Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
De gebroken steel is met schriftelijke toestemming van betrokkene in handen gegeven van de firma Depuy, Johnson & Johnson, de fabrikant van de prothese voor nader onderzoek ter analyse van de oorzaak van de steelbreuk.”
De conclusie kan niet anders luiden dan dat de prothese die tijdens de zojuist genoemde operatieve ingreep werd aangebracht niet deugdelijk was (immers, spontaan gebroken op 15 juli 2011), zodat jegens cliënte niet de nodige zorg (verplichting) in acht werd genomen.”
Allereerst zij vermeld dat er geen sprake is van een gebrekkig product. Deze prothese was ten tijde van de plaatsing in 2000 reeds jaren in gebruik.
(…) vast staat dat de door uw bedrijf geleverde heupprothese in ieder geval niet deugdelijk was. Bijgaand zend ik u een kopie van het zgn. ‘complaint document van 8 februari 2011[bedoeld zal zijn 2 augustus 2011, rechtbank]
. Uit dit – overigens eenzijdig – opgesteld rapport valt te distilleren dat de oorzaak kennelijk gezocht moet worden in metaalmoeheid. Zoals gezegd, staat de gebrekkigheid van het product (prothese) daarmede vast. Evident is dat cliënte (im)materiële schade heeft geleden.”
(…)
(…)
Ik heb kennisgenomen van (…) het advies van collega [B] (…) van 9 maart 2016.
3.Het geschil
on request’ aan [verzoekster] zouden worden toegezonden, en gesteld noch gebleken is dat [verzoekster] voorafgaand aan de deelgeschilprocedure ooit om die restanten heeft verzocht. Anders dan [verzoekster] meent, valt niet in te zien waarom Johnson & Johnson haar nóg eens expliciet op het bestaan van die restanten had moeten wijzen, nadat zij [verzoekster] in 2011 ook al daarover had geïnformeerd.