deze datum, omdat de huurovereenkomst op dat moment rechtsgeldig was beëindigd. De kantonrechter heeft de vorderingen van [eiseres] voor het overige afgewezen, inclusief de vordering tot betaling van huurkorting en de verplichtingen na 1 mei 2016. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
Vonnis van 28 juni 2017
in de zaken met zaaknummer / rolnummer 5010730 / MC EXPL 16-4697 en 5010851 MC EXPL 16-4701 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres, hierna ook te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde mr. W. Raas,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MAXEDA DIY GROUP B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde, hierna ook te noemen: Maxeda,
gemachtigde mr. J.F. Ouwehand.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 8 februari 2017
  • de akte van de zijde van [eiseres]
  • de antwoordakte van de zijde van Maxeda.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
De kantonrechter blijft bij hetgeen in het tussenvonnis van 8 februari 2017 is overwogen.
2.2.
Bij tussenvonnis van 8 februari 2017 is [eiseres] in de gelegenheid gesteld om, onder het in het geding brengen van bewijsstukken, nader te onderbouwen dat V&D B.V. de rechtsopvolger onder algemene titel is van Vroom & Dreesman Nederland B.V.. Voorts is [eiseres] in de gelegenheid gesteld om te onderbouwen met bewijsstukken hoe het oorspronkelijke huurbedrag is opgelopen tot het maandelijkse bedrag van € 177.709,81.
2.3.
[eiseres] heeft in haar laatstgenomen akte aangegeven dat Maxeda in een in het kort geding genomen conclusie van antwoord heeft erkend dat V&D B.V. de rechtsopvolger is van Vroom & Dreesmann Nederland B.V.. [eiseres] heeft hiervan ook stukken in het geding gebracht. Maxeda heeft in haar antwoordakte aangegeven dat uit de overgelegde stukken lijkt te volgen dat V&D B.V. de rechtsopvolger onder algemene titel is van de oorspronkelijke huurder en heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter. Gelet hierop zal er in het vervolg van deze uitspraak van worden uitgegaan dat V&D B.V. de rechtsopvolger is onder algemene titel van Vroom & Dreesmann Nederland B.V..
De (achterstallige) huurpenningen over de periode van 1 januari 2016 tot en met 30 april 2016 (a)
2.4.
Allereerst zal beoordeeld worden of Maxeda, ingevolge het bepaalde in artikel 9 van de huurovereenkomst, is gehouden tot nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst tot 1 mei 2016. In het bijzonder zal worden beoordeeld of Maxeda de (achterstallige) huurpenningen die over de periode van 1 januari 2016 tot 1 mei 2016 in totaal € 710.839,29 bedragen, is gehouden te voldoen. Maxeda heeft niet betwist dat een rechtsvoorganger van haar de concerngarantie in artikel 9 van de huurovereenkomst heeft ondertekend. Voorts staat vast, gelet op hetgeen hiervoor in r.o. 2.3. is overwogen, dat V&D B.V. de rechtsopvolger onder algemene titel is van de oorspronkelijk huurder. Maxeda heeft verder niet betwist dat zij op grond van artikel 9 van de huurovereenkomst is gehouden tot betaling van de huurtermijnen tot de datum waarop de huurovereenkomst door de curator is opgezegd, te weten 1 mei 2016. Maxeda betwist evenwel de hoogte van de (achterstallige) huurpenningen en heeft daartoe aangevoerd dat [eiseres] niet heeft aangetoond hoe het oorspronkelijke huurbedrag is opgelopen tot een maandelijks bedrag van € 177.709,81. Naar aanleiding van het tussenvonnis d.d. 8 februari 2017, waarbij aan [eiseres] is verzocht om te onderbouwen hoe het oorspronkelijke maandelijkse huurbedrag is opgelopen tot het maandelijkse huurbedrag van € 177.709,81, heeft [eiseres] een akte genomen. Bij deze akte heeft [eiseres] de conclusie van antwoord die in de kort gedingprocedure door Maxeda is