ECLI:NL:RBMNE:2017:3349

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juni 2017
Publicatiedatum
6 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 5114
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na zelfontslag

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser, die in dienst was bij een ex-werkgever, had op 23 juni 2016 ontslag genomen na een officiële waarschuwing vanwege onvoldoende werkprestaties en negatief gedrag. Eiser had een WW-uitkering aangevraagd, maar deze werd niet tot uitbetaling gebracht omdat verweerder oordeelde dat eiser verwijtbaar werkloos was geworden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de reden voor het ontslag van eiser niet zodanig was dat voortzetting van de dienstbetrekking redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd dat zijn werkprestaties onder de maat waren en de rechtbank oordeelde dat er geen zwaarwegende bezwaren waren tegen voortzetting van de dienstbetrekking. De rechtbank concludeerde dat eiser verwijtbaar werkloos was geworden en dat de weigering van de WW-uitkering terecht was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/5114

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 juni 2017 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.H.F. de Jong),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M. Florijn).

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiser recht heeft op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW), maar dat deze niet tot uitbetaling komt.
Bij besluit van 30 september 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten. Eiser is vanaf 28 augustus 2015 in dienst bij [bedrijfsnaam] B.V. (de ex-werkgever). Hij was laatstelijk werkzaam als commercieel medewerker locatie Utrecht voor gemiddeld 33 uur per week. Eiser heeft op 23 juni 2016 een brief van de ex-werkgever gekregen, waarin is vermeld dat zijn prestaties onder de maat zijn omdat eiser onvoldoende zijn targets haalt. Ook is hierin opgenomen dat eiser negatief gedrag vertoont op kantoor en dat, ondanks mondelinge waarschuwingen hieromtrent, onvoldoende verbetering is opgetreden. In de brief wordt verder vermeld dat eiser een officiële waarschuwing wordt gegeven en dat, als er onvoldoende verbetering optreedt van de zijde van eiser, zal worden overgegaan tot verlaging van zijn salaris en bij herhaling zelfs tot ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst. Hierna heeft eiser op diezelfde dag een brief getekend, waarin hij ontslag neemt bij de ex-werkgever. Vervolgens heeft eiser op 23 juni 2016 een WW-uitkering aangevraagd. Hierna heeft verweerder de besluiten genomen zoals onder ‘Procesverloop’ vermeld.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het standpunt gehandhaafd dat de WW-uitkering bij wijze van maatregel per 23 juni 2016 niet tot uitbetaling komt omdat eiser verwijtbaar werkloos is geworden. Verweerder legt daaraan ten grondslag dat eiser zelf ontslag heeft genomen, terwijl de voortzetting van de dienstbetrekking redelijkerwijs van hem kon worden gevergd. Volgens verweerder is er geen sprake van een situatie dat het niet nakomen van de verplichting om te voorkomen verwijtbaar werkloos te worden eiser niet in overwegende mate kan worden verweten.
3. Eiser voert aan dat geen sprake is van verwijtbare werkloosheid, danwel dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Verweerder heeft onvoldoende zorgvuldig onderzoek verricht en heeft het standpunt van de ex-werkgever te gemakkelijk overgenomen. Eiser stelt dat de waarschuwingsbrief van 23 juni 2016 op leugens is gebaseerd. Hij voert aan dat zijn werkprestaties helemaal niet onder de maat waren. Vanwege zijn goede werkprestaties was hij al enige tijd ‘leader’ van het team, waardoor hij het team begeleidde en een auto van de zaak had. Uit zijn loongegevens blijkt dat hij zijn targets heeft gehaald. Doordat eiser erop heeft gestaan dat een toegezegde bonus voor zijn team door de ex-werkgever werd uitbetaald, kreeg hij te horen dat hij hiermee ‘zijn eigen graf had gegraven’. Bij het overhandigen van de waarschuwingsbrief is hem meegedeeld dat hij niet langer ‘leader’ was, zodat zijn salaris weer het aanvangssalaris zou zijn en hij de auto van de zaak moest inleveren. Volgens eiser kon onder deze omstandigheden in redelijkheid niet langer worden verwacht dat hij zijn baan zou voortzetten.
4. Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW bepaalt dat de werknemer voorkomt dat hij verwijtbaar werkloos wordt.
Artikel 24, tweede lid, aanhef en onder b, van de WW bepaalt dat de werknemer verwijtbaar werkloos is geworden indien de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de werknemer zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd.
In artikel 27, eerste lid, van de WW is bepaald dat verweerder blijvend een bedrag op de uitkering in mindering brengt indien de werknemer een verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, van de WW, niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval brengt verweerder de helft van het bedrag, bedoeld in de eerste zin, in mindering over ten hoogste een periode van 26 weken.
5. De rechtbank overweegt dat voor de beoordeling of sprake is van verwijtbaarheid niet bepalend is de wijze waarop de dienstbetrekking eindigt, maar de reden van de beëindiging. Eiser erkent dat sprake is geweest van een beëindiging van zijn dienstbetrekking op zijn verzoek als bedoeld in artikel 24, tweede lid, aanhef en onder b, van de WW. De vraag die dan uitsluitend nog voor ligt, is of sprake is geweest van een situatie waarin voortzetting van die dienstbetrekking redelijkerwijs niet van eiser kon worden gevergd.
6. Van zwaarwegende bezwaren tegen voortzetting van de dienstbetrekking van eiser is de rechtbank niet gebleken. Eiser heeft zijn stelling dat hij, anders dan in de waarschuwingsbrief staat vermeld, goed functioneerde niet aannemelijk gemaakt. Uit de zich in het dossier bevindende salarisbetalingen valt dit, zonder nadere gegevens over het loon van eiser en zijn targets, niet af te leiden. In het dossier bevinden zich alleen gegevens over salarisbetalingen tot en met april 2016, terwijl de waarschuwingsbrief dateert van 23 juni 2016. Daarmee blijft de mogelijkheid bestaan dat eiser tussen april en juni niet goed functioneerde. In beroep heeft eiser geen nadere stukken overgelegd. Er ontbreken dan ook concrete aanknopingspunten, die het verhaal van eiser ondersteunen. Evenmin is gebleken dat er voor eiser bij een verschil van inzicht over het functioneren geen andere oplossingen voorhanden waren dan die van ontslag. Dat eiser in een situatie verkeerde waarin voortzetting van het dienstverband redelijkerwijs niet van hem verlangd kon worden, is dan ook niet gebleken. Voor dit oordeel vindt de rechtbank steun in de verklaring van eiser ter zitting dat hij ervoor heeft gekozen om ontslag te nemen, omdat hij anders niet langer met plezier naar zijn werk zou gaan.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser dezelfde argumenten ook aanvoert in het kader van zijn beroep op verminderde verwijtbaarheid van zijn kant. Onder verwijzing naar het voorgaande, volgt de rechtbank ook niet dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid.
8. De rechtbank ziet ook geen aanleiding voor het oordeel dat het door verweerder verrichte onderzoek onzorgvuldig is. Voorafgaand aan het primaire besluit heeft verweerder geprobeerd telefonisch contact met eiser op te nemen. Verweerder heeft in bezwaar bij eiser navraag gedaan naar de gang van zaken. In bezwaar heeft eiser ook geen stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn stellingen. Ook wat ter zitting van de zijde van eiser naar voren is gebracht, wijst er niet op dat verweerder in zijn onderzoek onzorgvuldig of onvolledig is geweest.
9. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat van eiser voortzetting van de dienstbetrekking redelijkerwijs niet kon worden gevergd. Van het ontbreken van verwijtbaarheid noch van verminderde verwijtbaarheid is naar het oordeel van de rechtbank sprake. Hieruit volgt dat eiser verwijtbaar werkloos is geworden in de zin van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, in samenhang met artikel 24, tweede lid, aanhef en onder b, van de WW. Verweerder heeft daarom terecht per 23 juni 2016 de WW-uitkering niet aan eiser uitbetaald.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzitter, en mr. drs. R. in 't Veld en
mr. N.M.H. van Ek, leden, in aanwezigheid van mr. M. Knoop, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.