ECLI:NL:RBMNE:2017:3276

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 mei 2017
Publicatiedatum
3 juli 2017
Zaaknummer
5554026 UC EXPL 16-17834 CD/942
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande schuld en vertragingsrente na opeising van kredietovereenkomst

In deze zaak vordert de eiseres, een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, betaling van een openstaande schuld van de gedaagde, die een overeenkomst heeft gesloten voor twee doorlopende kredieten. De gedaagde heeft zijn betalingsverplichtingen niet nagekomen, ondanks meerdere sommaties. De eiseres heeft de overeenkomst beëindigd en het totale openstaande bedrag opgeëist. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de overeenkomst valt onder de Wet op het Consumentenkrediet (Wck) en dat de eiseres gerechtigd was om de debetrente in rekening te brengen. De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van de hoofdsom van € 7.637,57 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van opeising. De gedaagde is ook veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter heeft de primair gevorderde contractuele rente afgewezen, omdat deze niet duidelijk was onderbouwd in de algemene voorwaarden. De beslissing is genomen op 31 mei 2017.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 5554026 UC EXPL 16-17834 CD/942
Vonnis van 31 mei 2017
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: Syncasso Gerechtsdeurwaarders B.V.,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] , gemeente Woerden,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon (bijgestaan door zijn vader).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met 7 producties van 29 november 2016,
- de conclusie van antwoord,
- de conclusie van repliek,
- de conclusie van dupliek.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 11 juni 2010 heeft [gedaagde] een overeenkomst gesloten met [eiseres] en Rabobank Utrecht e.o. (hierna gezamenlijk: [eiseres] ), op grond waarvan [eiseres] aan [gedaagde] twee doorlopende kredieten heeft verstrekt.
2.2.
Het ene krediet kende een kredietlimiet van € 4.000,00 en een (variabele) debetrente van destijds 11,5% per jaar. Het andere krediet kende een kredietlimiet van € 2.500,00 en een (variabele) debetrente van destijds 12,5% per jaar.
2.3.
Op de overeenkomst zijn de Algemene voorwaarden Doorlopend Krediet van de Rabobank 2010 (hierna: algemene voorwaarden) van toepassing. Daarin is het volgende vermeld:

9. Vertragingsvergoeding
Indien de kredietnemer 2 maanden achterstallig is in de betaling(en) van zijn maandtermijn(en), ontvangt hij van de kredietgever een ingebrekestelling. In deze ingebrekestelling wordt een termijn genoemd, waarbinnen de kredietnemer alsnog aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen. De kredietnemer is, naast de debetrente, over deze achterstallige betalingen een vertragingsrente verschuldigd, indien hij niet binnen de genoemde periode alsnog betaalt. De hoogte van deze vertragingsrente is gelijk aan de op dat moment voor het krediet geldende debetrente.
(…)

13.Opeisbaarheid

Het door de kredietnemer verschuldigde is per direct en zonder opzegging, ingebrekestelling of andere formaliteit opeisbaar:
a.
als de kredietnemer gedurende ten minste 2 maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen maandtermijn, en na in gebreke te zijn gesteld, nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichtingen.
(…)
2.4.
Op 2 juli 2014 schreef [eiseres] de volgende brief aan [gedaagde] :

In het verleden heeft u met de [eiseres] (…) een overeenkomst afgesloten (…). Al eerder hebben wij u erop gewezen dat de afbetaling niet correct verloopt. Thans bedraagt de achterstand meer dan twee maandtermijnen.
Wij verzoeken u dringend het achterstallige bedrag per omgaande aan ons over te maken door middel van bijgaande acceptgiro. De betaling moet binnen 14 dagen op onze rekening zijn bijgeschreven (…). Volgens de Algemene Voorwaarden kan in dergelijke gevallen ook een vertragingsrente in rekening worden gebracht. (…)
Indien het achterstallige bedrag niet binnen voormelde termijn door ons is ontvangen, wordt de overeenkomst opgezegd waardoor de totale restantschuld geheel opeisbaar is. (…).
2.5.
Op 20 augustus 2014 schreef [eiseres] de volgende brief aan [gedaagde] :