genomen, in het geding gebracht. Uit die conclusie van antwoord volgt, aldus [eiseres] , dat Maxeda op basis van de destijds door [eiseres] verstrekte informatie, in de kort gedingprocedure heeft toegezegd de tot 1 mei 2016 verschuldigde huurpenningen ad € 710.839,32 aan [eiseres] te zullen betalen. Maxeda heeft ook de daad bij het woord gevoegd, aldus [eiseres] , door de betaling van dit bedrag te verrichten. Derhalve staat volgens [eiseres] niet langer ter discussie dat op de datum van het faillissement, V&D B.V. een bedrag van € 177.709,81 per maand aan huurpenningen verschuldigd was. Maxeda heeft in haar antwoordakte niet betwist dat zij het bedrag van € 710.839,29 aan huurpenningen over de periode van 1 januari 2016 tot 1 mei 2016 aan [eiseres] heeft betaald. In haar antwoordakte heeft Maxeda zich evenwel op het standpunt gesteld dat zij steeds te kennen heeft gegeven dat de standpuntbepaling in het kort geding, haar positie in de bodemprocedure niet zou mogen beïnvloeden. Maxeda heeft echter niet onderbouwd dat zij dit voorbehoud heeft gemaakt. In de door haar genomen conclusie van antwoord in het kort geding die door [eiseres] bij haar laatstgenomen akte is overgelegd, is door Maxeda aangegeven :
“Meer specifiek heeft zij (Kantonrechter: Maxeda) aan [eiseres] de volgende vragen gesteld ; [..] (b) Op welke wijze is de hoogte van de huurpenningen in de loop der jaren van het oorspronkelijke bedrag van fl. 208.333,33 vermeerderd tot het huidige bedrag van EUR 177.709,83 ? [..] Inmiddels heeft [eiseres] bij monde van haar advocaat antwoord gegeven op de bovenstaande vragen. Dit heeft het voor Maxeda mogelijk gemaakt om te beoordelen of zij nog aansprakelijk kan zijn onder de concerngarantie. Op basis van de verkregen informatie is het voor Maxeda inmiddels duidelijk dat zij gehouden is om de huurpenningen te betalen die door de boedel van V&D zijn verschuldigd over de maanden januari 2016 tot en met april 2016. Zij heeft toegezegd deze huurpenningen, die in totaal EUR 710.839,32 bedragen, aan [eiseres] te betalen. De verschuldigdheid van deze bedragen behoort dus niet langer tot de rechtsstrijd van partijen.”Naar het oordeel van de kantonrechter is uit deze conclusie van antwoord niet op te maken dat Maxeda een voorbehoud heeft gemaakt, zoals hiervoor is aangehaald. Evenmin is dit op te maken uit het kort gedingvonnis van 18 juli 2016. Ook uit de akte wijziging van eis die door de kantonrechter op 15 augustus 2016 is ontvangen, is dit niet op te maken. Daarin heeft [eiseres] zelfs expliciet aangegeven dat het geschil terzake van de huurpenningen zich thans beperkt tot de periode na 1 mei 2016 tenzij er, zoals zij tijdens de kort gedingprocedure stelt te hebben aangegeven, gedurende onderhavige procedure informatie naar boven komt die aan de erkenning in de weg staat. Dit laatste is gesteld noch gebleken. Dit alles leidt tot de slotsom dat niet is komen vast te staan dat Maxeda een voorbehoud zoals hiervoor is aangehaald, heeft gemaakt. Aan dit verweer van Maxeda gaat de kantonrechter dan ook voorbij. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is dan ook vast komen te staan dat Maxeda, voor zover het de periode van 1 januari 2016 tot 1 mei 2016 betreft, de verplichtingen uit de huurovereenkomst dient na te komen waaronder in ieder geval begrepen het betalen van de huurpenningen. Tegen de bijzondere verplichtingen om het gehuurde gedurende de periode 1 januari 2016 tot 1 mei 2016 conform de bestemmingsclausule te exploiteren en onderhoud te verrichten voor rekening van Maxeda, heeft Maxeda geen verweer gevoerd zodat de kantonrechter aanneemt, voor zover [eiseres] daarbij nog belang heeft, dat ook die verplichtingen onder de nakomings-verplichting van Maxeda vallen.
