ECLI:NL:RBMNE:2017:323

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 januari 2017
Publicatiedatum
26 januari 2017
Zaaknummer
16/706716-14 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering en witwassen door een zoon van geld van zijn bejaarde ouders

Op 26 januari 2017 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 58-jarige man uit Zeewolde, die werd beschuldigd van verduistering en witwassen van een bedrag van 125.000 euro dat hij van zijn bejaarde ouders had gekregen om te beheren. De man had het geld in 2013 en 2014 gebruikt voor persoonlijke uitgaven, waaronder sieraden, kleding en een auto voor zijn vriendin, en had nooit oprecht spijt betuigd aan zijn ouders. De rechtbank oordeelde dat de man op grove wijze misbruik had gemaakt van het vertrouwen van zijn ouders en dat hij hen veel verdriet had aangedaan. De rechtbank heeft de vordering tot schadevergoeding van de ouders volledig toegewezen, wat betekent dat de man 108.360 euro aan zijn ouders moet terugbetalen. De rechtbank achtte de feiten bewezen en veroordeelde de man tot een gevangenisstraf van vijf maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. De rechtbank oordeelde dat de man zich schuldig had gemaakt aan verduistering en witwassen, maar sprak hem vrij van diefstal, omdat niet kon worden vastgesteld dat hij geen toestemming had om het geld te gebruiken voor investeringen. De rechtbank legde ook een schadevergoedingsmaatregel op, zodat de ouders hun schade vergoed zouden krijgen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/706716-14 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 26 januari 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [1959] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 8 september 2016 en 12 januari 2017. De verdachte is telkens in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. J. Zevenboom, advocaat te Almere.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tenlastelegging is op de zitting van 12 januari 2017 gewijzigd. De tekst van de – gewijzigde – tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte (1) in de periode van 4 november 2013 tot en met 30 april 2014 een bedrag van 125.000 euro heeft gestolen van zijn ouders en/of dat hij dit bedrag heeft verduisterd en (2) dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen doordat hij van voornoemd geldbedrag de werkelijke aard, herkomst, vindplaats, vervreemding of verplaatsing heeft verborgen of verhuld dan wel het geldbedrag heeft omgezet.

3.Voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de onder 1 ten laste gelegde verduistering en het onder 2 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en baseert zich op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van de ten laste gelegde feiten, wegens een gebrek aan overtuigende bewijsmiddelen. De verdediging stelt dat verdachte toestemming had om het geld te beheren en om investeringen te doen; de bewijsmiddelen overtuigen onvoldoende van het tegendeel, aldus de verdediging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank past ten aanzien van het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde de volgende bewijsmiddelen toe die de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden bevatten zoals hieronder zakelijk weergegeven.
Door [benadeelde 1] is – voor zover hier van belang en voor zover nodig samengevat weergegeven – het volgende verklaard: [1]
Ik was samen met mijn vrouw (de rechtbank begrijpt: [benadeelde 2] ) eigenaar van een huis aan de [adres] te [woonplaats] . In augustus 2013 werd de woning verkocht. Uiteindelijk bleef er een bedrag over van 150.000 euro. Op 6 november 2013 sprak ik met mijn zoon [verdachte] over het geld. Hij vertelde mij dat hij een bedrag van 125.000 euro had overgeschreven naar een bankrekening bij de RegioBank te Zeewolde. Ik vroeg aan [verdachte] of hij 50.000 euro over wilde maken naar de ING bank. [verdachte] zei toen dat dit niet kon, omdat hij niet aan het geld kon komen. Toen ik vroeg waarom hij er niet bij kon komen, antwoordde [verdachte] dat hij het geïnvesteerd had in diverse bedrijven. Op 27 april 2014 was ik naar de RegioBank te Zeewolde gegaan. Een medewerker van de bank liet ons op het computerscherm zien dat er nog maar een bedrag van zestig euro op deze rekening stond.
