ECLI:NL:RBMNE:2017:325

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2017
Publicatiedatum
26 januari 2017
Zaaknummer
C/16/408036 / HA ZA 16-56
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake overeenkomst van geldlening of investering tussen neven en vennootschappen

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, gaat het om een geschil tussen verschillende partijen over de vraag of er sprake is van een overeenkomst van geldlening of een investering. De eisers, waaronder [eiser sub 1] en [eiseres sub 2] B.V., hebben bedragen overgemaakt aan [gedaagde sub 3] en zijn vennootschappen, met de stelling dat deze bedragen zijn verstrekt op basis van een overeenkomst van geldlening. De gedaagden, waaronder [gedaagde sub 3], betwisten dit en stellen dat de bedragen zijn bedoeld als voorschot op de koopprijs van aandelen in [gedaagde sub 1]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de partijen geen leningsovereenkomst hebben opgesteld en dat er geen verplichting tot terugbetaling is ontstaan. De rechtbank concludeert dat de overgemaakte bedragen zijn bedoeld als investeringen in de onderneming en niet als leningen. De vorderingen van de eisers worden afgewezen, evenals de vorderingen in reconventie van [gedaagde sub 3]. De rechtbank veroordeelt de eisers in de proceskosten van de gedaagden en vice versa.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling civielrecht
Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/408036 / HA ZA 16-56
Vonnis van 25 januari 2017
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. M.J. Faro te Amsterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
advocaat mr. E.R. Jonkman te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] (eiser sub 1), [eiseres sub 2] (eiseres sub 2), [eiser sub 1] c.s. (eisers gezamenlijk), [gedaagde sub 1] (gedaagde sub 1), [gedaagde sub 2] (gedaagde sub 2), [gedaagde sub 3] (gedaagde sub 3) en [gedaagde sub 3] c.s. (gedaagden gezamenlijk) worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 13 april 2016
  • het proces-verbaal van comparitie van 17 augustus 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 1] en [gedaagde sub 3] zijn neven van elkaar. [eiser sub 1] is bestuurder en aandeelhouder van [eiseres sub 2] . [gedaagde sub 3] is bestuurder en aandeelhouder van [bedrijf] B.V. ( [bedrijf] ). [bedrijf] is bestuurder en aandeelhouder van [gedaagde sub 1] . [eiseres sub 2] en [bedrijf] houden ieder 50% van de aandelen in het kapitaal van [gedaagde sub 2] en zijn de gezamenlijk bevoegde bestuurders van die vennootschap.
2.2.
[gedaagde sub 3] heeft in de periode van 1 december 2009 tot 19 maart 2013 onder de naam “ [gedaagde sub 1] ” een onderneming gedreven die hoofdzakelijk luxe [...] aan particulieren en organisaties verhuurde (hierna: de onderneming). De onderneming is vanaf 19 maart 2013 ondergebracht in het op die datum door [gedaagde sub 3] (via [bedrijf] ) opgerichte [gedaagde sub 1] . [eiser sub 1] en [gedaagde sub 3] hebben vanaf 2010 in de onderneming samengewerkt.
2.3.
[eiser sub 1] heeft op 19 oktober 2010 een bedrag van € 5.000,00 overgemaakt op de bankrekening van [gedaagde sub 3] onder vermelding van “voor beleggen en trading”, op 6 december 2010 een bedrag van € 24.000,00 op de bankrekening van [gedaagde sub 3] onder vermelding van “trading [gedaagde sub 3] ” en op 15 december 2011 een bedrag van € 25.000,00 op de bankrekening van [gedaagde sub 3] onder vermelding van “voor beleggingsrekening [gedaagde sub 3] ”.
2.4.