De huurkorting (b)
2.5.
Vervolgens zal beoordeeld worden of Maxeda de aan V&D B.V. vrijgevallen huurkorting voor een periode van vijf maanden van in totaal € 68.833,81 is verschuldigd. [eiseres] meent - kort samengevat - dat Maxeda deze schade dient te vergoeden ingevolge het bepaalde in artikel 9 van de huurovereenkomst. Maxeda heeft hiertegen als verweer aangevoerd - kort samengevat - dat door het bindend advies de vaststellingsovereenkomst is achterhaald en dat de betaling van de huurkorting niet onder de reikwijdte van de concerngarantie valt. Naar het oordeel van de kantonrechter kan Maxeda in dit laatste verweer worden gevolgd. Ingevolge artikel 9 van de huurovereenkomst brengt de concerngarantie met zich dat Maxeda aansprakelijk is voor verplichtingen die voor de huurder voortvloeien uit de huurovereenkomst. Nu [eiseres] aan V&D B.V. als huurder een huurkorting over vijf maanden heeft verleend, is de huursom die uit de huurovereenkomst voortvloeit voor vijf maanden vastgesteld op het bedrag van de maandelijkse huursom verminderd met de verleende huurkorting. Dit is derhalve de verplichting die voor V&D B.V. over die vijf maanden uit de huurovereenkomst voortvloeit. Dientengevolge is ook Maxeda, voor zover V&D B.V. die huursom niet betaalt, slechts de huursom verminderd met de huurkorting verschuldigd. Maxeda is immers niet gehouden meer te voldoen dan V&D B.V. uit hoofde van de huurovereenkomst is gehouden te voldoen. Maxeda is verder zeker niet verplicht, zoals [eiseres] kennelijk meent, de huurkorting als door haar geleden schade te vergoeden. Voor dit laatste biedt de huurovereenkomst geen grondslag. De door [eiseres] gevorderde veroordeling van Maxeda tot betaling van de huurkorting van € 68.833,81 is dan ook niet toewijsbaar.
De verplichtingen uit de huurovereenkomst vanaf 1 mei 2016 tot het einde van de huurovereenkomst op 31 december 2018 (c)
2.6.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of Maxeda jegens [eiseres] verplichtingen heeft uit de huurovereenkomst vanaf 1 mei 2016 tot het einde van de huurovereenkomst op 31 december 2018 ingevolge de in artikel 9 van de huurovereenkomst opgenomen concerngarantie. [eiseres] stelt zich - kort samengevat - op het standpunt dat Maxeda als hoofdelijk medeschuldenaar na 1 mei 2016 de verplichtingen uit de huurovereenkomst dient na te komen. Maxeda heeft daartegen - kort samengevat - als verweer aangevoerd dat sprake is van een overeenkomst van borgtocht en dat om die reden vanaf 1 mei 2016, de datum waarop de huurovereenkomst is beëindigd, zij niet meer als borg aansprakelijk kan zijn voor verplichtingen uit de huurovereenkomst. De kantonrechter overweegt als volgt.
2.7.
