In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen verschillende partijen over de vraag of er sprake is van een overeenkomst van geldlening of een investering. De eisers, waaronder [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] B.V., hebben bedragen overgemaakt aan [gedaagde sub 3] en zijn vennootschappen, met de stelling dat deze bedragen zijn verstrekt op basis van een overeenkomst van geldlening. De gedaagden, waaronder [gedaagde sub 3], betwisten dit en stellen dat de bedragen zijn bedoeld als voorschot op de koopprijs van aandelen in [gedaagde sub 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de partijen geen leningsovereenkomst hebben opgesteld en dat er geen verplichting tot terugbetaling is ontstaan. De rechtbank concludeert dat de overgemaakte bedragen zijn bedoeld als investeringen in de onderneming en niet als leningen. De vorderingen van de eisers worden afgewezen, evenals de vorderingen in reconventie van [gedaagde sub 3]. De rechtbank veroordeelt de eisers in de proceskosten van de gedaagden en vice versa.