Door verdachte is – voor zover hier van belang en voor zover nodig samengevat weergegeven – het volgende verklaard: [2]
Ik heb op 4 november 2013 bij de Regiobank voor mijn ouders de bankrekening met nummer [rekeningnummer] geopend. Ik was gemachtigde van die bankrekening. Ik heb op 12 november 2013 een bedrag van 125.000 euro op die bankrekening gestort. In de dagen erna heb ik grote bedragen van deze bankrekening naar mijn eigen bankrekeningen overgeboekt. Met het geld heb ik, vanaf mijn eigen bankrekeningen, betalingen gedaan. Het betreft hier bankrekeningen die op naam van mij en van mijn echtgenote staan, maar mijn echtgenote staat hier buiten en heeft niets met deze overboekingen en uitgaven te maken. Ik heb het hele bedrag van 125.000 euro uitgegeven. Ik heb het geld geïnvesteerd in een escortbedrijf ‘ [naam] ’ dat ik samen met [getuige] heb opgericht en met wie ik toentertijd een relatie had.
Door [getuige] is – voor zover hier van belang en voor zover nodig samengevat weergegeven – het volgende verklaard: [3]
U vraagt mij of het klopt dat er in januari 2014 werd gesproken over het opstarten van een bedrijf. Ja. Ik wilde een winkeltje beginnen, maar hij (de rechtbank begrijpt: verdachte) zag er niets in. Hij wilde een escortbedrijf opstarten. Hij heeft 7.000 euro in het escortbedrijf geïnvesteerd.
De rechter-commissaris vraagt mij of hij mij ook buiten dit bedrag om geld heeft betaald. Ja. Die 7.000 euro betrof puur investering in het bedrijf. U vraagt mij wat hij mij buiten dit bedrag om heeft gegeven. Hij kocht sieraden, kleding en betaalde mijn huur van mijn woning. Dit had allemaal niets te maken met [naam] . Hij gaf geld uit aan etentjes, hotels en vooral veel kleding. U vraagt mij naar een BMW. Ja, die heeft hij mij ook gegeven. U vraagt mij of dit in het kader van de bedrijfsvoering was. Nee, hij wilde dat ik een veilige auto had. De BMW die hij mij gaf was toen ook niet goed genoeg dus toen kwam er een andere auto, opnieuw een BMW. Het is nooit de bedoeling geweest dat ik de escortgirls naar klanten zou rijden.
U vraagt mij of er verschillende transacties zijn geweest naar mijn rekening. Ja, dat klopt. U houdt mij voor van pagina 102 uit het dossier en neemt de transacties met mij door. U vraagt mij welke huurachterstand dit betreft. De achterstand van mijn woning. Dit is ook de reden dat ik in dit wereldje terecht ben gekomen, anders kwam ik op straat terecht. U vraagt mij naar een bedrag van 1.800 euro in december. Ja, dat heeft hij overgemaakt. Dat was denk ik zodat ik belastingschulden kon betalen. U vraagt mij naar de Eemhof. Dat heeft hij ook overgemaakt zodat ik met de kinderen op vakantie kon. U vraagt mij of ik nog iets weet van 2.500 euro, die onder de post diversen vallen. Ik denk dat dat voor het levensonderhoud zou zijn. Mijn huur was 1.000 euro per maand.
Bewijsoverweging
Door verdachte is verklaard dat hij met zijn vader, [benadeelde 1] , had afgesproken het bedrag van 125.000 euro te beheren en er meer geld van te maken. De betalingen die hij vervolgens met het geld heeft gedaan moeten volgens verdachte worden gezien als – achteraf beschouwd ongelukkige – investeringen in een escortbedrijf dat hij samen met getuige [getuige] wilde oprichten.
De rechtbank kan niet vaststellen of verdachte wel of geen toestemming had tot het doen van investeringen met het geld dat zijn ouders toebehoort. Voor de beoordeling van het (strafbare) handelen van verdachte maakt dit echter niet uit. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat verdachte toestemming heeft gehad om het bedrag van 125.000 euro te investeren, zijn de gedane uitgaven niet als investeringen aan te merken. Daartoe is het volgende van belang.