Indien sprake is van een overeenkomst van borgtocht, zoals door Maxeda als verweer is aangevoerd, bestaan er vanaf 1 mei 2016 geen verplichtingen meer voor Maxeda als borg uit hoofde van de huurovereenkomst. De huurovereenkomst tussen [eiseres] en V&D B.V. is immers per 1 mei 2016 beëindigd. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:851 BW heeft het eindigen van de verplichtingen van de hoofdschuldenaar, in dit geval V&D B.V., tot gevolg dat de verplichtingen van Maxeda als borg eveneens eindigen. Daarom zal eerst de vraag worden beantwoord of Maxeda zich als borg heeft verbonden omdat bij een positieve beantwoording daarvan reeds om die reden vanaf 1 mei 2016 geen verplichtingen meer voor Maxeda bestaan. Of van een overeenkomst van borgtocht sprake is dient te worden beoordeeld aan de hand van de criteria waarmee het tot stand komen van en de uitleg van overeenkomsten wordt beoordeeld, zoals de wil-/vertrouwensleer en het Haviltex-criterium. Dit houdt in dat voor de beantwoording van de vraag hoe de rechtsverhouding van partijen is geregeld het niet alleen aankomt op een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van de overeenkomst maar ook op hetgeen partijen met de tekst hebben bedoeld en op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de in de overeenkomst opgenomen bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Het gaat derhalve om de tekst van de overeenkomst en de context, waarbij alle omstandigheden van het concrete geval vóór en ten tijde van het aangaan van de overeenkomst van belang zijn (en waarop latere omstandigheden nog hun licht kunnen werpen). Bij professioneel opererende partijen, waarvan hier sprake is, kan groot gewicht worden toegekend aan de bewoordingen van de overeenkomst omdat van hen mag worden verwacht dat zij de bedoeling van partijen juist en gedetailleerd op schrift vastleggen.
2.8.
Met inachtneming van dit juridisch kader is de kantonrechter van oordeel dat de tekst van de in artikel 9 van de overeenkomst opgenomen concerngarantie niet duidt op een borgtocht maar veeleer op een vorm van hoofdelijke aansprakelijkheid. In de tekst is immers opgenomen dat Vendex International N.V., thans Maxeda, “zich naast huurder tot hoofdelijk medeschuldenaar” verklaart. Deze bewoordingen wijzen er niet op dat Maxeda slechts als een “vangnet” fungeert en dat zij eerst “in beeld zou kunnen komen” bij [eiseres] indien V&D B.V. in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst te kort schiet. Feiten en/of omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven om de tekst van de overeenkomst anders te interpreteren, heeft Maxeda niet gesteld. Maxeda heeft het in haar conclusie van antwoord enkel gelaten bij een juridische beschouwing omtrent de kenmerken van een overeenkomst van borgtocht en zich verder beperkt tot blote stellingen zonder nadere feitelijke onderbouwing. Dat Maxeda zich bij het aangaan van de huurovereenkomst als borg heeft verbonden is dan ook, bij gebreke van een feitelijke onderbouwing met omstandigheden die zich voor en ten tijde van het aangaan van de huurovereenkomst hebben voorgedaan, niet komen vast te staan.
2.9.
Vervolgens is de vraag aan de orde of Maxeda ingevolge het bepaalde in artikel 9 van de huurovereenkomst (de concerngarantie) als hoofdelijk medeschuldenaar, vanaf 1 mei 2016 de verplichtingen uit hoofde van de huurovereenkomst dient voor te zetten. Volgens [eiseres] volgt - kort samengevat - niet alleen uit de tekst van artikel 9 van de huurovereenkomst, maar ook uit de aard van de overeenkomst dat Maxeda dezelfde positie vertegenwoordigt als V&D B.V.. Daarom is Maxeda als hoofdelijk medeschuldenaar aansprakelijk voor de verplichtingen uit de huurovereenkomst ook in het geval dat V&D B.V. failleert en zij geen partij meer is bij de huurovereenkomst. Maxeda heeft daartegen aangevoerd dat niet alleen met de tekst van de concerngarantie in artikel 9 van de huurovereenkomst, maar ook met de gedragingen van [eiseres] duidelijk wordt aangetoond dat zij Maxeda slechts als achtervang ziet en op geen enkele wijze in het verleden als medehuurder of potentiële exploitant van het verhuurde heeft beschouwd. De kantonrechter overweegt hieromtrent als volgt.
2.10.
