ECLI:NL:RBMNE:2017:2622

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
31 mei 2017
Publicatiedatum
30 mei 2017
Zaaknummer
5790771
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbindingsverzoek werkgever inzake ongepast gedrag hulpverleenster

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 31 mei 2017 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van een werkgever, een landelijke organisatie die slachtoffers bijstaat, tegen een hulpverleenster. De werkgever verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van ernstig verwijtbaar handelen van de hulpverleenster, die volgens de werkgever ongepast gedrag had vertoond tijdens een zitting en ongepaste tweets had verzonden. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het ongepaste gedrag niet kon worden bewezen en dat de tweets, hoewel enkele ongepast waren, niet ernstig genoeg waren om de ontbinding van de arbeidsovereenkomst te rechtvaardigen. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever onvoldoende bewijs had geleverd dat het gedrag van de hulpverleenster de reden was voor de verstoorde arbeidsrelatie. De kantonrechter heeft het verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen en de werkgever veroordeeld in de proceskosten van de hulpverleenster.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 5790771 UE VERZ 17-110 PK/1097
Beschikking van 31 mei 2017
inzake
de stichting
[verzoekster],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: USG Legal Professionals B.V.,
tegen:
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. Y.M. van Vliet.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift van [verzoekster] , ter griffie binnengekomen op 9 maart 2017
  • het verweerschrift van [verweerster] van 20 april 2017
  • de fax met bijlagen van [verzoekster] van 28 april 2017
  • de fax met bijlagen van [verweerster] van 25 april 2017
  • de fax met bijlagen van [verzoekster] van 1 mei 2017
  • de pleitnota van [verzoekster]
  • de pleitnota van [verweerster]
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 2 mei 2017.
1.2.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoekster] is een landelijke organisatie die slachtoffers bijstaat na een misdrijf, calamiteit of een verkeersongeluk. Zij biedt praktische hulp, juridische informatie en emotionele steun. In de media en politiek treedt zij op als belangenbehartiger.
2.2.
[verweerster] , geboren op [1975] (thans dus 41 jaar oud), is sinds 1 september 2005 in dienst van [verzoekster] , laatstelijk als […] voor 32 uur per week en tegen een brutomaandsalaris van € 3.419,60 exclusief 8% vakantiebijslag en 8,3% eindejaarsuitkering. [verweerster] was werkzaam in het werkgebied […] . De arbeidsovereenkomst geldt als te zijn aangegaan voor onbepaalde tijd. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening van toepassing.
2.3.
Op de arbeidsovereenkomst is van toepassing de Gedragscode […] en Social Media 2011 (hierna: de Gedragscode). [verweerster] is met deze gedragscode bekend.
De Gedragscode vermeldt onder meer:
"Het is de medewerker niet toegestaan om in sociale media namens (de directie van) [verzoekster] het woord te voeren.
Het geven van reacties, meningen en standpunten is voorbehouden aan de directie en de afdeling communicatie van [verzoekster] .
Vb. 1. De organisatie reageert via de officiële weg op een uitspraak van de staatssecretaris van het Ministerie van Veiligheid en Justitie.
Vb. 2. (…)
(…)
Richtlijnen rondom gebruik van social media
1.
(…)
2.
Medewerkers zijn persoonlijk verantwoordelijk voor de inhoud die ze publiceren op privé blogs, wiki's, fora en andere media die gebaseerd zijn op user-generated content. Zij zijn zich ervan bewust dat wat zij publiceren voor langere tijd openbaar zal zijn, met gevolg voor hun privacy".
2.4.
Samen met haar collega [A] heeft [verweerster] de nabestaanden in de zaak [slachtoffer] begeleid. [slachtoffer] is in 1995 als 15-jarig meisje verkracht en vermoord. Pas in januari 2014 werd een verdachte aangehouden. De strafzaak is behandeld door de rechtbank 's-Hertogenbosch . Na 23 zittingsdagen en 2 wrakingsverzoeken (één verzoek was ingediend door de advocaat van de verdachte en één verzoek door de advocaat van de nabestaanden) is de verdachte bij uitspraak van 21 november 2016 veroordeeld voor verkrachting en vrijgesproken van de tenlastegelegde moord. De zaak heeft veel publicitaire aandacht getrokken.
