Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
kantonrechter
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eiseres, hierna ook te noemen: [eiseres] ,
gemachtigde mr. W. Raas,
MAXEDA DIY GROUP B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde, hierna ook te noemen: Maxeda,
gemachtigde mr. J.F. Ouwehand.
1.De procedure
- het tussenvonnis van 8 februari 2017
- de akte van de zijde van [eiseres]
- de antwoordakte van de zijde van Maxeda.
2.De beoordeling
“Meer specifiek heeft zij (Kantonrechter: Maxeda) aan [eiseres] de volgende vragen gesteld ; [..] (b) Op welke wijze is de hoogte van de huurpenningen in de loop der jaren van het oorspronkelijke bedrag van fl. 208.333,33 vermeerderd tot het huidige bedrag van EUR 177.709,83 ? [..] Inmiddels heeft [eiseres] bij monde van haar advocaat antwoord gegeven op de bovenstaande vragen. Dit heeft het voor Maxeda mogelijk gemaakt om te beoordelen of zij nog aansprakelijk kan zijn onder de concerngarantie. Op basis van de verkregen informatie is het voor Maxeda inmiddels duidelijk dat zij gehouden is om de huurpenningen te betalen die door de boedel van V&D zijn verschuldigd over de maanden januari 2016 tot en met april 2016. Zij heeft toegezegd deze huurpenningen, die in totaal EUR 710.839,32 bedragen, aan [eiseres] te betalen. De verschuldigdheid van deze bedragen behoort dus niet langer tot de rechtsstrijd van partijen.”Naar het oordeel van de kantonrechter is uit deze conclusie van antwoord niet op te maken dat Maxeda een voorbehoud heeft gemaakt, zoals hiervoor is aangehaald. Evenmin is dit op te maken uit het kort gedingvonnis van 18 juli 2016. Ook uit de akte wijziging van eis die door de kantonrechter op 15 augustus 2016 is ontvangen, is dit niet op te maken. Daarin heeft [eiseres] zelfs expliciet aangegeven dat het geschil terzake van de huurpenningen zich thans beperkt tot de periode na 1 mei 2016 tenzij er, zoals zij tijdens de kort gedingprocedure stelt te hebben aangegeven, gedurende onderhavige procedure informatie naar boven komt die aan de erkenning in de weg staat. Dit laatste is gesteld noch gebleken. Dit alles leidt tot de slotsom dat niet is komen vast te staan dat Maxeda een voorbehoud zoals hiervoor is aangehaald, heeft gemaakt. Aan dit verweer van Maxeda gaat de kantonrechter dan ook voorbij. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is dan ook vast komen te staan dat Maxeda, voor zover het de periode van 1 januari 2016 tot 1 mei 2016 betreft, de verplichtingen uit de huurovereenkomst dient na te komen waaronder in ieder geval begrepen het betalen van de huurpenningen. Tegen de bijzondere verplichtingen om het gehuurde gedurende de periode 1 januari 2016 tot 1 mei 2016 conform de bestemmingsclausule te exploiteren en onderhoud te verrichten voor rekening van Maxeda, heeft Maxeda geen verweer gevoerd zodat de kantonrechter aanneemt, voor zover [eiseres] daarbij nog belang heeft, dat ook die verplichtingen onder de nakomings-verplichting van Maxeda vallen.
“een bepaalde mate van controle te laten hebben over haar voormalig eigendom ten behoeve van haar (vele) formules”is niet nader onderbouwd. De raamovereenkomst biedt voor deze uitleg geen aanknopingspunten. In het licht van hetgeen hiervoor over de raamovereenkomst is overwogen, valt niet in te zien om welke redenen geen gebruik is gemaakt van de “standaard” concerngarantie die in het model huurovereenkomst is opgenomen. Wat de bedoeling van partijen is geweest ten tijde van het aangaan van de huurovereenkomst om een van de “standaard” concerngarantie afwijkende formulering af te spreken, is derhalve onduidelijk gebleven. Verder wordt in artikel 12.1 van de raamovereenkomst nog bepaald dat na levering van de panden aan het fonds, deze door V&D B.V. van het fonds zullen worden teruggehuurd, zulks onder garantie van Vendex International N.V. een en ander conform bijlage 5, maar wat deze garantie inhield is niet toegelicht en dat deze garantie te maken had met de formulering van de in artikel 9 opgenomen concerngarantie is niet gesteld of gebleken. Dit alles leidt dan ook tot de slotsom dat de stukken die [eiseres] na de comparitie van partijen in het geding heeft gebracht, en die volgens haar zien op de totstandkoming van de onderhavige huurovereenkomst, geen onderbouwing bieden voor het standpunt van [eiseres] dat Maxeda na 1 mei 2016 als hoofdelijk medeschuldenaar aansprakelijk is voor de verplichtingen uit de huurovereenkomst. Bij gebreke van een feitelijke onderbouwing op dit punt, is er geen grond om [eiseres] , zoals zij heeft aangeboden, toe te laten tot bewijslevering. Nu [eiseres] met betrekking tot de totstandkomingsgeschiedenis van de huurovereenkomst verder niets heeft gesteld, anders dan hetgeen hiervoor is besproken, zijn er geen aanknopingspunten voorhanden met betrekking tot hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en zij van elkaar hebben mogen verwachten ten tijde van het totstandkomen van de huurovereenkomst.
3.De beslissing
- het exploiteren van het gehuurde conform de bestemmingsclausule tot 1 mei 2016,
- het verrichten van onderhoud aan het gehuurde dat voor rekening van Maxeda komt tot 1 mei 2016,
- het gehuurde op 30 april 2016 aan [eiseres] op te leveren op de overeengekomen wijze;