ECLI:NL:RBMNE:2017:2789

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 mei 2017
Publicatiedatum
9 juni 2017
Zaaknummer
C/16/438156 / KG ZA 17-315
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schorsing van besluiten van de KNVB door amateurvoetbalclubs

In deze zaak vorderden de amateurvoetbalclubs Heemskerkse Sportvereniging Ons Doel is Nutting 1959 (ODIN) en Rooms Katholieke Sportvereniging Uitspranning door Inspanning (UDI) schorsing van besluiten van de Koninklijke Nederlandse Voetbalbond (KNVB) die hen sancties oplegden wegens het niet voldoen aan licentievoorwaarden. De procedure begon met een dagvaarding op 9 mei 2017, gevolgd door een mondelinge behandeling op 12 mei 2017. De voorzieningenrechter oordeelde dat de besluiten van de licentiecommissie en beroepscommissie van de KNVB, die de clubs sancties oplegden voor het niet hebben van het vereiste aantal contractspelers, niet in strijd waren met de redelijkheid en billijkheid. De voorzieningenrechter concludeerde dat de clubs voldoende gelegenheid hadden gehad om aan de licentievoorwaarden te voldoen en dat de sancties gerechtvaardigd waren. De vorderingen van ODIN en UDI werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 15 mei 2017.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/438156 / KG ZA 17-315
Vonnis in kort geding van 15 mei 2017
in de zaak van
1. de vereniging
HEEMSKERKSE SPORTVERENIGING ONS DOEL IS NUTTIG 1959,
gevestigd te Heemskerk,
2. de vereniging
ROOMS KATHOLIEKE SPORTVERENIGING UITSPANNING DOOR INSPANNING,
gevestigd te Uden,
eiseressen,
advocaat mr. A.W. Brantjes te Amsterdam,
tegen
de vereniging
KONINKLIJKE NEDERLANDSE VOETBALBOND,
gevestigd te Zeist,
gedaagde,
advocaat mr. M.B. Kerkhof te Amsterdam.
Eiseressen zullen hierna respectievelijk ODIN en UDI genoemd worden en gezamenlijk ODIN c.s. Gedaagde zal de KNVB genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 9 mei 2017 met producties 1 tot en met 25,
  • de producties 26 en 27 van ODIN c.s.,
  • de producties 1 tot en met 9 van de KNVB,
  • de mondelinge behandeling van 12 mei 2017,
  • de pleitnota van ODIN c.s.,
  • de pleitnota van de KNVB.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 15 mei 2017 vonnis uitgesproken. Het onderstaande vormt hiervan de nadere schriftelijke uitwerking en is vastgesteld op 2 juni 2017
.

2.De feiten

2.1.
ODIN en UDI zijn amateurvoetbalverenigingen. Zij zijn lid van de KNVB.
2.2.
De KNVB heeft in 2014 een voorstel gedaan tot wijziging van de structuur van de door haar georganiseerde voetbalcompetitie, inhoudende dat tussen de Jupiler League en de Topklasse (nu Derde Divisie geheten) een Tweede Divisie wordt ingevoerd en er verplichte promotie en degradatie plaatsvindt op alle competitieniveaus. De Verenigingsraad van het amateurvoetbal heeft op 26 november 2014 ingestemd met de gewijzigde competitiestructuur en bijbehorende licentievoorwaarden, de Bondsvergadering van de KNVB op 2 december 2014.
2.3.
Het nieuwe Licentiereglement Amateurvoetbal (hierna: het licentiereglement) is op 28 mei 2016 vastgesteld en op 1 juli 2016 in werking getreden. Het licentiereglement is uitgewerkt in de Richtlijn 1.0 Licentiesysteem Tweede en Derde divisie, seizoen 2016/’17 (hierna: de richtlijn). Op 28 mei 2016 zijn ook de leden benoemd van de Licentiecommissie Amateurvoetbal van de KNVB (hierna: licentiecommissie), die toeziet op naleving van de licentievoorwaarden door licentiehouders, en de leden van de beroepscommissie licentiezaken van de KNVB (hierna: beroepscommissie), die besluit over voor beroep vatbare besluiten van de licentiecommissie.
2.4.
Met ingang van het seizoen 2016/2017, lopende van 1 juli 2016 tot 1 juli 2017, is vervolgens de zogenoemde open voetbalbalpiramide ingevoerd.
2.5.
