Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[gedaagde sub 2],
[gedaagde sub 3],
1.De procedure
- de dagvaarding
- de incidentele conclusie van [gedaagde sub 1] c.s.
- de incidentele conclusie van antwoord, tevens akte wijziging eis in conventie
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie
- het vonnis in incident van 28 december 2016
- het tussenvonnis van 22 februari 2017 strekkende tot het houden van een comparitie
- het proces-verbaal van comparitie van 18 april 2017.
2.De feiten
3.Het geschil
in conventie
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] naast [gedaagde sub 1] hoofdelijk veroordeelt om alle goederen op de bijlagen 1 tot en met 3 bij de overeenkomst van 22 mei 2013 aan [eiser] terug te geven op verbeurte van een dwangsom,
4.De beoordeling
De eerste grondslag betreft een kwestie van externe aansprakelijkheid van een functionaris van een corporatie
naast de corporatie, en wordt derhalve beheerst door het recht van de staat naar welks recht de vennootschap is opgericht (art. 10:118 jo 119 sub e BW), dus het recht van de staat Nevada (Verenigde Staten). Dit recht laat evenwel de dwingende regels van de WFBV onverlet (art. 10:124 BW en Tweede Kamer 2009/2010, 32137 nr. 3, p. 70). Nu de aansprakelijkheid louter op de WFBV is gebaseerd, wordt niet toegekomen aan de toepassing van het recht van de staat Nevada.
De tweede grondslag van de vorderingen 5.1 tot en met 5.4 betreft een verbintenis uit onrechtmatige daad die zijn basis vindt buiten het vennootschaps- en rechtspersonenrecht, zodat die verbintenis niet door het incorporatierecht, maar door het op de onrechtmatige daad toepasselijke recht wordt geregeerd. Op grond van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 864/2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (Verordening Rome II), is op deze vordering het recht van toepassing van het land waar de schade zich voordoet. De gestelde schade heeft zich in het onderhavige geval voorgedaan in België, de plaats waar [eiser] woonde op het moment van het tekenen van de overeenkomst, en de schade heeft geleden ten gevolge van de niet-nakoming door [gedaagde sub 1] van de verplichtingen voortvloeiend uit de koopovereenkomst en side letter.
2014.
jegens dezelfde wederpartij. Daaraan is in casu niet voldaan. De omstandigheid dat [bedrijfsnaam 2] failliet is gegaan en [eiser] waarschijnlijk geen betaling van zijn managementvergoeding zal ontvangen, betekent, anders dan [eiser] stelt, niet dat het beroep van [gedaagde sub 1] op deze wettelijke beperking van verrekening naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dat zou alleen anders kunnen zijn, als [bedrijfsnaam 2] met [gedaagde sub 1] zou moeten vereenzelvigd, maar daarvoor heeft [eiser] onvoldoende aangevoerd. Met name is niet gebleken dat [eiser] in wezen louter voor [gedaagde sub 1] managementwerkzaamheden heeft verricht en de managementovereenkomst dus materieel met [gedaagde sub 1] was gesloten. Integendeel, ter comparitie heeft [eiser] verklaard dat zijn taken niet bestonden uit werkzaamheden voor [gedaagde sub 1] (zoals bijvoorbeeld het beheer van het landgoed), maar waren gericht op de bedrijfsvoering van [bedrijfsnaam 2] , onder meer in het kader van de melkpoederhandel van [bedrijfsnaam 2] en werk voor een door [bedrijfsnaam 2] aangewezen derde, [bedrijfsnaam 3] BV.
5.160,00(2,0 punten × tarief € 2.580,00)
5.160,00(2,0 punten × factor 1,0 × tarief € 2.580,00)