De getuige [getuige] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat verdachte slechts een bedrag van 7.000 euro heeft geïnvesteerd in het escortbedrijf. Verdachte heeft buiten dit bedrag allerlei betalingen ten behoeve van en aan haar gedaan die niets met dit escortbedrijf te maken hebben. Onder meer heeft verdachte volgens de getuige betalingen gedaan ten behoeve van het wegwerken van haar huurachterstand, een weekendje weg met de kinderen in ‘De Eemhof’ (ook bekend als Center Parcs te Zeewolde), sieraden en kleding. Ook over een door verdachte, naar diens zeggen als investering aangeschafte BMW 116i verklaart [getuige] dat deze auto niet ten behoeve van het escortbedrijf is gekocht maar met als doel dat zij een veilige auto zou hebben.
De verklaring van [getuige] vindt op verschillende plekken steun in het dossier, terwijl de andersluidende verklaring van verdachte op verschillende punten onderling tegenstijdig is en ook strijdig is met in het dossier opgenomen gegevens.
Zo heeft verdachte bij de politie verklaard (pagina 160) dat hij in december 2013 of januari 2014 [getuige] heeft leren kennen, die zijn vriendin werd. [getuige] wilde een escortbedrijf beginnen en zij was op zoek naar stille investeerders. Vervolgens heeft verdachte de volledige 125.000 euro van zijn ouders in dit nieuwe escortbedrijf van [getuige] geïnvesteerd. Hij werd een stille investeerder, want hij wilde niet geassocieerd worden met een escortbedrijf. Ter terechtzitting heeft verdachte daarentegen verklaard dat hij in november 2013, voordat hij [getuige] leerde kennen, zelf al van plan was een escortbedrijf op te richten. Hij zocht echter nog naar iemand die bekend was in die wereld en vervolgens heeft hij via een escortsite [getuige] benaderd.
Ter zitting heeft verdachte voorts verklaard dat de afschrijvingen op 2 en 16 december 2013 ter zake van [bedrijf] betrekking hebben op de aanschaf van hard- en software ten behoeve van een kantoorpand te Hoorn dat was gehuurd. Deze verklaring is opmerkelijk aangezien verdachte eerder ter zitting heeft verklaard dat de betaling ter zake van de huurachterstand van de woning van [getuige] op 24 december 2013 moet worden aangemerkt als een investering in het bedrijf, omdat de onderneming de eerste tijd vanuit de woning van [getuige] zou worden gedreven.
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat het bezoek aan “De Eemhof” eind februari 2014 bedoeld was om [getuige] en [A] in de gelegenheid te stellen in alle rust een bedrijfsplan op te stellen. Deze verklaring acht de rechtbank onverenigbaar met de stelling van verdachte dat hij ruim daarvoor al specifieke uitgaven (aan onder meer kleding, auto’s, elektronica, lingerie, hotels en huurachterstand, toevoeging rechtbank) heeft gedaan zakelijke investering in dit bedrijf.
Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank uit van de juistheid van de door getuige [getuige] afgelegde verklaring.
Voorts blijkt uit het dossier (pagina 199) dat verdachte op 17 december 2013 een bedrag van 11.500 euro heeft overgeschreven naar een autobedrijf voor de aanschaf van een Range Rover onder de vermelding van ‘ [B] ’, de zoon van verdachte. Door verdachte is ter terechtzitting verklaard dat de Range Rover als investering voor het escortbedrijf is gekocht, om naar het Sauerland en de Ardennen te kunnen reizen voor aldaar door het bedrijf te ontplooien activiteiten. De rechtbank ziet niet in waarom dan bij de overschrijving de naam van de zoon van verdachte is vermeld – desgevraagd ter terechtzitting heeft verdachte hiervoor ook geen verklaring kunnen geven. Ook deze betaling kan dus bezwaarlijk als investering worden aangemerkt.
