4.3.1Vrijspraak van feit 1 – verduistering van de subsidievoorschotten
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder feit 1 ten laste gelegde verduistering van subsidievoorschotten heeft gepleegd. De rechtbank baseert dit op een tweetal gronden:
1) een formele / juridische grond en
2) een materiële / inhoudelijke grond.
Voor de volledigheid van deze beslissing – en omdat dit recht doet aan deze zaak – zullen beide (op zichzelf staande) gronden worden besproken in dit vonnis.
Wettelijk kader
Artikel 321 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) luidt als volgt:
Hij die opzettelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort en dat hij anders dan door misdrijf onder zich heeft, wederrechtelijk zich toeëigent, wordt als schuldig aan verduistering, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Vrijspraak – formele grond
Eigendom
De verdediging heeft betoogd dat van verduistering geen sprake kan zijn, omdat de voorschotten die aan [taxibedrijf 1] B.V. (hierna: [taxibedrijf 1] ) zijn overgemaakt vanaf dat moment het eigendom van [taxibedrijf 1] werden. De voorschotten kunnen vanaf het moment dat ze aan [taxibedrijf 1] zijn overgemaakt dan ook niet worden beschouwd als een goed dat ‘geheel of ten dele aan een ander toebehoort’ zoals bedoeld in artikel 321 Sr, zodat van verduistering reeds om die reden geen sprake is.
De rechtbank deelt het standpunt van de verdediging dat de voorschotten die aan [taxibedrijf 1] zijn betaald het eigendom van [taxibedrijf 1] zijn geworden. Het feit dat aan [taxibedrijf 1] in het kader van de subsidieregeling voorwaarden zijn gesteld voor de besteding van de verleende voorschotten laat onverlet dat [taxibedrijf 1] van die voorschotten eigenaar is geworden. Dit volgt ook uit het feit dat de verplichting om voorschotten terug te betalen niet van rechtswege ontstaat maar pas nadat daartoe, indien het bestuursorgaan dat de voorschotten heeft verstrekt dit althans wenst, een titel is gecreëerd – in de vorm van een vaststellingsbesluit en, vervolgens, een terugvorderingsbesluit. Gelet hierop kan, ook in strafrechtelijke zin, niet worden gesproken van een goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort. Van verduistering van subsidievoorschotten door [taxibedrijf 1] , de eigenaar van de voorschotten, is dan ook geen sprake. Verdachte moet van het eerste ten laste gelegde feit dus worden vrijgesproken.
Vrijspraak – inhoudelijke grond
Zelfs indien de subsidievoorschotten na ontvangst door [taxibedrijf 1] waren blijven toebehoren aan de verstrekker daarvan, was de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van verduistering gekomen. Daartoe is het volgende van belang.
Primair: verduistering van € 1.600.000,-
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van verduistering van een geldbedrag van € 1.600.000,-. Zij heeft echter onvoldoende onderbouwd op welke wijze dit bedrag verduisterd zou zijn en waaruit de wederrechtelijke toe-eigening door [taxibedrijf 1] zou hebben bestaan. Voor zover de officier van justitie heeft willen betogen dat de verduistering bestaat uit het feit dat het verzoek van verdachte tot vaststelling van de subsidie niet is vergezeld van een controleverklaring van een accountant die de rechtmatigheid van de subsidiabele projectkosten vaststelt, volgt de rechtbank haar daarin niet. Dit standpunt miskent namelijk dat de (bestuursrechtelijke) vraag of de subsidie kan worden vastgesteld een in beginsel geheel andere is dan de (strafrechtelijke) vraag of sprake is van een wederrechtelijk toe-eigening zoals bedoeld in artikel 321 Sr. In het gegeven dat de subsidie door Agentschap NL (thans de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) vanwege het ontbreken van voornoemde controleverklaring is vastgesteld op nihil kan dan ook niet een onderbouwing, laat staan het bewijs worden gevonden dat [taxibedrijf 1] zich de voorschotten wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Subsidiair: verduistering van € 980.323,12
Over het subsidiair ten laste gelegde bedrag van € 980.323,12 is door de officier van justitie geen standpunt ingenomen. De rechtbank zal daarom zelfstandig, op basis van het dossier en hetgeen door de verdediging naar voren is gebracht, beoordelen of dit bedrag door verdachte is verduisterd.
