ECLI:NL:RBMNE:2017:2804

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 juni 2017
Publicatiedatum
12 juni 2017
Zaaknummer
5934614 UV EXPL 17-118 WL/1132
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurzaak: Vordering tot ontruiming in kort geding afgewezen wegens onvoldoende toerekening van mishandeling door schoonzoon aan huurster

In deze huurzaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 7 juni 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting GroenWest en een huurster, aangeduid als [gedaagde]. GroenWest vorderde ontruiming van de woning van [gedaagde] op basis van een incident waarbij de bovenbuurman, die zich in een conflict met [gedaagde] bevond, zou zijn mishandeld door de (schoon)zoon van [gedaagde]. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake was van een spoedeisend belang, maar dat de vordering tot ontruiming niet kon worden toegewezen. De rechter oordeelde dat niet voldoende aannemelijk was dat de bodemrechter de huurovereenkomst zou ontbinden op basis van het incident van 16 april 2017. Er was onvoldoende bewijs dat [gedaagde] op de hoogte was van de mishandeling of dat zij deze had uitgelokt. De rechter concludeerde dat de gedragingen van de (schoon)zoon niet aan [gedaagde] konden worden toegerekend, waardoor de vordering tot ontruiming werd afgewezen. GroenWest werd veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 5934614 UV EXPL 17-118 WL/1132
Kort geding vonnis van 7 juni 2017
inzake
de stichting
Stichting GroenWest,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen GroenWest,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.H. Andreae,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. H.M. Mauritz.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van GroenWest;
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Met ingang van 27 maart 2012 huurt [gedaagde] van GroenWest een woning aan de [straatnaam] te [woonplaats] . Het betrof in eerste instantie nummer [nummer] , maar met ingang van 10 december 2015 is [gedaagde] de woning aan [adres] gaan huren. Tussen 2009 en 2012 huurde [gedaagde] elders in [woonplaats] een woning bij GroenWest.
2.2.
Medio december 2016 hebben nieuwe huurders de direct boven de woning van [gedaagde] gelegen woning, [adres] , betrokken.
2.3.
Vanaf de eerste bezichtiging door de nieuwe huurders op 17 november 2016 tot 16 april 2017 hebben [gedaagde] en de bovenbuurman melding gemaakt van verschillende incidenten. De bovenbuurman heeft bij e-mail van 13 februari 2017 aan GroenWest onder meer het volgende bericht:
“Een maand later ben ik bezig geweest met de vloer. Hiervoor moet gezaagd worden en natuurlijk kan dit volgens de regels alleen tot 21 30 uur. Om 18 10 uur is de zaag 1x aangegaan en verder waren er nog geen werkzaamheden verricht, waarop we vervolgens wat gingen eten. Tijdens het eten werd er wederom op de deur gebonkt. De buurvrouw van nr. [nummer] stond voor de deur met een telefoon in haar handen, waarbij ze druk gebaarde de politie te bellen. waarom ze dat ging doen werd mij niet duidelijk uit haar woorden. Ik probeerde haar uit te leggen dat we met de vloer bezig waren echter er was weer geen gesprek mogelijk waarop ik de deur gesloten heb. Hierop begon zij te slaan en de schoppen op zowel mijn voordeur als mijn raam in het portiek. dit is ongeveer 3 minuten zo doorgegaan.”
In diezelfde e-mail maakt de bovenbuurman melding van een ander incident op 12 februari 2017, waarbij [gedaagde] weer bij hem aan de deur zou zijn geweest en hem zou hebben uitgescholden.
2.4.
[gedaagde] heeft op haar beurt, al dan niet via haar dochter, onder meer op 14 februari 2017 telefonisch bij GroenWest en op 24 maart 2017 bij de wijkagent melding gemaakt van overlast door de bovenbuurman. Ook op 3 april 2017 heeft [gedaagde] bij het politiebureau geklaagd over overlast. In de notitie van de wijkagent van 24 maart 2017 is onder meer opgenomen:
“Overlast: Met deuren slaan, muziek, TV, aanloop van vrienden ed. Het dag en nachtritme zou omgedraaid zijn. Nr [nummer] slaapt overdag en leeft ’s avonds laat en ’s nachts. De TV zou tot 05.00 uur aan staan.
Aktie zelf: Mevrouw [gedaagde] is zelf meerdere keren aan de deur geweest. Ook is de vriend van [A] (dochter van [gedaagde] , toevoeging Vzr) aan de deur geweest. Dit lijkt niets te helpen. Mevrouw [gedaagde] van nummr [nummer] zou niet meer welkom zijn aan de deur bij [nummer] . Dit lijkt niet te helpen.”