Naast de gestelde investeringen in het escortbedrijf is voorts sprake geweest van twee betalingen die verdachte met het geld van zijn ouders heeft gedaan aan zijn dochter.
Uit het dossier blijkt dat op 4 maart 2014 bedragen van 2.500 euro en 22.000 euro zijn overschreven van de bankrekening met nummer [rekeningnummer] (de bankrekening van de ouders van verdachte bij de RegioBank) naar de bankrekening van verdachte en vervolgens per gelijke datum een bedrag van 23.800 euro naar de dochter van verdachte onder de omschrijving ‘ [naam] , Elementen plan match’. Door verdachte is verklaard dat deze bedragen abusievelijk door hem van de verkeerde bankrekening zijn overgeboekt en dat hij niet wist dat hij deze bedragen van het geld van zijn ouders heeft betaald. Hij verkeerde in de veronderstelling dat hij deze bedragen vanaf zijn eigen stamrechtrekening had overgeboekt, omdat daar nog een dergelijk bedrag zou hebben opgestaan.
De rechtbank acht deze, voor het eerst op de terechtzitting afgelegde verklaring ongeloofwaardig. Uit het dossier volgt dat het saldo op de stamrechtrekening op dat moment negatief was. Bovendien heeft verdachte voor de overboeking naar zijn dochter twee handelingen moeten verrichten: eerst een overboeking van de bankrekening van zijn ouders naar zijn eigen bankrekening en vervolgens nog een naar die van zijn dochter. Dan had het verdachte moeten zijn opgevallen dat hij van de verkeerde bankrekening – immers die van zijn ouders – aan het overboeken was. En als verdachte in de veronderstelling verkeerde dat er nog voldoende saldo op zijn stamrechtrekening stond, had hij direct van die rekening kunnen betalen. Van een vergissing van verdachte kan gelet op het voorgaande geen sprake zijn geweest. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat verdachte dit gedeelte van het geld van zijn ouders opzettelijk naar eigen inzicht heeft gebruikt ten behoeve van zijn dochter.
Zoals hiervoor reeds is overwogen, kan niet worden vastgesteld dat verdachte geen toestemming van zijn ouders had tot het doen van investeringen met het geld dat hij voor hen beheerde. Om die reden kan niet worden bewezen dat verdachte zich heeft schuldig heeft gemaakt aan diefstal, zodat hij van dit onderdeel van het onder 1 ten laste gelegde feit zal worden vrijgesproken.
De rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering van het bedrag van 125.000 euro. Ook als er van zou worden uitgegaan dat verdachte, zoals hijzelf stelt, over het geld dat hij voor zijn ouders beheerde mocht beschikken om er ten behoeve van hen mee te investeren, blijkt immers uit de handelwijze van verdachte dat hij het geld van zijn ouders voor zichzelf heeft aangewend door privé-uitgaven te doen aan onder meer getuige [getuige] en aan zijn dochter, die op geen enkele wijze als investeringen zijn aan te merken.
Dat door getuige [getuige] is verklaard dat een bedrag van 7.000 euro daadwerkelijk door verdachte is geïnvesteerd, kan er niet aan afdoen dat de rechtbank bewezen acht dat verdachte het gehele bedrag van 125.000 euro heeft verduisterd. Blijkens de verklaring van [getuige] heeft verdachte 7.000 euro betaald voor notariskosten, huur van het pand en opbouw van de website van het op 4 april 2014 opgerichte escort-bedrijf. Afgezet tegen alle privé-uitgaven die verdachte heeft gedaan ten behoeve van [getuige] , is de aanwending van 7.000 euro voor het escort-bedrijf van [getuige] niet aan te merken als een reële investering van het geld van zijn ouders. Gelet op het moment waarop dit bedrag van 7.000 euro is aangewend, te weten toen het overgrote deel van het geld van zijn ouders reeds op was, lijkt veeleer sprake te zijn van een façade, met als doel zijn uitgaven en betalingen aan en ten behoeve van [getuige] in de maanden daarvoor achteraf te legitimeren richting zijn familie.