[eiseres sub 2] heeft op 12 maart 2012 een bedrag van € 20.000,00 overgemaakt op de bankrekening van [gedaagde sub 1] onder vermelding van “lening [gedaagde sub 1] aankoop safaritenten”, op 25 mei 2012 een bedrag van € 30.000,00 op de bankrekening van [gedaagde sub 1] onder vermelding van “Lening [gedaagde sub 1] ”, op 16 oktober 2013 een bedrag van € 12.000,00 op de bankrekening van [gedaagde sub 2] onder vermelding van “lening [gedaagde sub 2] ”, op 24 december 2013 een bedrag van € 12.500,00 op de bankrekening van [gedaagde sub 3] onder vermelding van “Lening [gedaagde sub 2] tbv [gedaagde sub 1] ” en op 19 februari 2014 een bedrag van € 8.000,00 onder vermelding van “Storting naaiatelier en diversen”.
2.5.
Op 14 augustus 2013 heeft een medewerker van een administratiekantoor het volgende aan [eiser sub 1] geschreven:
“Heb jij voor het ingestoken bedrag in [...] ad € 95.000,-; aandelen voor gekregen? Zo ja graag een notariële akte hiervan. Indien het een lening betreft gaarne de leningsovereenkomst en welke rente berekend dient te worden over dit bedrag. Graag meer gegevens over wie en wat nu [...] is!!”
2.6.
Vervolgens heeft [eiser sub 1] aan [gedaagde sub 3] gevraagd hoe op de vraag moet worden gereageerd, waarop [gedaagde sub 3] op 15 augustus 2013 het volgende heeft geantwoord:
“(…) Lijkt mij handigste om het tot 1 jan 2013 als lening op te nemen, dan kunnen we over 2013 bepalen welke structuur we gaan kiezen. (…)”

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser sub 1] vordert, samengevat, veroordeling van [gedaagde sub 3] c.s. tot betaling van € 54.000,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.2.
[eiseres sub 2] vordert, samengevat, veroordeling van [gedaagde sub 3] c.s. tot betaling van € 82.500,00, vermeerderd met rente en kosten.
3.3.
[eiser sub 1] c.s. legt aan de vorderingen in hoofdsom, samengevat, het volgende ten grondslag. De door [eiser sub 1] overgemaakte bedragen, € 54.000,00 in totaal (zie 2.3), en de door [eiseres sub 2] overgemaakte bedragen, € 82.500,00 in totaal (zie 2.4), zijn aan [gedaagde sub 3] c.s. verstrekt op basis van een overeenkomst van geldlening. Die overeenkomst is beëindigd, waardoor de totaalbedragen opeisbaar zijn en bijgevolg [gedaagde sub 3] c.s. zijn verplichting tot terugbetaling van de ter leen verstrekte bedragen moet nakomen.
3.4.
[gedaagde sub 3] c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.5.
[gedaagde sub 3] vordert, samengevat, veroordeling van [eiser sub 1] dan wel [eiseres sub 2] tot betaling van € 193.659,86, althans een door de rechtbank te bepalen bedrag, vermeerderd met rente en kosten.
3.6.
[gedaagde sub 3] legt aan zijn vordering in hoofdsom, samengevat, het volgende ten grondslag. De door [eiser sub 1] overgemaakte bedragen, € 54.000,00 in totaal (zie 2.3), zijn aan [gedaagde sub 3] verstrekt op basis van een overeenkomst van opdracht. [eiser sub 1] heeft aan [gedaagde sub 3] de opdracht gegeven om die bedragen te beleggen. [gedaagde sub 3] heeft beleggings- en tradingsactiviteiten verricht, waarvoor [eiser sub 1] een redelijk loon verschuldigd is. Dat redelijke loon is € 60.000,00 (exlusief btw), te weten 400 uren, de uren die [gedaagde sub 3] aan de opgedragen beleggings- en tradingsactiviteiten heeft besteed, maal € 150,00 per uur (exclusief btw).
3.7.