ODIN en UDI nemen op basis van daartoe door de KNVB aan hen verstrekte licenties met hun eerste elftal deel in de Derde Divisie van respectievelijk het zaterdagamateurvoetbal en het zondagamateurvoetbal.
2.6.
Bij brieven van 14 december 2016 heeft de licentiecommissie ODIN en UDI bericht dat zij niet voldoen aan licentievoorwaarde S.05, omdat zij niet beschikken over minimaal drie bij de KNVB geregistreerde contractspelers en dat zij uiterlijk op 13 januari 2017 alsnog aan deze voorwaarde dienen te voldoen, bij gebreke waarvan drie wedstrijdpunten in mindering zullen worden gebracht en zij uiterlijk op 1 maart 2017 alsnog aan de voorwaarde zullen moeten voldoen.
2.7.
Bij brief van 25 december 2016 hebben vertegenwoordigers van amateurvoetbalclubs die uitkomen in de Derde Divisie de KNVB bericht dat zij niet kunnen of willen voldoen aan licentievoorwaarde S.05, en dat zij zich collectief tegen de besluitvorming van de KNVB ter zake zullen verzetten. ODIN en UDI hebben zich bij dit collectief aangesloten. Op 19 januari 2017 heeft hierover overleg plaatsgevonden tussen de vertegenwoordigers en de KNVB.
2.8.
Bij brieven van 25 januari 2017 heeft de licentiecommissie ODIN en UDI medegedeeld dat zij heeft besloten overeenkomstig het bepaalde in artikel 13 lid 1 en lid 2 van het licentiereglement drie wedstrijdpunten in mindering te brengen vanwege het niet voldoen aan licentievoorwaarde S.05 en overeenkomstig het bepaalde in artikel 8 lid 1 van het licentiereglement de verplichting op te leggen om uiterlijk 1 maart 2017 aan te tonen dat alsnog aan deze voorwaarde wordt voldaan. Naast ODIN en UDI hebben nog twaalf amateursvoetbalclubs uitkomend in de Derde Divisie om dezelfde reden deze sanctie opgelegd gekregen. Deze veertien amateursvoetbalclubs hebben gezamenlijk beroep ingesteld tegen dit besluit bij de beroepscommissie.
2.9.
In de Bondsvergadering van de KNVB van 21 maart 2017 is besloten dat amateurvoetbalclubs uitkomend in de Tweede en Derde Divisie vanaf het seizoen 2017/2018 minder contracten voor minder uren per week hoeven af te sluiten, waarbij het aantal contractspelers is gekoppeld aan de kwaliteit van hun jeugdopleiding. Vanaf 1 juli 2017 zal gelden dat zij dienen te beschikken over minimaal drie contractspelers voor ten minste acht uur per week, in plaats van minimaal zes contractspelers voor minimaal twaalf uur per week, en dat zij geen contractspelers hoeven te hebben als zij beschikken over een jeugdopleiding met regionale en lokale certificering.
2.10.
Bij uitspraak van 29 maart 2017 heeft de beroepscommissie de uitspraak van de licentiecommissie van 25 januari 2017 in stand gelaten, behoudens ten aanzien van de sanctie, die is aangepast naar één winstpunt in mindering.
2.11.
Bij brieven van 13 april 2017 heeft de licentiecommissie ODIN en UDI bericht dat zij heeft vastgesteld dat ODIN en UDI nog steeds niet voldoen aan licentievoorwaarde S.05, en dat zij heeft besloten dat ODIN en UDI uiterlijk op 7 mei 2017 alsnog daaraan dienen te voldoen of een plan van aanpak dienen op te stellen conform artikel 14 lid 2 van het licentiereglement, bij gebreke waarvan drie wedstrijdpunten in mindering zullen worden gebracht. ODIN en UDI hebben (tezamen met de twaalf andere clubs) gezamenlijk beroep ingesteld tegen dit besluit en daarbij verzocht om herziening van de beslissing van de beroepscommissie van 29 maart 2017.
2.12.
Bij verkorte uitspraak van 25 april 2017 heeft de beroepscommissie de uitspraak van de licentiecommissie van 13 april 2017 in stand gelaten, behoudens ten aanzien van de sanctie, die is aangepast naar één winstpunt in mindering indien niet uiterlijk op 7 mei 2017 een plan van aanpak is aangeleverd. Het herzieningsverzoek is ongegrond geacht. De uitwerking van deze uitspraak is op 5 mei 2017 vastgesteld.