Bewijsoverweging met betrekking tot feit 2
Nu uit genoemde feiten en omstandigheden volgt dat verdachte het gehele bedrag van 125.000 euro heeft uitgegeven, derhalve heeft omgezet, heeft verdachte zich daarmee ook schuldig gemaakt aan het onder 2 subsidiair ten laste gelegde witwassen. Van het onder 2 primair ten laste gelegde zal verdachte daarom worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
hij in de periode van 4 november 2013 tot en met 30 april 2014 te Amersfoort en/of Zeewolde, althans in Nederland, opzettelijk een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 125.000 euro), toebehorende aan [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had (te weten als gemachtigde van de bankrekening van die [benadeelde 1] en [benadeelde 2] ), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
subsidiair
hij op 12 november 2013 tot en met 30 april 2014, te Amersfoort en/of Zeewolde, een voorwerp, te weten een geldbedrag van (in totaal) 125.000 euro, heeft omgezet, terwijl hij wist, dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig
misdrijf.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
verduistering.
Ten aanzien van het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde:
witwassen.

7.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft zich over de persoon van verdachte laten voorlichten door H. Scharft, GZ-psycholoog, die op 18 september 2016 een rapport heeft uitgebracht. Uit het rapport volgt dat verdachte ten tijde van het onderzoek leed aan een ziekelijke stoornis in de vorm van een depressie. In de periode van de bewezen verklaarde feiten was deze stoornis nog niet aanwezig, maar leed verdachte volgens de deskundige aan een aanpassingsstoornis met een angstige stemming. Door de deskundige wordt beschreven dat verdachte zich in een zeer gespannen toestand bevond, waarin hij veel van wat hij in zijn leven had opgebouwd was kwijtgeraakt of dreigde kwijt te raken. Dit bracht veel onzekerheid met zich mee voor de toekomst. In deze toestand was hij meer ontvankelijk dan hij anders zou zijn geweest voor beloftes dat er door te investeren veel geld verdiend kon worden. De deskundige adviseert om verdachte het ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen.
De deskundige is er in zijn beschouwingen van uitgegaan dat verdachte investeringen heeft gedaan. De rechtbank heeft hiervoor vastgesteld dat de uitgaven van verdachte
nietals investeringen ten behoeve van zijn ouders kunnen worden beschouwd, maar dat verdachte het geld heeft aangewend voor zichzelf om zijn toenmalige vriendin te fêteren en een schenking te doen aan zijn dochter. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat daarmee het verband tussen de constateringen van de psycholoog en de feitelijke gang van zaken in dit dossier ontbreekt. De rechtbank zal daarom het advies van de psycholoog terzijde leggen en verdachte de bewezen verklaarde feiten volledig toerekenen, nu er ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door de officier van justitie bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met aftrek van de tijd dit verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak en heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering en witwassen van een groot geldbedrag van zijn bejaarde ouders, van wie hij het bedrag in beheer had gekregen. Met het geld heeft verdachte – onder meer – uitgebreid zijn toenmalige vriendin met luxegoederen gefêteerd en een schenking aan zijn dochter gedaan. Verdachte heeft, tegen beter weten in, alle met het geld gedane uitgaven willen doen voorkomen als investeringen. Verdachte heeft aldus op grove wijze misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zijn ouders in hem hadden gesteld en hij heeft hen met zijn gedragingen veel verdriet aangedaan. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij tot de dag van vandaag niet oprecht zijn spijt heeft betuigd bij zijn ouders door vol te blijven houden dat sprake is van investeringen, zij het onverstandige, maar ook dat hij – na een eerste terugbetaling die is verricht door zijn zoon – geen cent heeft terugbetaald van het verduisterde bedrag.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel justitiële documentatie d.d. 3 november 2016, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder wegens strafbare feiten met politie of justitie in aanraking is gekomen.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 20 september 2016. Door de reclassering wordt de kans op recidive als laag ingeschat. De reclassering ziet geen meerwaarde in bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht of een behandelverplichting, omdat verdachte in staat is deze hulp zelf te organiseren.