Verder heeft [gedaagde sub 3] in opdracht van [eiser sub 1] werkzaamheden verricht in het kader van een mogelijke overdracht van [gedaagde sub 1] aan [eiser sub 1] of [eiseres sub 2] . Met die werkzaamheden waren ook 400 uren gemoeid, zodat [eiser sub 1] , op basis van het hiervoor genoemde uurtarief, € 60.000,00 (exclusief btw) aan redelijk loon aan [gedaagde sub 3] verschuldigd is. Ook heeft [gedaagde sub 3] 200 uren besteed aan mogelijke activiteiten van [gedaagde sub 2] en 40 uren aan een zaak die de vennootschap onder firma [naam vennootschap onder firma] tegen [gedaagde sub 1] had aangespannen. [eiser sub 1] dient die uren aan [gedaagde sub 3] te vergoeden, zijnde, bij het hiervoor genoemde uurtarief, € 36.000,00 (exclusief btw) in totaal. Tot slot hebben de kosten van de advocaat in die zaak € 4.049,47 (exclusief btw) bedragen. [eiser sub 1] dient naar de opvatting van [gedaagde sub 3] ook die kosten aan hem te vergoeden. Het totaal van de bedragen € 60.000,00, € 60.000,00, € 36.000,00 en € 4.049,47 is € 160.049,47, zodat, na vermeerdering met btw, de totale vordering € 193.659,86 bedraagt.
3.8.
[eiser sub 1] c.s. voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
[eiser sub 1] en [gedaagde sub 3] hebben ieder ter comparitie verklaard dat het steeds hun bedoeling is geweest dat de door [eiser sub 1] c.s. overgemaakte bedragen zouden worden geïnvesteerd in de onderneming en zouden gelden als (een voorschot op) de koopprijs van te zijner tijd door [eiser sub 1] en/of [eiseres sub 2] te verwerven aandelen in het kapitaal van [gedaagde sub 1] . Uit de overgelegde correspondentie tussen partijen blijkt ook dat het de bedoeling van partijen was dat als tegenprestatie tegenover de door [eiser sub 1] en/of [eiseres sub 2] te investeren geldbedragen, het verkrijgen van een bepaald percentage aandelen in [gedaagde sub 1] stond. De overgemaakte bedragen zijn dan ook, anders dan waar [eiser sub 1] c.s. van uitgaat, destijds niet voldaan als ter leen verstrekte bedragen. Ter leen verstrekte bedragen moeten immers worden terugbetaald. Die verplichting tot terugbetaling is een bestaanskenmerk van een overeenkomst van geldlening, een bijzondere vorm van een overeenkomst van verbruiklening (vgl. art. 7A:1791 BW). Van een verplichting tot terugbetaling is hier geen sprake.
4.2.
Partijen hebben ook geen leningsovereenkomst opgesteld en evenmin afspraken gemaakt over andere kenmerken die overeenkomsten van geldlening in de regel hebben, zoals looptijden en rentes, juist omdat alle betalingen waren bedoeld als (een voorschot op) de koopprijs van te zijner tijd door [eiser sub 1] en/of [eiseres sub 2] te verwerven aandelen in het kapitaal van [gedaagde sub 1] . Deze bedoeling van partijen wordt bevestigd door de onder 2.5. en 2.6. geciteerde correspondentie. Daaruit valt op te maken dat een administrateur de door [eiser sub 1] gedane investeringen in de boekhouding wenste te verwerken en dat hij een manier zocht waarop dat kon worden gedaan. Alleen omdat de uiteindelijke structuur van [gedaagde sub 1] nog geen vorm had gekregen en de aandelenoverdracht nog moest plaatsvinden, is er voor gekozen om die investeringen boekhoudkundig vooralsnog als leningen te registeren. Deze enkele boekhoudkundige registratie en het feit dat bij de overmaking van de onder 2.4 genoemde bedragen, met uitzondering van het bedrag van € 8.000,00, telkens het woord “lening” is vermeld, maakt niet dat partijen ook daadwerkelijk bedoeld hebben een overeenkomst van geldlening aan te gaan (met een terugbetalingsverplichting). Feit blijft immers dat tegenover de gedane investeringen “slechts” een recht van [eiser sub 1] en/of [eiseres sub 2] is ontstaan op aandelen in [gedaagde sub 1] .
4.3.
