Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
Rechtbank Midden-Nederland
Op 5 juli 2017 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 62-jarige man uit Apeldoorn, die zich schuldig heeft gemaakt aan het opmaken van onjuiste en onvolledige aangiften inkomstenbelasting over een periode van zes jaar. De rechtbank oordeelde dat de man zichzelf had verrijkt ten koste van de maatschappij en legde hem een taakstraf van 150 uur en een geldboete van 250.000 euro op. De man en een 49-jarige medeverdachte uit Amsterdam werden echter vrijgesproken van valsheid in geschrift. De rechtbank concludeerde dat de allonges, die betrekking hadden op huurverhogingen van panden die door de medeverdachte aan de onderneming werden verhuurd, niet als valse geschriften konden worden aangemerkt. De inhoud van de allonges stemde overeen met de werkelijkheid en er was geen bewijs dat de medeverdachte opzet had om goedkeuring te verlenen aan belastingfraude.
De rechtbank heeft het standpunt van de verdediging gevolgd, die aanvoerde dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moest worden verklaard. De verdediging stelde dat het oordeel van de kantonrechter, dat het handelen van de verdachte niet als ernstig verwijtbaar kon worden gekwalificeerd, betekende dat er geen ruimte meer was voor een strafrechtelijke beoordeling. De rechtbank oordeelde echter dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging, omdat het toetsingskader van de strafrechter fundamenteel verschilt van dat van de kantonrechter.
De rechtbank heeft uiteindelijk de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat er geen bewijs was dat hij het (voorwaardelijk) opzet had om belastingfraude te plegen. De allonges waren niet vals en de administratie van de onderneming was evenmin vals opgemaakt. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet schuldig was aan het feitelijk leidinggeven aan of opdracht geven tot valsheid in geschrift.