De rechtbank stelt in dit verband het volgende voorop. Aan [taxibedrijf 1] is in totaal een bedrag van € 1.600.000,- aan subsidievoorschotten verstrekt. Dit bedrag was bestemd voor het project [project] , een proeftuin waarbij – kort gezegd – werd geëxperimenteerd met elektrische taxi’s. Voor de rechtbank overgaat tot de inhoudelijke beoordeling van de geldbedragen die volgens de tenlastelegging verduisterd zijn, hecht zij eraan eerst drie algemene opmerkingen te maken die bij deze beoordeling een belangrijke rol spelen.
In de eerste plaats is van belang dat van verduistering van de verstrekte voorschotten geen sprake kan zijn indien de subsidiabele kosten die door [taxibedrijf 1] in verband met dit project zijn gemaakt gelijk zijn aan de uitgekeerde voorschotten, dan wel dit totaalbedrag aan voorschotten overtreffen. Van een wederrechtelijke toe-eigening kan in die situatie immers niet worden gesproken, nu alle voorschotten die voor het project bestemd waren dan ook aan het project zijn besteed. Deze situatie wordt niet anders door het feit dat verdachte eind 2013 bij Agentschap NL ook facturen heeft ingeleverd die niet zijn betaald / zijn gecrediteerd, nu – wat verder van deze handelwijze ook zij – deze facturen niet zijn meegenomen in de uiteindelijke verantwoording zoals opgenomen in de brief van de verdediging van 24 mei 2017 (zie hierna).
Daarnaast is van belang dat het verstrekken van de subsidievoorschotten aan [taxibedrijf 1] plaatsvond na het bereiken van tevoren afgesproken mijlpalen. Deze mijlpalen hadden betrekking op het bereiken van een feitelijke situatie, namelijk (na betaling van een eerste ambtshalve voorschot van € 50.000,-) de ordering laadinfrastructuur (eerste voorschot van € 400.000,-) en de ingebruikname van telkens zes elektrische taxi’s (tweede, derde en vierde voorschot van respectievelijk € 400.000,-, € 400.000,- en € 350.000,-). Deze wijze van bevoorschotting wijkt wezenlijk af van de situatie waarin gelden worden overgemaakt op basis van door de subsidieaanvrager verstrekte facturen. De officier van justitie heeft niet onderbouwd hoe de facturen die door verdachte zijn ingediend in het kader van het verzoek tot
vaststelling van de subsidieeen strafrechtelijk relevante rol spelen bij de verduistering van de reeds verstrekte
voorschotten, welke – zoals gezegd – waren uitgekeerd op basis van het bereiken van de mijlpalen.
In de derde plaats dient te worden opgemerkt dat de discussie of opgevoerde kosten subsidiabel zijn of niet, in beginsel thuishoort in het bestuursrecht – en niet in een strafrechtelijke procedure. Aan het einde van het subsidietraject dient te worden vastgesteld welke opgevoerde kosten subsidiabel zijn en welke niet. Dat laat onverlet dat de besteding van voorschotten, waarvan zonder meer duidelijk is dat deze niet binnen het doel van de subsidie valt, onder omstandigheden verduistering kan opleveren. Van dergelijke uitgaven is in dit geval evenwel niet gebleken, zoals hierna bij de bespreking van de door de verdediging opgevoerde en door de officier van justitie ‘betwiste’ kosten, zal worden uitgelegd.
In het dossier is een overzicht opgenomen van posten waarvan door de opsporingsinstantie (Inspectie Leefomgeving en Transport-IOD) wordt betwijfeld of deze volledig en juist zijn (DOC.378). Deze posten vormen de onderbouwing van het onder feit 1 (subsidiair) ten laste gelegde bedrag van € 980.323,12.
De verdediging heeft in haar brief van 24 mei 2017 betoogd dat [taxibedrijf 1] minimaal 1,79 miljoen euro aan het project [project] heeft besteed. Daarbij heeft de verdediging opgemerkt dat de kostenoverzichten die door haar zijn opgesteld niet volledig zijn, omdat een deel van de administratie van [taxibedrijf 1] niet meer beschikbaar is.