2.13.
Bij brieven van 10 mei 2017 heeft de licentiecommissie ODIN en UDI bericht dat de door hen gediende plannen van aanpak zijn goedgekeurd, waarmee ODIN en UDI voor seizoen 2016/2017 hebben voldaan aan licentievoorwaarde S.05.

3.Het geschil

3.1.
ODIN c.s. vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I het besluit van de licentiecommissie van 25 januari 2017, het besluit van de beroepscommissie van 29 maart 2017, het besluit van de licentiecommissie van 10 april 2017 en het besluit van de beroepscommissie van 25 april 2017 schorst,
II bepaalt dat de onder I vermelde schorsing zal gelden totdat in een mogelijke bodemprocedure onherroepelijk is beslist over de vernietiging van de onder I genoemde besluiten en bepaalt dat de dagvaarding in die bodemprocedure binnen een termijn van zes weken na de datum van dit vonnis dient te worden uitgebracht,
III de KNVB veroordeelt in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
De KNVB voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van ODIN c.s. in haar vorderingen dan wel tot afwijzing daarvan met hoofdelijke veroordeling van ODIN c.s. in de proceskosten en de nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
ODIN c.s. vordert schorsing van de door de licentiecommissie en beroepscommissie genomen besluiten vanwege strijdigheid met de redelijkheid en billijkheid. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dienen de besluiten te worden gezien als besluiten van organen van de rechtspersoon KNVB, nu de licentiecommissie en de beroepscommissie in artikel 2 lid 2 sub h van de statuten van de KNVB zijn aangemerkt als organen van de KNVB. Met betrekking tot een besluit van een orgaan van een rechtspersoon kan slechts een voorlopige voorziening worden getroffen, indien het in hoge mate waarschijnlijk is dat de bodemrechter het betreffende besluit zal vernietigen. Ingevolge artikel 2:15 lid 1 sub b BW kan een besluit van een orgaan van een rechtspersoon worden vernietigd als dit besluit is genomen in strijd met de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 BW. Of deze vernietigingsgrond aanwezig is, kan in kort geding slechts marginaal getoetst worden.
4.2.
Het geschil van partijen draait om de vraag of de bij de besluiten door de commissies gegeven toepassing aan het licentiereglement, te weten het opleggen van de betreffende sancties aan ODIN en UDI wegens het niet voldoen aan licentievoorwaarde S.05, in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is in de zin van artikel 2:8 lid 2 BW. Nu ODIN en UDI het vereiste plan van aanpak hebben ingediend en de tweede sanctie om die reden niet langer aan de orde is, gaat het in de kern nog om de vraag of de door de beroepscommissie bij uitspraak van 29 maart 2017 opgelegde sanctie van één winstpunt in mindering in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat niet het geval. Daarvoor is het volgende redengevend.
4.3.
Onweersproken staat vast dat de gewijzigde competitiestructuur en de bijbehorende licentievoorwaarden van de KNVB op democratische wijze tot stand zijn gekomen na ruim vooroverleg waarbij alle belanghebbenden, onder wie diverse belangenorganisaties van de amateurvoetbalclubs, zijn betrokken en gehoord. Gekozen is voor de meest terughoudende en daarmee minst bezwaarlijke variant. Hoewel ODIN en UDI op dat moment nog geen deel uitmaakten van de betreffende competitie, kan worden aangenomen dat hun belangen via deze belangenorganisaties voldoende naar voren zijn gebracht en aldus zijn meegewogen. Door deel te nemen aan de Derde Divisie van deze competitie hebben ODIN en UDI de gelding van het licentiereglement en de richtlijn aanvaard. Dit brengt met zich dat zij aan de daarin gestelde voorwaarden en verplichtingen dienen te voldoen, bij gebreke waarvan aan hen een sanctie kan worden opgelegd, die zij in beginsel dienen te aanvaarden.
4.4.
Op grond van het bepaalde in licentievoorwaarde S.05 van de richtlijn moet een club uitkomend in de Derde Divisie ten minste zes geregistreerde contractspelers in dienst hebben met een minimale arbeidsduur van twaalf uur per week. Bij wijze van overgangsregeling is bepaald dat in het eerste seizoen (2016/2017) een minimum van drie geregistreerde contractspelers volstaat, en dat aan die eis pas per 1 november 2016 hoeft te zijn voldaan in plaats van direct per 1 juli 2016. ODIN en UDI hebben zo voldoende gelegenheid gehad om aan deze voorwaarde te kunnen gaan voldoen.