2.5.
Op 10 januari 2017 vond een regulier overleg plaats tussen de rechtbank 's‑Hertogenbosch en het Hoofd Juridische Dienstverlening van het werkgebied […] van [verzoekster] . Bij dit werkoverleg zijn van de zijde van de rechtbank aanmerkingen gemaakt over theatraal gedrag (overmatig kreunen en steunen) tijdens de strafzitting van 21 november 2016 van een medewerkster van [verzoekster] . Volgens de rechtbank zou het gaan om [verweerster] . Voorts zijn in dit overleg een aantal door [verweerster] geposte tweets besproken.
2.6.
Naar aanleiding van dit gesprek is [verweerster] op 10 januari 2017 bij voicemailbericht van haar leidinggevende, [B] , op non-actief gesteld. Op 11 januari 2017 zendt [verzoekster] de van de rechtbank ontvangen tweets door naar [verweerster] . Op 12 januari 2017 vindt een gesprek plaats tussen [verzoekster] en [verweerster] . In dit gesprek zijn het door de rechtbank genoemde gedrag en de tweets aan de orde gekomen. [verweerster] heeft in dat gesprek betwist dat zij theatraal gedrag zou hebben vertoond en dat de inhoud van haar tweets ongepast zou zijn.
2.7.
Bij brief van 13 januari 2017 maakt [verweerster] bezwaar tegen de vrijstelling van werkzaamheden.
2.8.
Bij brief van 18 januari 2017 zendt [verzoekster] een verslag van het gesprek van 12 januari 2017 aan [verweerster] , en deelt zij mee dat zij nader onderzoek zal instellen en dat de vrijstelling van werkzaamheden wordt gecontinueerd.
2.9.
Op 18 of 19 januari 2017 verzoekt de toenmalige gemachtigde van [verweerster] aan [verzoekster] om toezending van het personeelsdossier.
2.10.
Bij e-mailbericht van 18 januari 2017 schrijft de teamvoorzitter afdeling strafrecht van de rechtbank 's-Hertogenbosch, die bij het eerdergenoemde overleg van 10 januari 2017 aanwezig is geweest, aan [verzoekster] :
"Gisteren hebben we het onderzoek intern geëvalueerd. Daaruit kwam naar voren dat het theatrale gedrag met name (ook) een blonde medewerker van uw bureau betrof. Ik trek voor de volledigheid en zekerheid het gedrag na bij onze afdeling communicatie. Ik zal u nader informeren. Waarschijnlijk is het een wisselwerking geweest van beide medewerkers op elkaar. Het is juist dat er een negatieve uitstraling is geweest op [verzoekster] ".
2.11.
Op 26 januari 2017 heeft [verzoekster] een tweede set door [verweerster]
geposte tweets, die bij nader eigen onderzoek van [verzoekster] boven water waren gekomen, aan de toenmalige gemachtigde van [verweerster] toegezonden.
2.12.
De gemachtigde van [verzoekster] heeft diverse malen aan de toenmalige gemachtigde van [verweerster] voorgesteld de kwestie van het gedrag en de tweets nader te bespreken, waarop de toenmalige gemachtigde van [verweerster] heeft geantwoord dat een dergelijk gesprek prematuur is zolang hij niet eerst het personeelsdossier en de stukken met betrekking tot de onderhavige kwestie heeft ontvangen. Afgezien van een kopie van de tweede set tweets heeft [verzoekster] geen stukken aan de toenmalige gemachtigde van [verweerster] gezonden.
2.13.
Bij brief van 10 februari 2017 heeft [verzoekster] aan [verweerster] bericht dat zij een ontbindingsverzoek zal indienen. Tussen partijen heeft geen nader gesprek plaatsgevonden. [verweerster] heeft eerst kennis kunnen nemen van het e-mailbericht van de teamvoorzitter afdeling strafrecht van 18 januari 2017 na ontvangst van afschrift van het door [verzoekster] ingediende verzoekschrift.