De rechtbank zal hierna ingaan op de posten die door de verdediging in haar overzicht worden opgevoerd en die door Inspectie Leefomgeving en Transport-IOD (in het genoemde document DOC.378) als onjuist, althans niet subsidiabel, zijn aangemerkt.
Aanschafwaarde/leasetermijnen auto’s
In het dossier is gerelateerd dat door verdachte de aanschafwaardes van de auto’s als kosten zijn opgevoerd, terwijl slechts de leasetermijnen die binnen de termijn van het project vielen voor subsidie in aanmerking kwamen.
De rechtbank stelt vast dat inderdaad de aanschafwaarde van de auto’s door de verdachte als kostenpost is opgevoerd. Dit is echter ook gebeurd in de door Agentschap NL goedgekeurde begroting bij de subsidieaanvraag, terwijl – zo blijkt uit het dossier – Agentschap NL toen al wist dat er als financieringsconstructie gebruik werd gemaakt van financial lease. Hiermee heeft Agentschap NL minst genomen de indruk gewekt dat de aanschafwaardes van de auto’s (en niet slechts de leasetermijnen) subsidiabel waren. Of en in hoeverre het terughalen van de auto’s door de leasemaatschappij tegen kwijtschelding van de resterende leasetermijnen gevolgen heeft voor de vaststelling van de subsidie, is een discussie die met Agentschap NL moet worden gevoerd (althans door de subsidieontvanger had kunnen worden gevoerd) in een bestuursrechtelijk kader. Niet kan worden bewezenverklaard dat dit bedrag door [taxibedrijf 1] is verduisterd.
[bedrijf 1]
De ambtshandelingen in het dossier merken met betrekking tot deze kosten op dat verdachte alle kosten van het bedrijf [bedrijf 1] heeft opgevoerd, terwijl slechts een deel gerelateerd is aan het project [project] .
De verdediging heeft aangevoerd dat de heer [directeur 1] , directeur van [bedrijf 1] , zijn uren verantwoordde onder verschillende categorieën, waarvan één van deze categorieën werd aangeduid als Proeftuin – [project] . Dit laatste lijkt volgens de verdediging een soort restcategorie te zijn, aangezien uit de omschrijving van andere categorieën blijkt dat hieronder ook [project] -gerelateerde werkzaamheden werden ondergebracht.
Het is de rechtbank onduidelijk of alle opgevoerde kosten van [bedrijf 1] kunnen worden aangemerkt als subsidiabele kosten. Op basis van wat hierover in het dossier is opgenomen en door de raadsman is aangevoerd kan dit echter niet worden uitgesloten. Daarom kan niet worden bewezenverklaard dat dit geldbedrag door [taxibedrijf 1] is verduisterd.
[bedrijf 2]
De factuur van het bedrijf [bedrijf 2] betreft de aanschaf van twee elektrische scooters.
Verdachte heeft toegelicht dat hij deze scooters heeft aangeschaft om het elektrisch rijden te promoten. De verdediging heeft in haar brief van 24 mei 2017 opgemerkt dat één van de doelstellingen van het project het stimuleren van de acceptatie van elektrisch rijden was.
Naar het oordeel van de rechtbank is het op z’n minst discutabel of deze kosten als subsidiabel zijn, mede gelet op hetgeen is vermeld onder punt 25 van bijlage I bij het besluit tot verlening van subsidie voor het project [project] van 10 juni 2010. Echter, niet kan worden vastgesteld dat deze kosten ten onrechte zijn opgevoerd en onder geen enkele omstandigheid voor vergoeding in aanmerking zouden kunnen komen.
Managementkosten
In het dossier zijn onder meer managementkosten uitgewerkt die zouden zijn gemaakt door verdachte (via de bedrijven [bedrijf 3] en [bedrijf 4] ). In de ambtshandelingen over deze managementkosten wordt opgemerkt dat de urenverantwoording onvolledig is, dan wel ontbreekt, en er vraagtekens kunnen worden geplaatst of deze managementuren daadwerkelijk zijn gemaakt.
