ECLI:NL:RBMNE:2017:3344

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 juni 2017
Publicatiedatum
6 juli 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 643
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. drs. S. Wijna
  • mr. J.W. Veenendaal
  • mr. A.R. Klijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake omgevingsvergunning voor gebruik in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning die door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort was verleend aan N.V. Rova Holding voor het gebruik van een inrichting in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank heeft het bestreden besluit van 14 december 2015 vernietigd, maar de rechtsgevolgen van dit besluit in stand gelaten. Dit besluit was eerder door de rechtbank als gebrekkig beoordeeld in een tussenuitspraak van 9 februari 2017, waarin de verweerder de gelegenheid kreeg om het gebrek te herstellen. Na het indienen van een nieuwe aanvraag door Rova op 21 maart 2017, heeft de rechtbank vastgesteld dat de omgevingsvergunning nu ook betrekking heeft op de activiteiten milieu en gebruik in strijd met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat de gebreken in het eerdere besluit waren hersteld en dat de verlening van de vergunning niet in strijd was met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank heeft de proceskosten van eisers vastgesteld op € 990,- en het door hen betaalde griffierecht van € 334,- aan hen vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 16/643

uitspraak van de meervoudige kamer van 23 juni 2017 in de zaak tussen

Het P.L.E.I.N. B.V., het Onderwijsplein B.V. en [eiser 3], alle te [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: ing. B. Hurks),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigde: mr. R.C. Alblas).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
N.V. Rova Holding, gevestigd te Amersfoort, en
Remondis Argentina B.V., gevestigd te Moerdijk,
(gemachtigde: mr. M.G.J. Maas-Cooymans).

Procesverloop

Bij besluit van 14 december 2015 heeft verweerder met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan N.V. Rova Holding (Rova) een omgevingsvergunning (activiteit milieu) verleend voor het afsplitsen van het Regionaal Depot Chemisch Afval van de inrichting aan de [adres] in [vestigingsplaats] .
Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het beroep met zaaknummer UTR 16/644, plaatsgevonden op 6 december 2016. Eisers zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Verweerder is ook vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Rova is vertegenwoordigd door [A] en mr. [B] , werkzaam bij MWH. Remondis is vertegenwoordigd door [C] . Rova en Remondis zijn bijgestaan door hun gemachtigde.
Bij tussenuitspraak van 9 februari 2017, verzonden 13 februari 2017, (de tussenuitspraak) heeft de rechtbank verweerder in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
In reactie op de tussenuitspraak heeft verweerder Rova bij besluit van 21 maart 2017 een omgevingsvergunning (activiteit gebruik in strijd met het bestemmingsplan) verleend voor het gebruik van de inrichting [adres] in afwijking van het bestemmingsplan.
Eisers hebben bij brief van 18 april 2017 te kennen gegeven dat zij geen aanleiding zien om een zienswijze te geven. Rova en Remondis Argentina B.V. hebben bij brief van 1 mei 2017 medegedeeld dat zij het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek met het besluit van 21 maart 2017 volledig achten te zijn hersteld.
De rechtbank heeft bij brief van 10 mei 2017 aan partijen medegedeeld dat het onderzoek wordt gesloten en dat zij uitspraak zal doen.

Overwegingen

Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank - samengevat - overwogen dat:
  • verweerder naar aanleiding van de op 20 december 2013 door Rova ingediende aanvraag voor een omgevingsvergunning voor de activiteit milieu onderzoek had moeten doen naar de vraag of de gevraagde activiteit wel in overeenstemming was met het bestemmingsplan ‘ […] ’ (het bestemmingsplan);
  • verweerder Rova, omdat het gebruik van de inrichting in strijd is met het bestemmingsplan, in de gelegenheid had moeten stellen om haar aanvraag om een omgevingsvergunning aan te vullen.
3. Naar aanleiding van de tussenuitspraak heeft verweerder Rova alsnog in de gelegenheid gesteld om een aanvraag in te dienen voor een omgevingsvergunning voor gebruik in afwijking van het bestemmingsplan. Rova heeft op 21 maart 2017 een aanvraag ingediend, met als bijlage een door MWH opgestelde ruimtelijke onderbouwing van 20 maart 2017. Bij besluit van 21 maart 2017 heeft verweerder Rova de gevraagde vergunning op de voet van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 1ᵒ, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in samenhang met artikel 5.4a van de planregels verleend.
4. De rechtbank merkt het besluit van 21 maart 2017 in de onderhavige procedure aan als een wijziging van het besluit van 14 december 2015, in die zin dat de verleende omgevingsvergunning alsnog betrekking heeft op de activiteiten milieu én gebruik in afwijking van het bestemmingsplan. Dit betekent dat het door eisers ingestelde beroep op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb ook is gericht tegen het besluit van 21 maart 2017.
5. Gegeven de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken, vernietigt de rechtbank het besluit van 14 december 2015 wegens strijd met artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo en 4:5 van de Awb. Zij ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of er aanleiding is om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, omdat de genoemde gebreken met het besluit van 21 maart 2017 alsnog zijn hersteld.
6. Doordat verweerder alsnog op de aanvraag van Rova heeft beslist, is het gebrek dat het besluit van 14 december 2015 in strijd met artikel 4:5 van de Awb is genomen, hersteld. De aanvulling van 21 maart 2017 betreft de activiteit gebruik in strijd met bestemmingsplan. Hiermee is alsnog voldaan aan de in artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo gestelde eis dat een aanvraag voor een omgevingsvergunning betrekking moet hebben op alle onlosmakelijke activiteiten binnen het project. Met het besluit van 21 maart 2017, gelezen in samenhang met het besluit van 14 december 2015, is een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten milieu en gebruik in strijd met het bestemmingsplan.
7. Tegen het besluit van 21 maart 2017 zijn geen gronden gericht. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich, gelet op de ruimtelijke onderbouwing van 20 maart 2017, op het standpunt heeft kunnen stellen dat verlening van de vergunning niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Immers, de milieueffecten van het bestaande vuiloverslagstation, inclusief de additionele vrachtwagenbewegingen, voldoen aan de richtafstanden behorende bij milieucategorie 3.2, zoals bedoeld in de VNG uitgave ‘Bedrijven en milieuzonering’ en de Staat van bedrijfsactiviteiten behorende bij het bestemmingsplan.
8. Aangezien verweerder de gebreken in het besluit van 14 december 2015 heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van dit besluit met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand. Gelet op hetgeen onder 7 is overwogen, is het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 21 maart 2017 ongegrond.
9. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die eisers in verband met hun beroep tegen het besluit van 14 december 2015 redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 495,-) als kosten voor verleende rechtsbijstand. Op grond van artikel 8:74 van de Awb dient verweerder ook het door eisers betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 14 december 2015 gegrond;
  • vernietigt het besluit van 14 december 2015;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen het besluit van 21 maart 2017 ongegrond;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 990,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334,- aan eisers te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S. Wijna, voorzitter, en mr. J.W. Veenendaal en mr. A.R. Klijn, leden, in aanwezigheid van mr. M. Knoop, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juni 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.