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster] verzoekt op grond van het bepaalde in artikel 7:671b lid 1 onder a en artikel 7:669 lid 3 primair sub e, subsidiair sub g Burgerlijk Wetboek (BW) om ontbinding van de arbeidsovereenkomst van partijen zonder rekening te houden met de geldende opzegtermijn en zonder dat [verweerster] recht heeft op de transitievergoeding, met veroordeling van [verweerster] in de proceskosten.
3.2.
[verzoekster] heeft daartoe samengevat het volgende aangevoerd.
Primair: ernstig verwijtbaar handelen (de e-grond)
3.3.
Volgens [verzoekster] heeft [verweerster] zich in strijd met de geldende gedragscode in diverse Twitterberichten negatief, denigrerend en zeer minachtend uitgelaten over de rechtbank en de behandelende rechters. Dit is uiterst onprofessioneel en ernstig verwijtbaar. Zij toont geen enkele zelfreflectie en neemt op geen enkele wijze verantwoordelijkheid voor haar gedrag. Zij ziet niet in dat zij onjuist heeft gehandeld. Door dit ernstig verwijtbaar handelen heeft [verzoekster] het vertrouwen in haar compleet verloren. Van haar kan dan ook in redelijkheid niet verlangd worden om de arbeidsovereenkomst met [verweerster] voort te zetten. Nu de reden van de verzochte ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen is er geen reden om aan [verweerster] ten laste van [verzoekster] een transitievergoeding of een billijke vergoeding toe te kennen. Voorts verzoekt [verzoekster] bij de ontbinding van de arbeidsovereenkomst geen rekening te houden met de geldende opzegtermijn, omdat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen van [verweerster] zoals bedoeld in artikel 7:671b lid 8 onder b BW.
Subsidiair: verstoorde arbeidsrelatie (de g-grond)
3.4.
Subsidiair stelt [verzoekster] dat sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie. Zij verwijst daartoe naar hetgeen zij met betrekking tot de Twitterberichten heeft aangevoerd, en voorts naar het minachtende gedrag tijdens de zitting, het op geen enkele wijze tonen van zelfreflectie of berouw en het gegeven dat collega's van [verweerster] haar reeds hadden gewaarschuwd en zij zich blijkbaar vaker schuldig heeft gemaakt aan het plaatsen van onprofessionele berichten.
3.5.
Gezien het gedrag van [verweerster] acht [verzoekster] herplaatsing niet aan de orde. Op elke werkplek binnen [verzoekster] zal zij zich immers aan de gedragsregels moeten houden. Het handelen van [verweerster] en het op geen enkele wijze herkennen of herkennen van haar gedrag maakt dat [verzoekster] geen enkel vertrouwen meer heeft in [verweerster] als professioneel medewerker van haar organisatie.

4.Het verweer

[verweerster] voert verweer. Zij stelt zich primair op het standpunt dat er geen redelijke grond voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst bestaat. Voor het geval de arbeidsovereenkomst zou worden ontbonden, verzoekt [verweerster] om toekenning van een transitievergoeding van € 19.393,15 alsmede een billijke vergoeding van € 25.000,--, met veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten.

5.De beoordeling

5.1.
Uitgangspunt bij de beoordeling van het verzoek van [verzoekster] is dat de werkgever op grond van het bepaalde in artikel 7:671b BW de kantonrechter kan verzoeken de arbeidsovereenkomst te ontbinden op grond van een redelijke grond. [verzoekster] heeft aan haar verzoek ten grondslag gelegd dat sprake is van ernstig verwijtbaar handelen dan wel een verstoorde arbeidsrelatie (de e-grond respectievelijk de g-grond). Op grond van artikel 7:671b lid 2 BW dient de kantonrechter te onderzoeken of aan de voorwaarden voor opzegging van de arbeidsovereenkomst is voldaan, en – daarmee – of deze redelijke grond de verzochte ontbinding kan dragen.
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 7:671b lid 2 BW is onderzocht of een opzegverbod als bedoeld in artikel 7:670 BW of enig ander opzegverbod geldt.
Dit is niet het geval.
5.3.