De kantonrechter stelt voorop dat Maxeda niet als partij, dat wil zeggen niet als verhuurder of huurder, in de huurovereenkomst wordt genoemd. Evenmin heeft Maxeda de huurovereenkomst als zodanig ondertekend. Op de laatste pagina van de huurovereenkomst waar [eiseres] en V&D B.V. als respectievelijk verhuurder en huurder hebben getekend, is immers uitdrukkelijk vermeld dat Maxeda tekent voor de “concerngarantie ex artikel 9”. In de overeenkomst wordt boven artikel 9 ook genoemd dat die bepaling een concerngarantie betreft. Deze tekst van de overeenkomst wijst er op dat partijen bij de overeenkomst niet hebben beoogd om Maxeda een volwaardige partij bij de overeenkomst te laten zijn. Dit wordt bevestigd door de gedragingen van [eiseres] nu zij Maxeda niet heeft betrokken bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst waarbij een tijdelijke huurkorting is overeengekomen en evenmin bij het bindend advies dat [eiseres] en V&D B.V. hebben gevraagd over de huurprijs. Als het de bedoeling van partijen zou zijn geweest om Maxeda dezelfde positie te laten vertegenwoordigen als V&D B.V., zoals [eiseres] heeft betoogd, dan had [eiseres] Maxeda bij het sluiten van de vaststellingsovereenkomst alsmede bij het bindend advies moeten betrekken, hetgeen niet is gebeurd.
2.11.
Uit de tekst van artikel 9 van de huurovereenkomst volgt evenmin onmiskenbaar dat Maxeda, zoals [eiseres] meent, na het faillissement van V&D B.V. en de opzegging van de huurovereenkomst door de curator, als hoofdelijk medeschuldenaar verplichtingen heeft jegens [eiseres] , in het bijzonder het betalen van de huurpenningen over de periode van 1 mei 2016 tot het einde van de huurovereenkomst op 31 december 2018. In de tekst van artikel 9 van de huurovereenkomst is vermeld dat Vendex International N.V., thans Maxeda, zich naast huurder tot hoofdelijk medeschuldenaar voor alle verplichtingen voor V&D B.V. voortvloeiende uit de huurovereenkomst verklaart, zelfs nadat huurder na faillissement ophoudt partij bij de overeenkomst te zijn. Niet alleen is deze tekst op onderdelen tegenstrijdig, deze tekst heeft ook een open eind. De woorden in de tekst “alle verplichtingen voor de huurder voortvloeiende uit de onderhavige huurovereenkomst” en “ophoudt partij bij deze overeenkomst te zijn”, zijn immers tegengesteld nu de verplichtingen van de huurder uit een huurovereenkomst eindigen op het moment dat de huurovereenkomst rechtsgeldig wordt opgezegd. Verder wijzen de bewoordingen “zelfs nadat huurder na surséance van betaling of faillissement ophoudt partij bij deze overeenkomst te zijn” erop dat partijen een voorziening hebben willen treffen voor het geval V&D B.V. in staat van faillissement zou worden verklaard. Welke rechtsgevolgen partijen daaraan hebben willen verbinden, is evenwel op grond van de taalkundige bewoordingen niet vast te stellen. Immers daaruit wordt niet duidelijk of Maxeda hiermee een eigen zelfstandige verplichting tot nakoming van de verplichtingen uit de huurovereenkomst op zich heeft genomen (waaronder die tot betaling van de huurpenningen) die voortduurt nadat de huurovereenkomst tot een einde is gekomen, danwel zich heeft verplicht om als eigen schuld aan [eiseres] de schade te vergoeden die zij lijdt als gevolg van het voortijdig eindigen van de huurovereenkomst in verband met het faillissement van V&D B.V.. De slotsom is dan ook dat een zuiver taalkundige uitleg van de in artikel 9 opgenomen concerngarantie, geen aanknopingspunt biedt om te oordelen dat Maxeda na 1 mei 2016 als hoofdelijk medeschuldenaar aansprakelijk is voor de verplichtingen uit de huurovereenkomst.
2.12.