4.5.
De voorzieningenrechter volgt ODIN en UDI niet in hun betoog dat van hen niet kan worden verlangd dat zij voldoen aan licentievoorwaarde S.05, omdat het in dienst nemen van spelers in strijd zou zijn met hun statuten, voor hen als amateurvoetbalclubs financieel niet mogelijk zou zijn en bovendien zou leiden tot rechtsongelijkheid tussen clubs vanwege het ontbreken van een cao voor de Tweede en Derde Divisie. Zoals door de beroepscommissie in haar uitspraak van 29 maart 2017 terecht is overwogen, dienen ODIN en UDI er zelf voor te zorgen dat hun statuten in overeenstemming zijn de reglementen van de KNVB waaraan zij zich hebben gecommitteerd. Zij kunnen hun statuten daartoe wijzigen. Daarnaast is het mogelijk om de spelerscontracten niet door de vereniging zelf, maar door een daaraan gelieerde door de KNVB erkende en geregistreerde stichting te laten afsluiten. Dat ODIN en UDI financieel niet in staat zouden zijn om aan drie spelers het minimumloon te betalen voor twaalf uur per week is onvoldoende aannemelijk gemaakt, mede gezien de gebleken vergoedingen die zij al aan hun spelers betalen. Verder is de totstandkoming van een cao ook een verantwoordelijkheid van de clubs zelf.
4.6.
In de eerste helft van 2016 hebben medewerkers van de KNVB amateurvoetbalclubs bezocht om hen te informeren over de totstandkoming en inhoud van de licentievoorwaarden die met ingang van het seizoen 2016/2017 zouden gaan gelden. ODIN en UDI zijn respectievelijk op 4 april 2016 en 12 juli 2016 bezocht. Zij hebben toen gemeld dat zij niet aan licentievoorwaarde S.05 zouden (kunnen) voldoen. ODIN en UDI stellen dat zij er op basis van door de heer [A] (hierna: [A] ) tijdens dit bezoek gedane mededelingen gerechtvaardigd op mochten vertrouwen dat aan hen door de licentiecommissie geen sancties zou worden opgelegd voor het niet voldoen aan licentievoorwaarde S.05.
4.7.
Als al kan worden aangenomen dat [A] de gestelde uitlatingen heeft gedaan, hetgeen gelet op de gemotiveerde betwisting door de KNVB niet vast staat, geldt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat ODIN en UDI daar niet gerechtvaardigd op hebben mogen vertrouwen. Kenbaar was immers dat de leden van de licentiecommissie pas op 28 mei 2016 zijn benoemd en dat [A] in zijn huidige rol van secretaris niet stemhebbend is in die commissie. Gelet daarop kon hij tijdens de bezoeken aan ODIN en UDI niet namens de licentiecommissie spreken en hebben ODIN en UDI aan zijn woorden geen conclusies mogen verbinden aangaande het oordeel van de licentiecommissie.
4.8.
Overigens is ter zitting namens ODIN en UDI verklaard dat als [A] destijds had gewaarschuwd dat het niet voldoen aan licentievoorwaarde S.05 zou kunnen worden gesanctioneerd met 9 wedstrijdpunten in mindering, zij niet anders zouden hebben gehandeld dan zij nu hebben gedaan, behalve dat zij eerder in verzet zouden zijn gekomen. Hieruit volgt dat ODIN en UDI er bewust voor hebben gekozen om deel te nemen aan de competitie en niet te voldoen aan licentievoorwaarde S.05, wat daarvan de consequenties dan ook zouden kunnen zijn. De vermeende geruststellende woorden van [A] zijn bij die keuze dus niet van doorslaggevende betekenis geweest.
4.9.