2.5.
In de ochtend van 16 april 2017 heeft een confrontatie plaatsgevonden tussen [gedaagde] en de bovenbuurman. In zijn aangifte bij de politie van diezelfde dag heeft de bovenbuurman daarover verklaard:
“Op zondag 16 april 2017, omstreeks 07:15 uur werd er weer keihard op liet plafond gebonkt. Om 09:30 uur deed de onderbuurvrouw het weer. Toen ben ik naar beneden gelopen en heb aangebeld op de [adres] . De onderbuurvrouw deed niet open. Ik ben toen weer naar boven gegaan naar mijn eigen huis.
Rond 10:30 uur zag mijn vriendin de onderbuurvrouw buiten lopen. Toen ben ik naar haar toe gelopen. De onderbuurvrouw was toen inmiddels alweer op haar gallerij. Ik ben toen naar haar voordeur gelopen. Ik heb gewacht totdat de buurvrouw er ook was, zij liep namelijk achter mij aan. Ik heb toen tegen haar gezegd: “Ik wil dat je nu die hamer aan mij geeft”. Dit weigerde ze.
Ik zag en voelde dat de buurvrouw met beiden handen mij wegduwde. Ik voelde dat zij mij duwde ter hoogte van mijn beiden schouders. Ik liep weg en ik voelde dat ik meerdere keren werd geschopt op mijn onder benen. Ik voelde ineens iets hard op mijn hoofd vallen. Ik zag dat er een deurmat op de grond viel. We stonden nog steeds op de galerij. Ik zag mijn vriendin staan, zij had het allemaal zien gebeuren. Ik hoorde dat de vrouw bleef schelden en trappende en slaande bewegingen maakte.
Ze probeerde me vast te pakken en te duwen en slaan. Ik heb hier geen pijn aan ondervonden. Ze draaide echt door.”
2.6.
In haar aangifte van 28 april 2017 heeft [gedaagde] het volgende verklaard over wat er is gebeurd in de ochtend van 16 april 2017:
“Op zondag 16 april 2017 omstreeks 10:30 uur bevond ik mij in de gang bij mij voor de deur. Ik zag dat buurman vanaf de trap van boven aan naar beneden op mij af kwam rennen. Ik hoorde de buurman zomaar vanuit het niets schreeuwend tegen mij zeggen: “Kanker” en zag dat de buurman recht voor mij ging staan op een afstand van ongeveer 50 centimeter. Ik zag dat de buurman mij aankeek en mij opeens recht in mijn gezicht spuugde. Ik voelde dat mijn gezicht nat was en voelde dat speeksel op mijn gezicht naar beneden droop. Ik was hartstikke bang op dat moment en voelde dat mijn hele lichaam trilde. Ik zag dat de buurman met beiden handen mij ter hoogte van mijn borst wegduwde, waardoor ik uit mijn evenwicht werd gebracht en met mijn rug tegen het hek aankwam. Ik zag dat de buurman mij met een gebalde vuist wel 4 keer op mijn rechterzijde van het hoofd/schouder en op mijn borst sloeg. Ik voelde direct pijn. Voorval de vuistslag op mijn hoofd. Ik werd gewoon duizelig. Ik moest even gaan zitten, om hij te komen. Ik weet niet met welke vuist hij mij sloeg, ik was erg geschrokken en het ging te snel. Ik kan verklaren dat er veel buren bij deze
mishandeling aanwezig waren, maar of zij willen getuigen dat weet ik niet. Deze mishandeling duurde ongeveer een kwartier. Ik weet niet wat het woord kanker betekend.”
2.7.
In de middag van 16 april 2017, rond 12:30, is de bovenbuurman in zijn woning ernstig mishandeld door twee mannen, waarvan hij er een heeft herkend als de (schoon)zoon van [gedaagde] (hierna ook: [B] ). In zijn aangifte verklaart hij daarover:
“Ik ben aan het begin van de woonkamer gaan staan en heb mijn mobiele telefoon gepakt en heb de voordeur gefilmd.
Ineens hoorde ik dat er hard tegen de voordeur werd getrapt. Ik hoorde dat er
nogmaals heel hard tegen de voordeur werd getrapt en ik zag dat de voordeur open
schoot. Ik schrok me rot. Ik zag dat [B] mijn woning binnen drong.
Ik zag als eerste een man met een zwarte snor. Ik zag dat [B] daar achteraan
liep. Ik drukte mijn telefoon uit. Ik zei “He wat kom je hier binnen doen”.