De rechtbank kan op basis van de informatie in het dossier niet vaststellen of deze uren daadwerkelijk zijn gemaakt. Wel blijkt uit de verklaring van mevrouw [getuige 1] van Agentschap NL (onder meer afgelegd bij de rechter-commissaris op 12 mei en 6 juli 2016, pagina 13) dat door verdachte veel uren zijn besteed aan het project. Gelet hierop staat niet buiten discussie dat deze kosten ten onrechte zijn opgevoerd.
Opleidingskosten
In het dossier wordt met betrekking tot de opleidingskosten opgemerkt dat deze vermoedelijk niet zijn gemaakt.
De verdediging heeft in haar brief van 24 mei 2017 naar voren gebracht dat het trainen van de monteurs en chauffeurs was begroot binnen het project en door Agentschap NL is goedgekeurd. Door middel van de ‘Duurzaamheidsmodule’ werd geprobeerd de weerstand tegen elektrisch rijden weg te nemen. Ongeveer 90 chauffeurs hebben aan deze opleiding deelgenomen.
De rechtbank is van oordeel dat de verdediging voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat deze kosten daadwerkelijk door [taxibedrijf 1] zijn gemaakt. Dit vindt ook bevestiging in de verklaring van verschillende getuigen, onder wie de heer [getuige 2] , die specifiek ingaan op de inhoud van deze opleidingsmodule. Dat deze opleidingskosten niet onder de subsidie zouden vallen, staat – ook mede gelet op de goedgekeurde begroting – allerminst vast.
Personeelskosten
Uit het dossier volgt dat de kosten die betrekking hebben op de werknemers [werknemer 1] en [werknemer 2] worden betwist. De verdediging heeft in haar brief van 24 mei 2017 onderbouwd aangegeven wat deze personen aan werkzaamheden voor het [project] -project hebben verricht. Hierop is door de officier van justitie ter zitting niet gereageerd. Bij deze stand van zaken is het niet zonder meer onaannemelijk dat de opgevoerde kosten voor werkzaamheden van [werknemer 1] en [werknemer 2] subsidiabel zijn.
Van de hierboven uitgewerkte posten kan dus niet worden vastgesteld dat deze evident niet subsidiabel zijn – en dus mogelijkerwijs zijn verduisterd. De overige kostenposten die door de verdediging zijn uitgewerkt zijn door de officier van justitie niet gemotiveerd betwist. De rechtbank acht deze posten, die mogelijk voor subsidie in aanmerking zouden kunnen komen, door de verdediging voldoende onderbouwd. Met dit kostenoverzicht heeft de verdediging – in het kader van deze strafzaak – voldoende aannemelijk gemaakt dat [taxibedrijf 1] voor een bedrag van 1,79 miljoen euro aan het [project] -project heeft uitgegeven. Bovendien staat niet buiten discussie dat deze kosten niet onder de subsidie zouden vallen.
Nu dit door de verdediging onderbouwde bedrag het totaal aan verstrekte subsidievoorschotten van 1,6 miljoen euro overstijgt, kan naar het oordeel van de rechtbank geen sprake zijn van verduistering van deze voorschotten.
De rechtbank zal verdachte ook om deze reden vrijspreken van het onder 1 ten laste gelegde.
4.3.2Vrijspraak van feit 3 – valsheid in geschrift van diverse facturen
Het onder 3 ten laste gelegde feit is onderverdeeld in vijf verschillende soorten facturen (a tot en met e). In de tenlastelegging is uitgewerkt waarop de vermeende valsheid van deze facturen ziet. De rechtbank zal de verschillende facturen hieronder bespreken.
a.
[bedrijf 5]
De rechtbank leidt uit de tenlastelegging af dat de vermeende valsheid ziet op het feit dat er volgens de factuur van [bedrijf 5] een Mitsubishi was beletterd, terwijl het in werkelijkheid een Volkswagen betrof.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk van dit valse geschrift gebruik heeft gemaakt. Uit de verklaring van de heer [getuige 3] van [bedrijf 5] blijkt dat het wrappen/beplakken van de Volkswagen Golf in opdracht is gedaan van de heer [werknemer 1] . Ook is uiteindelijk met de heer [werknemer 1] afgesproken dat de omschrijving op de factuur zou worden aangepast. Uit het dossier kan niet worden afgeleid dat hierover ook contact is geweest met verdachte of dat verdachte op een andere wijze van deze valsheid op de hoogte is geweest. Om die reden ziet de rechtbank onvoldoende bewijs dat verdachte het opzet heeft gehad op het gebruik maken van dit valse geschrift en zal de rechtbank verdachte van dit onderdeel vrijspreken.
