ECLI:NL:RBMNE:2017:2859

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 juni 2017
Publicatiedatum
14 juni 2017
Zaaknummer
437659 / HA RK 17-91
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over wrakingsverzoek tegen rechter in bestuursrechtelijke procedure

Op 2 juni 2017 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland een beslissing genomen op het wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. M. Wolfrat, de behandelend rechter in een bestuursrechtelijke zaak. Het wrakingsverzoek was ingediend op 28 april 2017 en was gericht tegen de rechterlijke onpartijdigheid. De verzoeker stelde dat de rechter door haar handelen de mogelijkheid bood aan de gemachtigde van de verweerder, mevrouw [A], om haar standpunt te repareren, wat volgens de verzoeker een gebrek aan onpartijdigheid zou inhouden.

De wrakingskamer heeft de procedure en de ingediende stukken beoordeeld, waaronder de schriftelijke reacties van zowel de verzoeker als de gewraakte rechter. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de rechter om verweerder de gelegenheid te geven zijn standpunt kenbaar te maken, een processuele beslissing was en geen aanwijzing gaf voor vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat een negatieve procesbeslissing op zich geen grond vormt voor wraking, tenzij er sprake is van uitzonderlijke omstandigheden die wijzen op vooringenomenheid.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en bepaald dat een volgend wrakingsverzoek van de verzoeker in dezelfde zaak niet in behandeling zal worden genomen, aangezien dit als misbruik van het wrakingsmiddel werd gekwalificeerd. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