Gelet op de ernst, omvang en duur van de feiten is de rechtbank van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als strafmodaliteit in aanmerking komt. Gelet op al het bovenstaande, volgt de rechtbank de officier van justitie in de door hem gedane strafeis.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [benadeelde 1] en [benadeelde 2] heeft een schadevergoeding gevorderd ten bedrage van € 108.360,00 te weten € 107.260,00 aan materiële schade en € 1.100,00 aan immateriële schade.
De officier van justitie acht zowel de materiële als de immateriële schadevergoeding en de proceskosten, voor toewijzing vatbaar.
De verdediging stelt zich, gelet op de bepleite vrijspraak, op het standpunt dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Verdachte heeft ter terechtzitting de vordering inhoudelijk niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de behandeling van de vordering van
[benadeelde 1] en [benadeelde 2] niet een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Tevens is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van de hiervoor bewezen geachte feiten rechtstreeks schade heeft geleden. Zowel de materiële als de immateriële schade worden als onweersproken toegewezen. De wettelijke rente over deze bedragen zal de rechtbank toewijzen vanaf 27 april 2014, de dag dat benadeelde [benadeelde 1] constateerde dat de op zijn naam staande rekening bij de Regiobank nagenoeg leeg was.
Voorts zal verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.
De rechtbank zal in het belang van de benadeelden, als extra waarborg voor betaling, de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Sr) aan verdachte opleggen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 57, 321 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het onder feit 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 6 genoemde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
vijf maanden;
- beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden;
- wijst de vordering van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] toe tot een bedrag van
€ 108.360,00, bestaande uit € 107.260,00 aan materiële schade en € 1.100,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 april 2014 tot aan de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte op de verplichting om aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , € 108.360,00 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 november 2013 tot aan de dag van algehele voldoening, bij niet betaling te vervangen door 60 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.A.M. van Straalen, voorzitter, mrs. K.J. Veenstra en
J.G. van Ommeren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. van Wageningen, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 januari 2017.
BIJLAGE: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt tenlastegelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 4 november 2013 tot en met 30 april 2014 te Amersfoort en/of Zeewolde, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 125.000 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
en/of
hij in of omstreeks de periode van 4 november 2013 tot en met 30 april 2014 te
Amersfoort en/of Zeewolde, althans in Nederland,
opzettelijk een hoeveelheid geld (in totaal ongeveer 125.000 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welk(e) goed(eren) verdachte anders dan door misdrijf onder zich had (te weten als gemachtigde van de bankrekening(en) van die [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] ), wederrechtelijk zich heeft toegeëigend;
2.
primair
hij in of omstreeks de periode van 12 november 2013 tot en met 30 april 2014, te Amersfoort en/of Zeewolde, althans in Nederland, van een voorwerp, te weten een geldbedrag van (in totaal) 125.000 euro, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende(n) op een voorwerp, te weten [benadeelde 1] en/of
[benadeelde 2] , was/waren of wie bovenomschreven voorwerp, te weten een geldbedrag van
(in totaal) 125.000 euro, voorhanden had(den),
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat dat
voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
subsidiair
hij op of omstreeks 12 november 2013 tot en met 30 april 2014, te Amersfoort en/of Zeewolde, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag van (in totaal) 125.000 euro, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een geldbedrag van (in totaal) 125.000 euro, gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat
bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig
misdrijf.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van aangifte, opgenomen op pagina 60-62 van het proces-verbaal dossiernummer 2014331837, van politie Midden-Nederland, in de wettelijke vorm opgemaakt en doorgenummerd van 1 tot en met 253.
2.De verklaring van verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 12 januari 2017.
3.De verklaring van [getuige] , afgelegd bij de rechter-commissaris op 31 oktober 2016.