Anders dan [eiseres] heeft gesteld kan evenmin in de aard van de overeenkomst een aanknopingspunt worden gevonden voor de door [eiseres] voorgestane uitleg van artikel 9 van de huurovereenkomst. [eiseres] heeft in dit verband verwezen naar artikel 5 van de huurovereenkomst waarin aan V&D B.V. toestemming is gegeven om het gehuurde geheel danwel gedeeltelijk onder te verhuren aan dochtervennootschappen van Maxeda. Het slot van artikel 5 bepaalt echter dat de regeling over onderverhuur niet langer geldt indien V&D B.V. om welke reden dan ook niet langer huurder is. Dat volgens [eiseres] het slot van artikel 5 ook voorziet in de situatie dat V&D B.V. geen partij meer is en de verplichtingen uit de huurovereenkomst nog wel te gelden kunnen worden gemaakt tegen Maxeda, volgt niet uit het slot van dit artikel. Maxeda wordt daar immers niet als de (opvolgend) huurder genoemd. Uit artikel 5 kan dan ook niet anders worden opgemaakt dan dat vanaf het moment dat V&D B.V. niet langer huurder is, (dochtervennootschappen van) Maxeda niet langer huurrechten aan de huurovereenkomst kunnen ontlenen. Ook de verwijzing door [eiseres] naar de bijlage bij de huurovereenkomst baat haar niet. In die bijlage wordt geregeld hoe een eventueel financieel voordeel dat wordt behaald door een herontwikkeling van het gehuurde, tussen partijen wordt verdeeld waarbij de begunstigde niet V&D B.V. is, aldus [eiseres] , maar Maxeda. In de bijlage wordt echter enkel gesproken over de verhuurder en huurder waarmee ingevolge de aanhef van de huurovereenkomst wordt bedoeld [eiseres] respectievelijk V&D B.V.. In de bijlage wordt immers aangegeven dat bij een positief saldo huurder, dat wil zeggen V&D B.V., een éénmalige uitbetaling zal ontvangen van 15% van dat verschil. Aan de bijlage komt derhalve geen betekenis toe ter onderbouwing van het standpunt van [eiseres] .
2.13.
[eiseres] heeft tenslotte na de comparitie van partijen bij akte een aantal stukken in het geding gebracht die volgens haar betrekking hebben op de totstandkomingsgeschiedenis van de onderhavige huurovereenkomst waar Maxeda bij antwoordakte op heeft gereageerd. Uit de door [eiseres] overgelegde stukken blijkt volgens haar dat de positie van Maxeda, althans haar rechtsvoorganger Vendex International N.V. , een andere was dan slechts het moederconcern van V&D B.V.. Volgens [eiseres] was sprake van een samenwerking tussen Vendex International N.V. en [eiseres] en had Vendex International N.V. een rechtstreeks belang bij het vastgoed en de waarde daarvan. [eiseres] heeft ter toelichting op de door haar in het geding gebrachte stukken verder gesteld dat de huurovereenkomst is aangegaan in het kader van een zogenaamde sale-and-lease-back waarbij V&D B.V. panden heeft ingebracht in een nieuw op te richten fonds [bedrijfsnaam 1] NV (de verhurende vennootschap). Deze panden zou V&D B.V. vervolgens terughuren via langlopende contracten. Volgens [eiseres] heeft Vendex International N.V., de rechtsvoorganger van Maxeda, 20% van de aandelen gekregen in het nieuw op te richten fonds. [eiseres] heeft ter onderbouwing hiervan een raamovereenkomst tussen [bedrijfsnaam 2] B.V. en V&D B.V. in het geding gebracht alsmede een model huurovereenkomst die als bijlage 9 onderdeel is van de raamovereenkomst. In dit model huurovereenkomst is in artikel 9 een concerngarantie opgenomen die afwijkt van de in dit geschil aan de orde zijnde concerngarantie, waaruit volgens [eiseres] volgt dat artikel 9 onderwerp van onderhandeling/gesprek is geweest. Van een “normale” concerngarantie is dan ook geen sprake geweest, aldus [eiseres] .
2.14.