De man met de snor kwam op mij aflopen. Ik deed mijn armen naar voren om de man met de snor bij mij vandaan te houden en mijzelf te beschermen. Ik wist meteen dat liet foute boel was.
Er ontstond een worsteling die liep tot aan mijn slaapkamer. In de woonkamer hield ik de man met de snor tegen.
Ik werd door [B] en de man met de snor tegelijk geslagen en geschopt. Ik weet
niet meer wie wat deed maar ik ben echt overal geraakt. Ze trokken mij beiden naar de grond, maar hoe weet ik niet meer precies. Het ging allemaal zo snel. Volgens mij
trokken zij mij aan mijn jas naar de grond. Ik voelde constant hele harde klappen op
mijn mijn hoofd, in mijn gezicht, op mijn rug. Ik voelde duidelijk dat ik met een
harde vuist werd geslagen. Ik voelde de knokkels op mijn lijf.
De mannen zijn volledig door het lint gegaan. Zij waren er echt op uit om mij zoveel
mogelijk letsel toe te brengen. Ik had echt het gevoel dat zij mij wilde vermoorden.
Ik was ontzettend bang dat ik dit niet zo overleven.”
2.8.
Bij brief van 20 april 2017 heeft GroenWest [gedaagde] in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 24 april 2017 de huurovereenkomst op te zeggen. Daartoe is [gedaagde] niet overgegaan.

3.Het geschil

3.1.
GroenWest vordert om [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen om de woning aan de [adres] binnen zeven dagen na betekening van het vonnis te onruimen en te verlaten met al wat en wie zich daar vanwege [gedaagde] bevindt, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
GroenWest heeft daaraan, kort gezegd, ten grondslag gelegd dat de bovenbuurman is mishandeld door de (schoon)zoon van [gedaagde] en dat deze gedraging aan [gedaagde] moet worden toegerekend. Er is daarmee sprake van een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst die zodanig ernstig is dat deze de ontbinding en de daarop vooruitlopende ontruiming rechtvaardigt.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat er sprake is van een spoedeisend belang. Dit volgt onder meer uit de door GroenWest in het geding gebrachte verklaringen van andere huurder van het complex die aan het incident van 16 april 2017 angstgevoelens hebben overgehouden.
4.2.
GroenWest vordert in deze kort gedingprocedure [gedaagde] te veroordelen tot ontruiming van haar woning. Om tot toewijzing van deze vordering over te kunnen gaan, zal voldoende aannemelijk moeten zijn dat de bodemrechter de ontruiming en de ontbinding van de huurovereenkomst toewijst.
4.3.
GroenWest heeft zich ter onderbouwing van haar vordering alleen beroepen op het incident van 16 april 2017. De overige incidenten met de bovenbuurman en de in het dossier genoemde geluidsoverlast die [gedaagde] zou veroorzaken, heeft GroenWest daarbij uitdrukkelijk niet betrokken. Daarmee ligt slechts ter beoordeling voor of het incident van 16 april 2017 moet worden gekwalificeerd als een ernstige tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] die van dien aard is dat deze de ontruiming rechtvaardigt.
4.4.
[gedaagde] heeft allereerst betwist dat de mishandeling heeft plaatsgevonden, althans dat [B] daarvoor (mede)verantwoordelijk is. Zij heeft ter onderbouwing daarvan enkele whatsappberichten in het geding gebracht waaruit zou blijken dat [B] ten tijde van de mishandeling elders was. Dat geen mishandeling heeft plaatsgevonden acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk. Uit het proces-verbaal van de aangifte van de bovenbuurman, waarin de betreffende politieambtenaar zijn verwondingen heeft geconstateerd, en de overgelegde verklaringen van andere bewoners blijkt genoegzaam dat de mishandeling heeft plaatsgevonden.
4.5.
De voorzieningenrechter acht het voorts in het kader van dit kort geding voldoende aannemelijk dat [B] daarvoor (mede)verantwoordelijk is geweest. Uit de door [gedaagde] aangehaalde whatsappberichten volgt weliswaar dat [B] ten tijde van de mishandeling elders een afspraak had, maar uit de overgelegde stukken is niet af te leiden dat hij deze afspraak ook is nagekomen. Daar komt bij dat naast de bovenbuurman ook drie omwonenden melden dat [B] , of althans iemand uit de omgeving van [gedaagde] , verantwoordelijk is voor de mishandeling. In zijn eigen verklaring schrijft [B] bovendien dat hij naar aanleiding van de confrontatie eerder op de dag emotioneel raakte en in de richting van de bovenbuurman heeft geschreeuwd. [gedaagde] heeft verder verklaard dat haar schoonzoon met de bovenbuurman is gaan praten nadat zij zelf door de bovenbuurman was mishandeld. Dit alles wijst in de richting dat het [B] is geweest die betrokken is geweest bij de mishandeling van de bovenbuurman.