[bedrijf 1]
Verdachte wordt verweten dat hij de facturen van [bedrijf 1] voor het totale bedrag heeft ingediend bij AgentschapNL bij zijn vaststellingsverzoek, terwijl slechts € 30.594,- zou zien op het [project] -project.
De rechtbank acht op basis van de verklaringen in het dossier niet wettig en overtuigend bewezen dat slechts € 30.594,- van het totaalbedrag zag op het project [project] . Niet alleen verdachte heeft verklaard dat ook andere posten in de urenspecificatie gerelateerd waren aan [project] , maar dit wordt ook bevestigd door de directeur van [bedrijf 1] , de heer [directeur 1] . De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen dat verdachte met het indienen van de bewuste facturen een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven, zodat van valsheid in geschrifte om deze reden al geen sprake kan zijn. Los daarvan is de rechtbank van oordeel dat het niet-kopiëren van de achterzijde van een factuur (met urenspecificatie) het document nog niet vals maakt.
[bedrijf 6]
De valsheid van de facturen van [bedrijf 6] bestaat volgens de tenlastelegging hierin dat de facturen daadwerkelijk betrekking hadden op reclame- en communicatiewerkzaamheden en niet op advies- en projectwerkzaamheden. Daarnaast zouden deze facturen volgens de administratie van [taxibedrijf 1] niet zijn betaald.
[directeur 2] , directeur van [bedrijf 6] , heeft verklaard dat hij verschillende werkzaamheden verrichtte voor het project [project] , waaronder PR- en communicatiewerkzaamheden. Op basis van deze verklaring kan de omschrijving “Diverse advies- en projectwerkzaamheden” niet als onjuist worden aangemerkt. De facturen geven immers een voldoende nauwkeurige omschrijving van de werkzaamheden die door [directeur 2] werden verricht. Voor zover het Openbaar Ministerie heeft willen betogen dat uit de omschrijving op de facturen had moeten blijken of deze kosten subsidiabel waren, deelt de rechtbank dit standpunt niet. Het feit dat op basis van deze omschrijving wellicht niet aanstonds duidelijk is of deze kosten subsidiabel zijn of niet, maakt deze facturen niet vals.
Ook kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat deze facturen door [taxibedrijf 1] niet zijn betaald. In de eerste plaats wordt door [directeur 2] verklaard dat, hoewel er sprake was van een betalingsachterstand, het grootste deel van de facturen is betaald. Daarnaast blijkt uit het dossier dat de administratie van [taxibedrijf 1] niet meer volledig is, zodat niet met zekerheid kan worden vastgesteld welke bedragen aan [bedrijf 6] zijn overgemaakt. Het niet-betalen van een factuur maakt deze bovendien niet vals.
Gelet op het hiervoor overwogene zal de rechtbank verdachte ook van dit onderdeel vrijspreken.
[taxibedrijf 2]
In de tenlastelegging wordt omschreven dat in totaal € 87.750,- is gefactureerd voor advieswerkzaamheden ten behoeve van het [project] -project, terwijl dit in werkelijkheid zag op werkzaamheden ten behoeve van [taxibedrijf 1] .
De rechtbank stelt allereerst vast dat de desbetreffende facturen (DOC.121 tot en met DOC.130) als omschrijving “advieswerkzaamheden” vermelden. Daarmee suggereert het geschrift zelf niet – anders dan de tenlastelegging stelt – dat deze werkzaamheden zijn verricht ten behoeve van het project [project] . Dat deze facturen door verdachte zijn ingediend bij het vaststellingsverzoek van de subsidie ten behoeve van [project] , maakt dit niet anders. Voor AgentschapNL was van belang in hoeverre deze kosten onder het [project] -project vielen en of deze kosten subsidiabel waren. Dat dit aan de hand van deze facturen niet meteen duidelijk was en hiervoor een toelichting van verdachte of een urenspecificatie nodig was (in het subsidietraject) tast op zich niet de juistheid van de factuur(omschrijving) aan.