Ook de door [eiser sub 1] overgemaakte bedragen, in totaal een bedrag van € 54.000,00 (zie 2.3), hadden uiteindelijk voormeld doel. Weliswaar hadden [eiser sub 1] en [gedaagde sub 3] aanvankelijk afgesproken dat [gedaagde sub 3] deze bedragen voor [eiser sub 1] zou beleggen, maar hebben zij op enig moment nader afgesproken, zo is door partijen ter comparitie verklaard, dat de bedragen zouden worden geïnvesteerd in de onderneming en, naar de rechtbank begrijpt, zouden gelden als toekomstige deelbetaling voor door [eiser sub 1] te verwerven aandelen in het kapitaal van [gedaagde sub 1] . De andersluidende stellingen in de dagvaarding en de conclusie van antwoord zijn in het licht van deze door beide partijen ter comparitie toegelichte doelstelling van de geldverstrekkingen achterhaald dan wel onvoldoende feitelijk onderbouwd. De investering heeft overigens ook plaatsgevonden, zij het dat [gedaagde sub 3] c.s. zich op het standpunt stelt dat hij € 24.500,00 van het totaalbedrag van € 54.000,00 aan [eiser sub 1] heeft terugbetaald en dat [eiser sub 1] c.s. dit betwist.
4.4.
Het voorgaande brengt mee dat de grondslag van de vorderingen in hoofdsom, namelijk nakoming van de verplichting tot terugbetaling van de overgemaakte bedragen uit hoofde van een overeenkomst van geldlening, die vorderingen niet kunnen dragen. De vorderingen in hoofdsom moeten dan ook worden afgewezen. Hetzelfde geldt bijgevolg voor de gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke kosten en rente.
4.5.
[eiser sub 1] c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde sub 3] c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 3.903,00
- salaris advocaat
2.842,00(2,0 punten × tarief € 1.421,00)
Totaal € 6.745,00
in reconventie
4.6.
De vordering van € 60.000,00 aan redelijk loon voor beleggings- en tradingsactiviteiten moet worden afgewezen. [gedaagde sub 3] heeft niet onderbouwd welke activiteiten precies door hem zouden zijn verricht. Van een redelijk loon voor in het kader van de opdracht verrichte activiteiten kan al daarom geen sprake zijn. De rechtbank merkt hierbij op dat [gedaagde sub 3] de stelling van [eiser sub 1] dat hij ( [gedaagde sub 3] ) nimmer verantwoording bij hem ( [eiser sub 1] ) heeft gedaan over de wijze waarop hij zich van de opdracht heeft gekweten, niet heeft betwist. Verder geldt dat [gedaagde sub 3] niet heeft gesteld dat hij de opdracht heeft uitgevoerd in het kader van de uitoefening van zijn beroep of bedrijf, hetgeen een vereiste is voor de verschuldigdheid van loon (zie artikel 7:405 lid 1 BW).
4.7.
Ook de vordering van € 60.000,00 aan redelijk loon voor werkzaamheden in verband met de mogelijke overdracht van [gedaagde sub 1] en de vordering van € 36.000,00 voor werkzaamheden in verband met mogelijke activiteiten van [gedaagde sub 2] en in verband met de door [naam vennootschap onder firma] tegen [gedaagde sub 1] aangespannen zaak moeten worden afgewezen. [gedaagde sub 3] heeft in het licht van het verweer van [eiser sub 1] op dit punt onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat [eiser sub 1] opdracht voor die werkzaamheden heeft gegegeven. Tot slot valt zonder deugdelijke toelichting, die [gedaagde sub 3] niet heeft gegeven, niet in te zien waarom [eiser sub 1] (een deel van) de advocaatkosten in de door [naam vennootschap onder firma] tegen [gedaagde sub 1] aangespannen zaak zou moeten voldoen.
4.8.
[gedaagde sub 3] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser sub 1] worden begroot op € 2.842,00 (2,0 punten x tarief € 1.421,00).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser sub 1] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde sub 3] c.s. tot op heden begroot op € 6.745,00,
in reconventie
5.3.
wijst de vorderingen af,
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 3] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser sub 1] tot op heden begroot op € 2.842,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P.H. van Driel van Wageningen en in het openbaar uitgesproken op 25 januari 2017. [1]

Voetnoten

1.type: HvS (4206)