WRAKINGSKAMER
Locatie: Lelystad
Zaaknummer/rekestnummer: 437659 / HA RK 17-91
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van
2 juni 2017
op het verzoek in de zin van artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (verder: Awb) van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
(verder te noemen: verzoeker),
gemachtigde: mr. S.A.J.T. Hoogendoorn.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het wrakingsverzoek van 28 april 2017;
  • de schriftelijke reactie van mr. M. Wolfrat van 9 mei 2017;
  • de schriftelijke reactie van verzoeker van 10 mei 2017.
1.2.
De wrakingskamer heeft de mondelinge behandeling van het ingediende wrakingsverzoek bepaald op 12 mei 2017. Mr. Wolfrat heeft kenbaar gemaakt verhinderd te zijn voor de zitting. Verzoeker heeft kenbaar gemaakt niet ter zitting te verschijnen en toestemming te verlenen om zonder mondelinge behandeling op het verzoek te beslissen. De hierna genoemde mr. [A] heeft eveneens bericht niet ter zitting te zullen verschijnen.
1.3.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. M. Wolfrat als behandelend rechter (hierna te noemen: de rechter), in de zaak met het zaaknummer SBR UTR 16 / 3972 AW T2.
2.2.
Verzoeker heeft het volgende ten grondslag gelegd aan zijn wrakingsverzoek.
In voornoemde zaak heeft mevrouw [A] als gemachtigde van verweerder (de korpschef van politie) in een brief van 22 maart 2017 gesteld dat alle (herhaalde) verzoeken van verzoeker afgewezen dienen te worden. In de brief van de rechter van 26 april 2017 stelt de rechter dat zij wat betreft het verzoek van eiser om toepassing te geven aan artikel 8:25 Awb, uit de reactie van mevrouw [A] niet kan afleiden wat het standpunt van verweerder is over de rol van mevrouw [A] als vertegenwoordiger van de korpschef van politie en of zij deze procedure verder kan voortzetten. Gelet op de aard van eisers verzoek wordt verweerder door de rechter in de gelegenheid gesteld om zijn standpunt binnen twee weken aan de rechtbank te doen toekomen. De reactie van de gemachtigde schiet in de ogen van de rechter te kort, maar dat is geen reden om verweerder uit eigen beweging en zelfs voor de derde keer de gelegenheid te bieden zijn standpunten kenbaar te maken. Uit de brief van mevrouw [A] van 22 maart 2017 blijkt al dat het verzoek van 16 december 2016 door haar wordt opgevat als een verzoek om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:25 Awb en dat zij ervoor heeft gekozen hier inhoudelijk niet op te reageren. De rechter stelt met haar handelen verweerder in de gelegenheid om de in haar ogen tekortschietende reactie van mevrouw [A] te repareren.
2.3.
Mr. Wolfrat heeft niet berust in de wraking. In haar schriftelijke reactie stelt zij zich op het standpunt dat zij kennis heeft genomen van de reactie van mevrouw [A] op het verzoek om haar als gemachtigde van verweerder te weigeren in de zin van artikel 8:25 Awb. Deze reactie is enkel van mevrouw [A] afkomstig en daaruit kan niet worden afgeleid dat zij dit standpunt met verweerder heeft afgestemd. Daarom is nogmaals een brief gestuurd waarin uitdrukkelijk om een standpunt van verweerder wordt gevraagd. Dit is ook zo in de brief van 26 april 2017 aan verweerder verwoord. De beslissing om verweerder in de gelegenheid te stellen te reageren betreft een processuele beslissing. Wraking is niet bedoeld als rechtsmiddel tegen een dergelijke beslissing. Daarnaast zegt deze beslissing niets over de inhoudelijke beslissing op het verzoek ex artikel 8:25 Awb. Van blijk van vooringenomenheid is aldus geen sprake.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 8:15 Awb bepaalt dat elk van de rechters die een zaak behandelen op verzoek van een partij kan worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden.
3.2.
Voor de beoordeling van het wrakingsverzoek wordt de toepasselijke norm voorts gegeven door artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese hof voor de rechten van de mens ontwikkelde criteria.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan sprake zijn indien de rechter vanwege een persoonlijke overtuiging vooringenomen is. Ook kan daarvan sprake zijn indien zich feiten en omstandigheden voordoen die objectief bezien de (subjectieve) vrees bij de rechtzoekende rechtvaardigen dat het de rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt.
3.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de hiervoor bedoelde zin, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procespartij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
3.4.
De wrakingskamer overweegt dat de beslissing van de rechter om verweerder zijn standpunt kenbaar te laten maken over het verzoek om toepassing te geven aan artikel 8:25 Awb een processuele beslissing is. Een als negatief ervaren procesbeslissing is in het algemeen geen grond voor toewijzing van een verzoek tot wraking van de rechter die deze beslissing heeft genomen. Alleen indien een beslissing of de motivering daarvan zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat de rechter jegens een partij vooringenomen is dan wel dat de bij die partij bestaande vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden.
3.5.
Deze situatie doet zich naar het oordeel van de wrakingskamer niet voor. De rechter geeft verweerder de mogelijkheid om zijn standpunt kenbaar te maken. Met het vragen naar een standpunt loopt de rechter op geen enkele wijze vooruit op de te nemen inhoudelijke beslissing op het verzoek om toepassing te geven aan artikel 8:25 Awb. De beslissing van de rechter om verweerder deze mogelijkheid te geven betreft een processuele beslissing, die voldoende begrijpelijk is, zodat deze geen aanwijzing oplevert dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert dan wel dat de vrees voor partijdigheid objectief is gerechtvaardigd.
3.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen zal de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaren.
3.7.
De wrakingskamer ziet in het belang van de voortgang van de procedure aanleiding toepassing te geven aan artikel 8:18, vierde lid, Awb. Een volgend wrakingsverzoek van verzoeker, betrekking hebbend op de procedure met zaaknummer SBR UTR 16 / 3972 AW T2, zal niet in behandeling worden genomen. De reden hiervan is dat verzoeker op 17 januari 2017 een soortgelijk wrakingsverzoek in deze zaak heeft ingediend, welk verzoek op 21 april 2017 door de wrakingskamer ongegrond is verklaard. Het vervolgens binnen een week daarna ingediende wrakingsverzoek dat nu aan de wrakingskamer voorligt, kwalificeert de wrakingskamer als misbruik van het wrakingsmiddel.

4.De beslissing

De wrakingskamer:
4.1.
verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
4.2.
draagt de griffier van de wrakingskamer op deze beslissing toe te zenden aan verzoeker, de gewraakte rechter, andere betrokken partijen, alsmede aan de voorzitter van de afdeling Civiel recht en bestuursrecht en de president van deze rechtbank;
4.3.
bepaalt dat de procedure van verzoeker met zaaknummer SBR UTR 16 / 3972 AW T2 dient te worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond op het moment van de schorsing vanwege het wrakingsverzoek.
4.4.
bepaalt dat een volgend verzoek van verzoeker om wraking in de zaak met het zaaknummer SBR UTR 16 / 3972 AW T2 niet in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mr. A. van Dijk, voorzitter, mr. G.J.J.M. Essink en mr. J.M. van Wegen als leden van de wrakingskamer, bijgestaan door mr. K.F. van Dam, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 juni 2017.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.