Over de vraag of de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden, wordt het volgende overwogen.
Het theatrale gedrag ter zitting
5.4.
Naar de kantonrechter begrijpt is de zaak met name aan het rollen gekomen vanwege het in de ogen van de rechtbank theatrale gedrag tijdens de zitting van 21 november 2016 van (volgens de rechtbank) een medewerker van [verzoekster] . De kantonrechter ziet daarom aanleiding eerst de verwijten die betrekking hebben op dit gedrag te beoordelen, ook al is dit gedrag niet primair maar (slechts) subsidiair aan het verzoek ten grondslag gelegd.
5.5.
[verweerster] heeft betwist dat zij degene is geweest op wie de rechtbank het oog had. Zij stelt dat zij geen theatraal gedrag heeft vertoond. Volgens haar moet sprake zijn van een persoonsverwisseling, omdat zij niet blond is (haar collega [A] en de stiefmoeder van [slachtoffer] zijn dat wel). Uit de door [verzoekster] overgelegde stukken kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden vastgesteld dat het inderdaad om [verweerster] is gegaan. [verweerster] heeft een aantal schriftelijke verklaringen overgelegd van personen die op de zitting aanwezig waren:
  • collega [A] : zij bevestigt dat zij zich niet aan de indruk kan onttrekken dat het om een persoonsverwisseling moet gaan;
  • mr. [C] ( de advocaat van de nabestaanden ), die verklaart dat hij nooit gemerkt heeft dat [verweerster] zich hinderlijk of theatraal heeft opgesteld in de zittingszaal; omdat deze zaak echter veel zittingsdagen heeft gekend heeft hij ook navraag gedaan bij zijn kantoorgenoten die op verschillende momenten hem hebben waargenomen; geen van zijn collega's heeft dit gedrag opgemerkt;
  • mevrouw [D] (verslaggever De Telegraaf ):
  • mevrouw [E] ( brigadier van politie ):
5.6.
Gelet op deze verklaringen is er voldoende twijfel of het [verweerster] is geweest aan wier gedrag de rechtbank zich heeft gestoord. Evenmin is duidelijk geworden of het door de rechtbank in het e-mailbericht van 18 januari 2017 aangekondigde onderzoek heeft plaatsgevonden en wat het resultaat daarvan is geweest. Nu [verzoekster] voorts geen bewijsaanbod heeft gedaan is het verwijt met betrekking tot het gedrag ter zitting niet komen vast te staan.
5.7.
Gelet op het voorgaande heeft [verzoekster] onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de opmerkingen van de rechtbank betrekking hadden op [verweerster] .
Primair: heeft [verweerster] (ernstig) verwijtbaar gehandeld?
5.8.
Indien [verweerster] verwijtbaar heeft gehandeld, zodanig dat van [verzoekster] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren, is het ontbindingsverzoek toewijsbaar. Komt daarnaast vast te staan dat van de kant van [verweerster] sprake is van ernstig verwijtbaar handelen, dan komt aan haar geen transitievergoeding toe.
5.9.
[verweerster] heeft er terecht op gewezen dat [verzoekster] in het verzoekschrift niet heeft aangegeven welke tweet om welke reden (precies) onacceptabel is. [verzoekster] heeft dit ter gelegenheid van de mondelinge behandeling alsnog gedaan. De kantonrechter zal hierna ingaan op de alsnog expliciet door [verzoekster] genoemde tweets.
5.10.
Bij de beoordeling stelt de kantonrechter voorop dat partijen het erover eens zijn dat [verweerster] gebonden is aan de Gedragscode.
5.11.