Naar het oordeel van de kantonrechter overtuigen de in het geding gebrachte stukken geenszins. [eiseres] beoogt met deze stukken aan te tonen dat Vendex International N.V. een aanmerkelijk belang had bij de waarde van het vastgoed die wordt bepaald door langlopende contracten en zekerheden over de exploitatie en dat kennelijk om die reden van de “standaard” concerngarantie die in artikel 9 van het model huurovereenkomst is opgenomen, is afgeweken. Anders dan [eiseres] heeft aangevoerd volgt uit de raamovereenkomst evenwel niet dat Vendex International N.V. aandeelhouder is geworden in het op te richten fonds. Enkel V&D B.V. en derhalve niet Vendex International N.V., wordt genoemd als aandeelhouder en verder is Vendex International N.V. ook geen partij bij deze raamovereenkomst. Voorts kon alleen V&D B.V., naast Rodamco, in het fonds participeren en kon V&D B.V. de aandelen gedurende vier jaren na de verwerving van de aandelen niet vervreemden anders dan aan dochtermaatschappijen van Vendex International N.V.. Dat dit laatste heeft plaatsgevonden is gesteld noch gebleken. [eiseres] heeft nog wel een tweetal krantenartikelen uit oktober 1993 en februari 1994 overgelegd waarin Vendex International als aandeelhouder wordt genoemd, maar hieraan wordt voorbijgegaan nu dit niet overeenkomt met de inhoud van de raamovereenkomst en [eiseres] geen andere stukken heeft overgelegd die de krantenartikelen bevestigen. [eiseres] heeft het verder gelaten bij haar enkele stelling dat artikel 9 van de huurovereenkomst onderwerp van onderhandeling/gesprek is geweest. Echter om welke redenen is afgeweken van artikel 9 uit de model huur-overeenkomst die als bijlage bij de raamovereenkomst is gevoegd, heeft [eiseres] niet nader toegelicht. Dat dit zou zijn gebeurd om, zoals in de dagvaarding door [eiseres] is gesteld, Vendex International N.V.
“een bepaalde mate van controle te laten hebben over haar voormalig eigendom ten behoeve van haar (vele) formules”is niet nader onderbouwd. De raamovereenkomst biedt voor deze uitleg geen aanknopingspunten. In het licht van hetgeen hiervoor over de raamovereenkomst is overwogen, valt niet in te zien om welke redenen geen gebruik is gemaakt van de “standaard” concerngarantie die in het model huurovereenkomst is opgenomen. Wat de bedoeling van partijen is geweest ten tijde van het aangaan van de huurovereenkomst om een van de “standaard” concerngarantie afwijkende formulering af te spreken, is derhalve onduidelijk gebleven. Verder wordt in artikel 12.1 van de raamovereenkomst nog bepaald dat na levering van de panden aan het fonds, deze door V&D B.V. van het fonds zullen worden teruggehuurd, zulks onder garantie van Vendex International N.V. een en ander conform bijlage 5, maar wat deze garantie inhield is niet toegelicht en dat deze garantie te maken had met de formulering van de in artikel 9 opgenomen concerngarantie is niet gesteld of gebleken. Dit alles leidt dan ook tot de slotsom dat de stukken die [eiseres] na de comparitie van partijen in het geding heeft gebracht, en die volgens haar zien op de totstandkoming van de onderhavige huurovereenkomst, geen onderbouwing bieden voor het standpunt van [eiseres] dat Maxeda na 1 mei 2016 als hoofdelijk medeschuldenaar aansprakelijk is voor de verplichtingen uit de huurovereenkomst. Bij gebreke van een feitelijke onderbouwing op dit punt, is er geen grond om [eiseres] , zoals zij heeft aangeboden, toe te laten tot bewijslevering. Nu [eiseres] met betrekking tot de totstandkomingsgeschiedenis van de huurovereenkomst verder niets heeft gesteld, anders dan hetgeen hiervoor is besproken, zijn er geen aanknopingspunten voorhanden met betrekking tot hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en zij van elkaar hebben mogen verwachten ten tijde van het totstandkomen van de huurovereenkomst.