Op grond van het bepaalde in artikel 13 lid 1 van het licentiereglement kunnen aan een licentiehouder ingeval van het niet, niet volledig of niet adequaat voldoen aan de krachtens het reglement geldende verplichtingen diverse maatregelen/sancties worden opgelegd, waaronder een plan van aanpak opstellen, een geldboete en aftrek van wedstrijdpunten. Op grond van het bepaalde in lid 2 geldt ingeval een licentiehouder niet voldoet aan licentievoorwaarde S.05 als uitgangpunt dat één of meer wedstrijdpunten in mindering worden gebracht tot maximaal negen wedstrijdpunten per licentievoorwaarde per seizoen. De licentiecommissie heeft aan ODIN en UDI, en nog twaalf andere amateursvoetbalclubs uitkomend in de Derde Divisie, een sanctie opgelegd van drie wedstrijdpunten in mindering vanwege het niet voldoen aan licentievoorwaarde S.05. Gelet op hetgeen in voornoemd artikel daarover is bepaald, stond het de licentiecommissie vrij om voor het opleggen van deze sanctie te kiezen. Dat zij voor een andere sanctie had kunnen kiezen, is voor de beoordeling in deze zaak niet relevant, nu het genomen besluit ter toetsing voorligt.
4.10.
De door de licentiecommissie opgelegde sanctie is door de beroepscommissie bij besluit van 29 maart 2017 gematigd naar één winstpunt in mindering. De beroepscommissie heeft in haar afwegingen onder meer betrokken dat in de Bondsvergadering van 21 maart 2017 is besloten tot significante aanpassing van de voorwaarden zoals vastgelegd in S.05 voor het volgende seizoen zowel in het aantal contractspelers als het aantal uren, waarbij tevens een koppeling is gemaakt met de jeugdopleiding, en dat is besloten tot instandhouding van de regelgeving voor het huidige seizoen. De commissie heeft om die reden het huidige reglement toegepast, maar is daarbij overgegaan tot vermindering van de sanctie naar één winstpunt in mindering, omdat dat volgens haar meer recht doet aan het eerste seizoen waarin wordt gewerkt met de licentievoorwaarden.
4.11.
Vanaf 1 juli 2017 zal gelden dat een amateurvoetbalclub in de Derde Divisie dient te beschikken over minimaal drie contractspelers voor ten minste acht uur per week en dat ingeval zij een jeugdopleiding heeft met regionale en lokale certificering zij geen contractspelers meer hoeft te hebben. Dit is een aanzienlijke versoepeling van de huidige licentievoorwaarde P.05, op grond waarvan een amateurvoetbalclub in de Derde Divisie dient te beschikken over ten minste drie contractspelers voor ten minste twaalf uur per week en komend seizoen over zes contractspelers voor ten minste twaalf uur per week. Dit zorgt voor onevenwichtigheid in het aanvankelijke gefaseerd opgebouwde en daarmee uitgewogen stelsel van eisen op dit punt.
4.12.
Daar staat tegenover dat voor dit seizoen de huidige formulering van licentievoorwaarde S.05 nog geldt. Alle voetbalclubs uitkomend in de Tweede en Derde Divisie dienen daaraan te voldoen. Onweersproken staat vast dat van de in totaal vierenvijftig clubs er veertig (waarvan dertig amateurclubs) het vereiste aantal spelers hebben gecontracteerd voor ten minste twaalf uur per week en dat van de veertien clubs die dat niet hebben gedaan, er twaalf de daarvoor opgelegde sanctie hebben geaccepteerd. In de Bondsvergadering van 21 maart 2017 is er bewust voor gekozen om de bestaande regeling niet aan te passen, onder meer omdat dit onrechtvaardig zou zijn ten opzichte van de clubs die wel voldoen aan de voorwaarde. Er zou dan ongelijkheid bestaan of worden gecreëerd tussen de twee groepen verenigingen in de twee divisies. Met het oog op hetzelfde gelijkheidsbeginsel bestaat er hierdoor belang bij handhaving van de opgelegde sancties.
4.13.
Gezien deze omstandigheden, tezamen en in onderlinge samenhang bezien, heeft de beroepscommissie naar het oordeel van de voorzieningenrechter na afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid en naar billijkheid tot haar besluit van 29 maart 2017 kunnen komen en is de toegepaste straf van één winstpunt in mindering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar.
4.14.
ODIN c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de KNVB worden begroot op:
- griffierecht € 618,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.434,00
4.15.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen.
4.16.
De nakosten, waarvan de KNVB betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot. De gevorderde wettelijke rente over de nakosten zal als volgt worden toegewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt ODIN c.s. hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van de KNVB tot op heden begroot op € 1.434,00, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt ODIN c.s., onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door de KNVB volledig aan dit vonnis voldoet, hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving,
- te vermeerderen, indienbetekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Verschoof en in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2017. [1]

Voetnoten

1.type: ID/4198