[verzoekster] heeft de volgende tweets genoemd:
uit de eerste set tweets:
13 oktober 2016
"De advocaat krijgt aan de wrakingskamer niet uitgelegd waarom hij wraakt. Het cruciale punt lijkt zoek.Echt mensen(onderstreping door [verzoekster] )
dra-ma…"en:
"raadsheren had ik moeten zeggen"
uit de tweede set tweets:
18 oktober 2016
Aan een verslaggeefster van een landelijk dagblad:
"succes daar! Ik heb het niet zo met de rechtbank […] , de ambiance dan al had ik het laatst ook niet met de voorzitter :-)"
25 oktober 2016
"'Het openbaar ministerie vindt dit echt niet belangrijk, maar ikke lekker wel!' Echt mensen naar zulke onzin moet ik luisteren :-)"
27 oktober 2016
"De rechtbank trekt zich 15 min terug vóór het laatste woord v/d verdachte zònder uitleg. Echt mensen deze rechtbank"
27 oktober 2016
"Ik zou haast, let op mijn woorden haast wensen dat u een slachtoffer werd #fail"
21 november 2016
"Nog een uithaal dan! Zou de RB ook in de gaten hebben dat het so dus eigenlijk 2 keer verkracht is voor ze vermoord werd :("
21 november 2016
"Maar ik snap de juridische kant wel, had alleen zo graag wat lef bij de Rb gezien!Maar ja, ze tonen de hele procedure al geen ballen! #pt(onderstreping [verzoekster] )
"
21 november 2016
"Waarna ze de Ve voor 5 jaar, v/d max 12, veroordeelde! Ik denk datgrote smurfnog beter in 't scenario paste. Wat een laffe uitspraak! 2/2"
22 november 2016
"Weet je wat ik me nog afvroeg, de zaak blijft me bezighouden.Waarom word je #rechter als je 't verschil toch niet durft te maken… # [voornaam van slachtoffer]".
5.12.
[verweerster] stelt dat de tweede set tweets buiten beschouwing dient te blijven, omdat niet is gebleken dat de rechtbank daarvan kennis heeft genomen. Nu deze tweets echter in de openbaarheid zijn gekomen, en de naam van [verzoekster] door deze tweets kan zijn beschadigd, gaat de kantonrechter daaraan voorbij.
5.13.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [verweerster] met name door de met f), g), h) en i) aangeduide tweets de door haar in acht te nemen grenzen overschreden. Deze tweets zijn te zeer op de persoon van de rechter(s) gericht, getuigen onvoldoende van respect, kunnen beschadigend zijn voor de goede naam van [verzoekster] en kunnen niet bijdragen aan de uitoefening van de taak van [verweerster] , hulpverlening aan de nabestaanden. Zij geeft dit laatste zelf ook toe, waar zij als verklaring voor deze tweets onder andere heeft aangegeven dat zij moeite had haar emoties met betrekking tot deze zaak te verwerken.
5.14.
Met betrekking tot de met c) aangeduide tweet merkt de kantonrechter nog op dat [verweerster] heeft aangegeven dat de eerste zin het commentaar betrof van een advocaat op de officier justitie (vandaar de aanhalingstekens), en met betrekking tot de met e) aangeduide tweet dat deze gericht was aan iemand die kritiek had op het nut van [verzoekster] . [verweerster] wilde daarop reageren.
5.15.
Op grond van de volgende omstandigheden is echter geen sprake van zodanig verwijtbaar handelen dat van [verzoekster] in redelijkheid niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst met [verweerster] te laten voortduren:
uit het e-mailbericht van de rechtbank van 18 januari 2017 leidt de kantonrechter af dat de rechtbank met name ontstemd was over het gedrag van een blonde medewerker van [verzoekster] , omdat in dat e‑mailbericht de Twitterberichten niet zijn genoemd; zoals in voorgaande reeds is overwogen is niet komen vast te staan dat het [verweerster] is geweest die dit gedrag vertoonde;
blijkens een door [verweerster] overgelegde telefoonnotitie heeft de teamvoorzitter strafrecht van de rechtbank 's-Hertogenbosch telefonisch aan de gemachtigde van [verweerster] meegedeeld dat het de bedoeling van het overleg met [verzoekster] was dat [verzoekster] de kwestie met [verweerster] zou bespreken, maar dat nooit een formele klacht is ingediend en dat het niet de bedoeling was dat [verweerster] zou worden ontslagen; van de zijde van [verzoekster] is ter zitting weliswaar gesteld dat tijdens het telefoongesprek van 10 januari 2017 bleek dat men van de zijde van de rechtbank