De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat de facturen van [taxibedrijf 2] als een vals geschrift kunnen worden aangemerkt.
[bedrijf 7] BV
Verdachte wordt verweten dat hij gebruik heeft gemaakt van een valse factuur van [bedrijf 7] BV, nu deze factuur in werkelijkheid is gecrediteerd door [bedrijf 7] BV.
De rechtbank stelt voorop dat sprake is van een vals geschrift als het geschrift zelf een onjuistheid of gebrek bevat. Dat is bij deze factuur niet het geval. De desbetreffende factuur (DOC.093) is opgemaakt omdat aan [taxibedrijf 1] laadpalen zouden worden geleverd. Uiteindelijk zijn echter andere laadpalen geleverd en is de hiervoor genoemde factuur gecrediteerd. De rechtbank is van oordeel dat omstandigheden die zich voordoen na het opmaken van een factuur, zoals het niet-betalen of het opmaken van een creditfactuur, deze factuur op zich niet vals maken. Het feit dat verdachte bij het vaststellingsverzoek slechts de (debet)factuur en niet de creditfactuur heeft overgelegd aan AgentschapNL maakt dat het agentschap onjuist of onvolledig is voorgelicht. Deze omstandigheid heeft, naar het oordeel van de rechtbank, echter geen invloed op de juistheid van de (debet)factuur.
De rechtbank zal verdachte dus ook van dit onderdeel vrijspreken.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank verdachte vrijspreken wat betreft alle onder feit 3 ten laste gelegde facturen.
4.3.3Het bewijs voor feit 2
Bewijsmiddelen
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder feit 2 tenlastegelegde op grond van de volgende bewijsmiddelen.
Uit de handelsregisterhistorie van [bedrijf 8] B.V. blijkt dat deze vennootschap in de periode van 29 december 2005 tot en met 14 november 2012 was genaamd [taxibedrijf 1] B.V.Verder blijkt uit dit overzicht dat de vennootschap vanaf 29 december 2005 was gevestigd op de [adres] in [vestigingsplaats] .In de periode van 15 juni 2007 tot en met 1 juli 2012 was enkel verdachte directeur van deze vennootschap.
In het besluit van Agentschap NL (namens de Minister van Infrastructuur en Milieu) van 14 december 2010, gericht aan [taxibedrijf 1] , met als onderwerp “Akkoord wijziging project [project] ” is onder meer het volgende vermeld:
“(…) Deze wijziging heeft tot gevolg dat mijn voorschotbesluit als volgt wordt aangepast (..) Voor uw project " [project] " betekent dit dat er door mij 4 mijlpalen zijn vastgesteld: een mijlpaal als de laadpalen georderd zijn en 3 mijlpalen per 6 voertuigen die u in gebruikneemt.
Wij verzoeken u bij behalen van de eerste mijlpaal een kopie van de opdrachtbevestiging van de aankoop van de laadpalen te overleggen zodat ik kan overgaan tot uitbetaling van het voorschot. Voor de overige mijlpalen verzoek ik u telkens als u 6 voertuigen in gebruik hebt genomen mij een kopie van het kentekenbewijs van de desbetreffende voertuigen te overleggen zodat ik kan overgaan tot uitbetaling van het voorschot.
de voorschotbetalingen bedragen aldus:
1. voorschot bij ordering van de laadinfrastructuur € 400.000
2. voorschot bij ingebruikname eerste 6 voertuigen € 400.000
3. voorschot bij ingebruikname 7e tot en met 12e voertuig € 400.000
4. voorschot bij ingebruikname 13e tot en met 18e voertuig € 350.000
Het resterende bedrag van € 400.000 wordt met de subsidievaststelling verrekend.(..)”
Op 24 mei 2011 is vanaf het e-mailadres [e-mailadres] .nl een e-mail gestuurd aan [getuige 1] van Agentschap NL. De e-mail is voorzien van het onderwerp “3e voorschot”. De e-mail bevat de volgende inhoud:
“Beste [getuige 1] ,
Middels deze wil ik, conform jullie brief van 14 december 2010, de derde voorschot aanvragen. Bijgesloten de kentekenbewijzen van de eerste 6 Elektrische taxi’s.