Wij hebben u op 02-07-2014 een brief gestuurd. In deze brief hebben wij u gevraagd de achterstand te betalen. Wij hebben in die brief ook gewezen op de gevolgen van niet betalen. helaas heeft u niet betaald. Wij beëindigen daarom (…) per direct de overeenkomst met u. Dit betekent dat u de totale schuld meteen moet terug betalen, zonder dat wij daarom hoeven te vragen.
Uw totale schuld per 30-07-2014 is: EUR 7.637,57 + rente vanaf 30-07-2014.
(…)
2.6.
[gedaagde] heeft de schuld niet afgelost.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal veroordelen om aan [eiseres] te voldoen € 9.344,84 (bestaande uit € 7.750,41 aan hoofdsom en € 1.594,43 aan tot en met 28 november 2016 verschenen rente), primair te vermeerderen met de (variabele) contractuele rente, die nu 9,2% per jaar bedraagt, en subsidiair te vermeerderen met de wettelijke rente, vanaf 29 november 2016 tot de voldoening en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Ter onderbouwing van die vordering stelt [eiseres] dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen jegens [eiseres] , door het verschuldigde bedrag, ondanks sommaties, onbetaald te laten.
3.3.
[gedaagde] (althans zijn vader namens hem) heeft erkend dat hij een schuld heeft bij [eiseres] . [gedaagde] heeft uitgelegd hoe deze is ontstaan. Hij heeft in het verleden een uitkering ontvangen, maar eind 2013 heeft het UWV die beëindigd. Het UWV vond dat [gedaagde] een leertraject moest volgen, omdat hij nog geen 27 jaar oud was. Maar volgens [gedaagde] zelf was hij daar niet toe in staat, omdat hij een beperking heeft. [gedaagde] heeft na de beëindiging van zijn uitkering veel schulden gemaakt, onder andere bij [eiseres] . In deze periode is hij ook verslaafd geraakt aan wiet. Op dit moment gaat het weer beter met [gedaagde] . Hij heeft inmiddels werk, maar is niet in staat om zijn schuld ineens af te lossen. [gedaagde] zou graag een betalingsregeling willen, waarbij bij voorkeur niet alleen zijn grootste schuldeiser [eiseres] is betrokken, maar ook zijn andere schuldeisers, waaronder in ieder geval zijn zorgverzekeraar. Die heeft weliswaar nog geen aanspraak gemaakt op betaling, maar zal dat ongetwijfeld alsnog gaan doen. Toen het niet goed ging met [gedaagde] , tussen 2013 en 2016, heeft hij de verschuldigde premie namelijk niet betaald. [gedaagde] zou ook de gemeente bij een regeling willen betrekken. Volgens hem is zijn huidige situatie namelijk mede te wijten aan de opstelling van de gemeente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter stelt voorop dat het zijn taak is om een ingestelde vordering te beoordelen. Hij moet dus beoordelen of [eiseres] op grond van de door partijen gemaakte afspraken en wettelijke regels aanspraak kan maken op betaling. Als dat zo is, moet de vordering worden toegewezen. De kantonrechter kan geen betalingsregeling opleggen aan partijen, dat moeten partijen onderling regelen. Dat kan ook nog nadat de kantonrechter zijn oordeel heeft gegeven. [gedaagde] kan zich daarvoor tot de gemachtigde van [eiseres] wenden, die in de conclusie van repliek al heeft toegezegd daarvoor open te staan. Als [gedaagde] ook een regeling wenst te treffen met zijn andere schuldeisers, kan hij zich tot de afdeling schuldhulpverlening van zijn gemeente wenden, die hem daarbij kan helpen.
4.2.
Wat de door [eiseres] tegen [gedaagde] ingestelde vordering betreft, overweegt de kantonrechter het volgende. De overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] is een consumentenkredietovereenkomst, waarop de Wet op het Consumentenkrediet (Wck) van toepassing is, zoals deze tot 25 mei 2011 gold. De overeenkomst is immers vóór die datum tot stand gekomen. De regels omtrent consumentenkredietovereenkomsten moeten, voor zover deze zien op de bescherming van de consument, ambtshalve worden toegepast, dat wil zeggen ook als de consument daar geen beroep op doet.
4.3.
Vaststaat dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan zijn betalingsverplichting. Gelet op wat partijen overeen zijn gekomen, wat op dit punt niet afwijkt van de Wck, was [eiseres] gerechtigd om gedurende de looptijd van de overeenkomst de overeengekomen debetrente in rekening te brengen. Dat geldt ook voor de periode van verzuim, dat wil zeggen de periode na het verstrijken van de in de brief van 2 juli 2014 (de ingebrekestelling) genoemde termijn. In artikel 34 sub b Wck is uitdrukkelijk bepaald dat een kredietverstrekker over die periode een vertragingsvergoeding mag bedingen en dat is in dit geval ook gebeurd, namelijk in artikel 9 van de algemene voorwaarden. De vordering is dan ook in zoverre toewijsbaar.
4.4.
In de vordering van [eiseres] zit ook een vergoeding besloten van de contractuele rente / vertragingsvergoeding over de periode na opeising van het gehele openstaande saldo en beëindiging van de overeenkomst. Uit de algemene voorwaarden blijkt echter niet, in ieder geval niet duidelijk, dat ook aanspraak kan worden gemaakt op de vertragingsvergoeding over die periode. Bovendien kan een kredietnemer na beëindiging van de overeenkomst niet meer beschikken over de kredietfaciliteit. Daarom valt zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet in te zien waarom [eiseres] na opeising van het gehele openstaande saldo en beëindiging van de overeenkomst nog gerechtigd zou zijn tot de (hoge) contractuele rente / vertragingsvergoeding. Om die reden zal de primair gevorderde contractuele rente over die periode worden afgewezen. De subsidiair gevorderde (lagere) wettelijke rente komt wel voor toewijzing in aanmerking.
4.5.
Uit de stukken bij de dagvaarding leidt de kantonrechter af dat het openstaande saldo op 20 augustus 2014 is opgeëist. Hoe hoog het openstaande saldo op die dag was, is echter niet bekend, omdat in die brief van 20 augustus 2014 alleen is vermeld wat het saldo was op 30 juli 2014, drie weken vóór 20 augustus 2014. Het had op de weg van [eiseres] gelegen om te stellen en onderbouwen wat het saldo was op de dag van opeising. Dat zij dat niet heeft gedaan, komt voor haar rekening en risico. De kantonrechter zal uitgaan van het op 30 juli 2014 openstaande saldo en zal dus € 7.637,57 toewijzen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf die dag (zoals is overwogen in de laatste zin van 4.4.).
4.6.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 98,51
- griffierecht € 471,00
- salaris gemachtigde €
500,00(2 punten x tarief € 250,00)
Totaal € 1.069,51

5.De beslissing

De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen € 7.637,57 met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 juli 2014 tot de voldoening;
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.069,51, waarin begrepen € 500,00 aan salaris gemachtigde;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2017.