4.6.
Daarmee is overigens niet gezegd dat de lezing van de bovenbuurman over de confrontatie eerder op de ochtend, die de directe aanleiding lijkt te zijn geweest voor de mishandeling, ook juist is. De voorzieningenrechter kan op grond van de op dit moment voorhanden documenten niet vaststellen of de lezing van de bovenbuurman, of juist de lezing van [gedaagde] (of geen van beide) juist is. Wel moet worden geconstateerd dat GroenWest zonder meer lijkt te zijn uitgegaan van de juistheid van hetgeen de bovenbuurman heeft verklaard en daar op dit moment nog geen nader onderzoek naar lijkt te hebben uitgevoerd.
4.7.
[gedaagde] heeft zich verder op het standpunt gesteld dat, ook in het geval [B] verantwoordelijk is voor de mishandeling, deze gedraging niet aan haar kan worden toegerekend. Beide partijen hebben ten aanzien van hun standpunt daarover verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 22 juni 2007, waarin, kort gezegd, is bepaald dat voor de vraag of een gedraging van een derde aan de huurder kan worden toegerekend rekening gehouden moet worden met de omstandigheden van het geval, waaronder de vraag of er een voldoende verband bestaat tussen die gedragingen en het gebruik van het gehuurde. Daarvan is in elk geval sprake indien de huurder van (het voornemen tot) die gedragingen op de hoogte was, of daarmee ernstig rekening had te houden, maar heeft nagelaten de in verband daarmee redelijkerwijs van hem te verlangen maatregelen te treffen.
4.8.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is in het kader van dit kort geding onvoldoende duidelijk geworden dat er sprake is van een voldoende verband. Niet gebleken is in ieder geval dat [gedaagde] op de hoogte was van (het voornemen tot) de mishandeling door [B] , zodat zij redelijkerwijs maatregelen had behoren te treffen. Naar zij zelf heeft verklaard was zij op het moment van de mishandeling zelf niet in het gehuurde aanwezig, maar was zij in het huis van haar dochter. Zij heeft verder verklaard dat zij wist dat haar schoonzoon met de bovenbuurman zou gaan praten, maar niet dat hij hem zou mishandelen. Voor zover GroenWest zich op het standpunt stelt dat [gedaagde] [B] zou hebben gevraagd om haar bovenbuurman te mishandelen, is dat in het kader van dit kort geding onvoldoende komen vast te staan.
4.9.
Ook overigens is onvoldoende gebleken van een verband tussen de gedraging en het gebruik van het gehuurde. De voorzieningenrechter begrijpt de stellingen van GroenWest aldus dat [gedaagde] , door steeds tegen [B] te klagen over niet bestaande overlast, hem heeft gemanipuleerd om tot de mishandeling over te gaan, althans dat zij daarmee de mishandeling al dan niet bewust heeft uitgelokt. Zoals ook hiervoor al is overwogen, is in dit kort geding, mede in het licht van de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] , onvoldoende vast komen te staan dat [gedaagde] wist of had moeten begrijpen dat haar schoonzoon de bovenbuurman zou mishandelen. Dit geldt te meer nu er eerdere gesprekken hadden plaatsgevonden tussen [B] en de bovenbuurman, die rustig waren verlopen.
4.10.
Om vast te stellen wat er precies is voorgevallen is daarom nadere bewijslevering noodzakelijk, waarvoor in het kader van dit kort geding geen ruimte is. Een vordering tot ontruiming, waarbij de voorzieningenrechter wordt gevraagd vooruit te lopen op een mogelijke beëindiging van een huurovereenkomst, kan slechts worden toegewezen als boven redelijke twijfel verheven is dat de huurovereenkomst in een bodemprocedure zal worden ontbonden. Op grond van het hiervoor overwogene is de voorzieningenrechter van oordeel dat op dit moment niet kan worden vastgesteld dat boven redelijke twijfel verheven is dat de huurovereenkomst zal worden ontbonden. De vordering om – vooruitlopend op die ontbinding – over te gaan tot ontruiming zal daarom worden afgewezen.
4.11.
GroenWest zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, die tot op heden worden begroot op € 600,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt GroenWest tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 600,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2017.