2.15.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot het oordeel dat Maxeda jegens [eiseres] geen verplichtingen heeft uit de huurovereenkomst vanaf 1 mei 2016 tot het einde van de huurovereenkomst op 31 december 2018 ingevolge de in artikel 9 van de huurovereenkomst opgenomen concerngarantie. De gevorderde verklaring voor recht, voor zover die ziet op de periode vanaf 1 mei 2016 is dan ook niet toewijsbaar. Derhalve is er evenmin een grond aanwezig om Maxeda te veroordelen tot betaling van de huurpenningen vanaf 1 mei 2016. Verder is er geen grond om Maxeda te veroordelen om het gehuurde binnen een maand na het vonnis daadwerkelijk, geheel en behoorlijk in gebruik te nemen en te houden als warenhuis, het gehuurde vanaf 1 mei 2016 gedurende de gehele looptijd van de huurovereenkomst op adequate en overeengekomen wijze te onderhouden en het gehuurde op 31 december 2018 op de contractueel overeengekomen wijze aan [eiseres] op te leveren. Die vorderingen zullen dan ook worden afgewezen.
2.16.
[eiseres] heeft subsidiair gevorderd, als nakoming niet van Maxeda kan worden gevergd, om Maxeda te veroordelen tot het betalen van vervangende schadevergoeding, welke nader dient te worden opgemaakt bij staat en te worden vereffend volgens de wet. Deze vordering wordt, bij gebreke van een onderbouwing door [eiseres] , afgewezen.
De conclusie
2.17.
De conclusie is dat de gevorderde verklaring voor recht dat Maxeda gehouden is alle verplichtingen uit de huurovereenkomst volledig na te komen, waaronder in ieder geval begrepen het betalen van de huurpenningen vanaf 1 januari 2016 (inclusief omzetbelasting), het gehuurde conform de bestemmingsclausule te exploiteren en onderhoud te verrichten voor rekening van Maxeda, enkel zal worden toegewezen voor zover dit ziet op de periode van 1 januari 2016 tot 1 mei 2016. Verder zal de verplichting om het gehuurde aan [eiseres] op te leveren, voor zover [eiseres] daarbij nog belang heeft, worden bepaald op 30 april 2016. Maxeda zal voorts worden veroordeeld, voor zover V&D B.V. of Maxeda dat niet heeft gedaan, om het gehuurde gedurende de looptijd van de huurovereenkomt tot 1 mei 2016 op adequate en overeengekomen wijze te onderhouden en het gehuurde op 30 april 2016 op de contractueel overeengekomen wijze aan [eiseres] op te leveren, op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag met een maximum van € 500.000,--. Het overig gevorderde zal worden afgewezen.
2.18.
Nu elke partij op enige punten in het ongelijk is gesteld zullen de proceskosten worden gecompenseerd op hierna in het dictum nader aan te geven wijze.

3.De beslissing

De kantonrechter
- verklaart voor recht dat Maxeda is gehouden alle verplichtingen uit de huurovereenkomst tot 1 mei 2016 volledig na te komen, waaronder in ieder geval begrepen:
 het betalen van huurpenningen vanaf 1 januari 2016 (inclusief omzetbelasting) tot
1 mei 2016,
  • het exploiteren van het gehuurde conform de bestemmingsclausule tot 1 mei 2016,
  • het verrichten van onderhoud aan het gehuurde dat voor rekening van Maxeda komt tot 1 mei 2016,
  • het gehuurde op 30 april 2016 aan [eiseres] op te leveren op de overeengekomen wijze;
- veroordeelt Maxeda, voor zover V&D B.V. of Maxeda dat niet heeft gedaan, om het gehuurde gedurende de looptijd van de huurovereenkomt tot 1 mei 2016 op adequate en overeengekomen wijze te onderhouden en het gehuurde op 30 april 2016 op de contractueel overeengekomen wijze aan [eiseres] op te leveren, dit alles op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag met een maximum van € 500.000,--;
- compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van Wegen en in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2017.