ECLI:NL:RBMNE:2017:2870

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 mei 2017
Publicatiedatum
15 juni 2017
Zaaknummer
435337 HA RK 17-65
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen de behandelend kantonrechter in een ontbindingsprocedure van een Vereniging van Eigenaren

In deze wrakingszaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 12 mei 2017 uitspraak gedaan op het verzoek van een verzoeker, die zich niet als partij in de hoofdprocedure bevond. Het wrakingsverzoek was gericht tegen de behandelend kantonrechter, mr. D.J. van Maanen, in een ontbindingsprocedure van een Vereniging van Eigenaren (VvE). De verzoeker had eerder een verzoek tot wraking ingediend, omdat hij meende dat de rechter niet onpartijdig was. Dit verzoek werd ongegrond verklaard door de wrakingskamer, bestaande uit mr. C.A. de Beaufort als voorzitter en mr. drs. R. in 't Veld en mr. A. van Dijk als leden. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker niet als belanghebbende in de procedure was verschenen en dat hij daarom niet kon worden ontvangen in zijn wrakingsverzoek. De rechtbank benadrukte dat het indienen van een wrakingsverzoek door iemand die geen partij is in de procedure niet voldoet aan de eisen van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank besloot dat een volgend verzoek tot wraking van de verzoeker in dezelfde zaak niet in behandeling zou worden genomen. De beslissing werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Utrecht
Zaaknummer/rekestnummer: 435337 HA RK 17-65
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van 12 mei 2017
op het verzoek in de zin van artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verder te noemen: verzoeker.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het e-mailbericht van 15 maart 2017 waarmee de heer [A] het wrakingsverzoek van verzoeker van 13 maart 2017 heeft doorgestuurd aan de rechtbank,
- de schriftelijke reactie van de rechter, waarin deze verwijst naar zijn schriftelijke reactie in de wrakingszaak van [A] met zaaknummer 435123/ HA RK 17-61.
1.2.
Het wrakingsverzoek is ter behandeling door de wrakingskamer aan de orde gesteld op de openbare zitting van 18 april 2017.
Bij de mondelinge behandeling is verzoeker niet verschenen.
De gewraakte rechter is verschenen.
De belanghebbende [A] was ter zitting aanwezig
1.3.
Bij e-mailbericht verzonden op 18 april 2017 heeft verzoeker een verzoek tot wraking ingediend gericht tegen alle leden van de wrakingskamer. Bij uitspraak van 8 mei 2017 heeft de wrakingskamer, bestaande uit mr. C.A. de Beaufort als voorzitter
en mr. drs. R. in ‘t Veld en mr. A. van Dijk als leden van de wrakingskamer, dit verzoek ongegrond verklaard.
1.4.
Verzoeker heeft op 7 mei 2017, doorgestuurd door [A] op 8 mei 2017, een
e-mailbericht naar de rechtbank gezonden met als onderwerp “tweede wrakingsverzoek”. De wrakingskamer heeft dit e-mailbericht opgevat als een nadere toelichting op het voorliggende wrakingsverzoek.
1.5.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen de behandelend kantonrechter mr. D.J. van Maanen (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer 5279520 UE VERZ 16-400. De hoofdzaak betreft een verzoekschrift van [A] tot ontbinding van de [VvE] te [woonplaats] (hierna: de VvE). De rechter heeft dit verzoek behandeld ter zitting van 7 maart 2017. Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
2.2.
Verzoeker heeft onder meer aan zijn wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de rechter heeft verzuimd over de door verzoeker in zijn wrakingsverzoek genoemde onderwerpen ter zitting vragen te stellen, de door verzoeker in zijn wrakingsverzoek genoemde stukken bij zijn besluitvorming niet heeft willen meewegen en heeft aangegeven te moeten nadenken over de vraag of een bepaald stuk opgevraagd dient te worden.
2.3.
De rechter heeft niet berust in de wraking. In zijn schriftelijke reactie heeft hij erop gewezen dat een aantal stukken niet binnen de in artikel 1.4.3 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures rechtbanken, kantonzaken bepaalde termijn van vijf werkdagen vóór de zitting was ingediend. De rechter heeft deze “te laat” ingediende stukken aan partijen en de ter zitting aanwezige belanghebbenden voorgehouden en gevraagd of er over en weer bezwaar bestond tegen het alsnog toelaten van deze stukken. Gelet op de ter zitting geuite bezwaren heeft de rechter na een belangenafweging besloten de te laat ingediende stukken buiten beschouwing te laten. Hij heeft dit aan alle aanwezigen ter zitting meegedeeld. Geen van de aanwezigen heeft daar toen een opmerking over gemaakt. Het verzoek van de heer [A] om een stuk bij de verwerende partij op te vragen heeft de rechter opgevat als een verzoek om gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid op grond van artikel 22 Rv om stukken op te vragen bij partijen, waarover hij vervolgens zou nadenken en waarop hij in een eventuele tussenbeschikking zou terugkomen. Het verbaast de rechter dat verzoeker ruim een week na de zitting een verzoek tot wraking heeft ingediend.

3.De beoordeling

3.1.
Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2.
[verzoeker] is lid van de VvE. Het verzoek tot wraking is ingediend in het kader van de procedure tot ontbinding van de VvE. [verzoeker] is geen partij bij die procedure. Het verzoek daartoe is ingediend door [A] . [verzoeker] is niet als belanghebbende in de betreffende procedure verschenen. Er is dan ook niet voldaan aan het vereiste op grond van artikel 36 Rv dat de indiener van een wrakingsverzoek partij is bij de procedure waarin het wrakingsverzoek wordt gedaan.
3.3.
Op grond van het voorgaande dient het verzoek tot wraking van 13 maart 2017, zoals nader toegelicht bij e-mail van 7 mei 2017, niet-ontvankelijk te worden verklaard.
3.4.
De omstandigheid dat [verzoeker] zijn wrakingsverzoek heeft ingediend in een procedure waarbij hij geen partij is, is voor de rechtbank reden om te bepalen dat een volgend verzoek tot wraking van [verzoeker] in de bij de procedure met zaaknummer 5279520 UE VERZ 16-400 niet in behandeling wordt genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoek;
4.2.
bepaalt dat een volgend verzoek van [verzoeker] tot wraking in de zaak met zaaknummer 5279520 UE VERZ 16-400 niet in behandeling wordt genomen;
4.3.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling civielrecht en bestuursrecht en de president van deze rechtbank;
4.4.
bepaalt dat de procedure met zaaknummer 5279520 UE VERZ 16-400 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
Deze beslissing is gegeven door mr. S.C. Hagedoorn, voorzitter, en mr. K.J. Veenstra en mr. N.M. Spelt als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. S. Meurs, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2017.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.