Kun je svp zorgen dat het snel wordt overgemaakt.
Er zijn zes kentekenbewijzen overgelegd, waaronder het kentekenbewijs van een Nissan Leaf met kenteken [kenteken] .
Op 17 augustus 2011 wordt opnieuw een e-mail gestuurd aan [getuige 1] van Agentschap NL. Deze e-mail is voorzien van het onderwerp “voorschot”. De e-mail bevat de volgende tekst:
“Beste [getuige 1] ,
Middels deze wil ik, conform jullie brief van 14 december 2010, een voorschot aanvragen. Bijgesloten de kentekenbewijzen van de volgende 6 Elektrische taxi’s. Inmiddels hebben we de oorspronkelijke 18 voertuigen.
Kun je svp zorgen dat het snel wordt overgemaakt.
Bij deze e-mail zijn zes kentekenbewijzen gevoegd, waaronder het kentekenbewijs van een Nissan Leaf met kenteken [kenteken] .
Getuige [getuige 4] , directeur van [bedrijf 9] B.V., heeft verklaard dat, toen de eerste Nissans kwamen, verdachte tegen hem zei: "Ik kan voor jou ook wel wat ritselen", en dat verdachte heeft gezegd dat hij dat allemaal via hem moest laten lopen omdat er anders een berg gehannes over kon komen. [getuige 4] wilde heel graag een van de eerste elektrische auto’s en had daar al klanten voor. Er zijn twee auto’s rechtstreeks naar [bedrijf 9] B.V. gekomen, de eerste in mei 2011 en de tweede in augustus 2011. Over deze twee auto’s heeft [getuige 4] persoonlijk met verdachte afspraken gemaakt.
Binnen het project zijn door [bedrijf 9] zestien auto's gefinancierd voor het project en zijn twee auto's aan [bedrijf 9] geleverd. Deze twee auto’s zijn door [bedrijf 9] rechtstreeks betaald. De Nissan [kenteken] is volledig betaald aan de dealer. Van de andere auto, [kenteken] (de rechtbank begrijpt: [kenteken] ), is de koopprijs door [bedrijf 9] betaald aan de dealer en de BTW is betaald aan [taxibedrijf 1] . [taxibedrijf 1] heeft de BTW weer overgemaakt naar de dealer. Eén auto is afgeleverd aan de directeur van de Triodos bank, de andere is afgeleverd aan het bedrijf [bedrijf 10] in Limburg.[getuige 4] verklaart dat deze auto’s absoluut niet hebben gereden of zijn ingezet binnen het project van de taxi’s (de rechtbank begrijpt: het project [project] ).
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het klopt dat één van de auto’s aan de Triodos bank is geleverd.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat de e-mails van 24 mei 2011 en 17 augustus 2011 beide als een vals geschrift kunnen worden aangemerkt. Verdachte heeft in deze e-mails aan Agentschap NL meegedeeld hij de kentekenbewijzen van de “elektrische taxi’s” had bijgesloten, terwijl hij in beide gevallen wist dat één van de zes auto’s niet als taxi werd ingezet, maar door [bedrijf 9] was geleverd aan derden (niet zijnde [taxibedrijf 1] ). Verdachte heeft met gebruikmaking van deze geschriften Agentschap NL bewust misleid. Dat verdachte slechts van één auto (niet van twee) wist dat deze niet als taxi zou worden ingezet, en geen opzet op misleiding zou hebben gehad, wordt weerlegd door de bewijsmiddelen.
Het project [project] vond plaats binnen de vennootschap [taxibedrijf 1] . De rechtbank is daarom van oordeel dat de correspondentie met Agentschap NL en de afspraken die onderling werden gemaakt in de sfeer van de rechtspersoon [taxibedrijf 1] plaatsvonden. In die zin is [taxibedrijf 1] strafrechtelijk aansprakelijk voor deze gedragingen. Verdachte was in de periode dat deze e-mails werden verstuurd directeur van [taxibedrijf 1] . Bovendien was hijzelf degene die de e-mails aan Agentschap NL verzond. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte feitelijk leiding heeft gegeven aan deze verboden gedragingen.