"witheet"was, maar hiervoor zijn voor het overige geen aanwijzingen; hierbij is tevens van belang dat de rechtbank de kwestie eerst 7 weken na dato aan de orde heeft gesteld; ook dit is een aanwijzing dat de rechtbank de zaak minder hoog opnam dan [verzoekster] zelf;
[verweerster] heeft aangegeven dat zij 1000 volgers heeft op Twitter, maar zij heeft tevens - onvoldoende betwist door [verzoekster] - gesteld dat uit niets blijkt dat haar Twitteraccount toebehoort aan een medewerker van [verzoekster] ; de kantonrechter leidt daaruit af dat dit laatste slechts bekend zal zijn geweest bij personen [verweerster] kennen;
hoewel partijen over het tijdstip van mening verschillen, acht de kantonrechter voldoende aannemelijk dat [verweerster] haar openbare Twitteraccount inmiddels heeft gesloten; ook overigens is niet gebleken dat haar Twitterberichten die in deze zaak aan de orde zijn aandacht hebben getrokken, laat staan dat deze tot reacties hebben geleid;
[verweerster] heeft toegegeven dat zij de onderhavige Twitterberichten beter niet had kunnen posten;
[verweerster] is ruim 11½ jaar bij [verzoekster] in dienst zonder dat er eerder aanmerkingen op haar functioneren zijn geweest;
zij is kostwinner voor haar 2 kinderen, en heeft een eenzijdige werkervaring (namelijk alleen bij [verzoekster] ); het zal voor haar daarom niet gemakkelijk zijn vergelijkbaar ander werk te vinden.
5.16.
Op grond van het voorgaande is het verzoek op de primaire grondslag niet toewijsbaar.
Subsidiair: verstoorde arbeidsrelatie
5.17.
Naast de in het voorgaande besproken Twitterberichten legt [verzoekster] aan de verstoorde arbeidsrelatie tevens ten grondslag het minachtende gedrag tijdens de zitting. Zoals in het voorgaande reeds is overwogen, is niet komen vast te staan dat het [verweerster] is geweest die dit gedrag heeft vertoond. Uit hetgeen in het voorgaande is overwogen met betrekking tot de inhoud van de Twitterberichten volgt dat deze inhoud niet kan bijdragen aan de conclusie dat de arbeidsrelatie zodanig is verstoord, dat van [verzoekster] in redelijkheid niet gevergd kan worden dat dat zij deze voortzet.
5.18.
Voor zover [verzoekster] zich erop wil beroepen dat de arbeidsrelatie verstoord is omdat geen nader gesprek tussen partijen tot stand is gekomen, overweegt de kantonrechter dat dit mede aan de opstelling van [verzoekster] te wijten is geweest. Het verzoek van de toenmalige gemachtigde van [verweerster] om het personeelsdossier op te sturen was redelijk en begrijpelijk (hij diende als buitenstaander immers inzicht te krijgen in de arbeidsverhouding tussen partijen). Voorts is ook begrijpelijk dat hij om bewijsstukken met betrekking tot de verwijten van de rechtbank heeft gevraagd. Het enige bewijsstuk dat er destijds was, het e-mailbericht van 18 januari 2017, is echter niet aan hem toegezonden. Dit e-mailbericht is pas bij het verzoekschrift overgelegd. Evenmin heeft [verzoekster] de toenmalige gemachtigde te kennen gegeven dat er geen officiële klacht van de rechtbank lag en dat er verder geen bewijsstukken voorhanden waren. Voorts is van belang dat [verzoekster] reeds op 10 februari 2017 aangaf dat zij een verzoekschrift zou indienen.
5.19.
Op grond van het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat ook de subsidiaire grond geen doel treft. Het ontbindingsverzoek wordt daarom afgewezen. [verzoekster] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de proceskosten. Deze worden, tot deze beschikking, aan de zijde van [verweerster] begroot op € 400,.

6.De beslissing

De kantonrechter:
- wijst het verzoek af;
- veroordeelt [verzoekster] in de proceskosten aan de zijde van [verweerster] , tot deze beschikking begroot op € 400,.
Deze beschikking is gegeven door mr. P. Krepel, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2017.