De rechtbank overweegt als volgt. Zoals hiervoor is weergegeven, beveelt de Expertgroep Alimentatienormen aan om in eerste instantie te kijken naar de middelen die de ouders gebruikelijk voorafgaand aan het verbreken van hun samenleving ter beschikking stonden. De term ‘gebruikelijk’ duidt erop dat bezien dient te worden of het inkomen ten tijde van het uiteengaan representatief was voor hetgeen partijen tijdens de samenleving gewend waren te kunnen besteden.
Wat het inkomen van de man betreft, overweegt de rechtbank dat uit de overgelegde verklaring van de accountant volgt dat het inkomen van de man in 2013 niet in lijn was met het inkomen uit de daarvoor liggende jaren. Om die reden kan niet zomaar bij het inkomen in 2013 worden aangesloten. Bovendien heeft de man zelf ter zitting verklaard dat hij in 2013 heeft moeten interen op spaargelden en gelden heeft moeten lenen om in de kosten van levensonderhoud te kunnen voorzien. Hieruit leidt de rechtbank af, in lijn met stellingen van de vrouw, dat de man zijn inkomen heeft aangevuld tot het inkomen dat hij in de voorgaande jaren gewend was te ontvangen. Om die redenen acht de rechtbank het redelijk om aan de zijde van de man uit te gaan van een inkomen van € 42.000,-- bruto per jaar. Daarbij houdt de rechtbank rekening met de premie voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering van € 5.179,-- bruto per jaar, alsmede met het fiscaal voordeel dat daarover werd behaald. De rechtbank ziet geen aanleiding om rekening te houden met een afdracht voor een pensioenvoorziening, nu tussen partijen niet in geschil dat een dergelijke afdracht niet plaatsvond ten tijde van het huwelijk. Rekening houdend met de relevante fiscale aspecten (waaronder de inkomensafhankelijke bijdrage ZVW) komt dit neer op een inkomen van € 23.619,-- netto per jaar, zijnde (afgerond) € 1.968,-- netto per maand. De rechtbank verwijst daarbij naar de aangehechte en gewaarmerkte berekening.
Wat het inkomen van de vrouw betreft, overweegt de rechtbank als volgt. De stelling van de vrouw dat haar inkomen in 2013 niet representatief was voor haar inkomen tijdens het huwelijk, vindt steun in de door haar overgelegde stukken. Daaruit volgt immers dat het inkomen van de vrouw in 2013 circa € 12.000,- bedroeg ten opzichte van een inkomen van circa € 21.000,-- per jaar in 2011 en 2012. De rechtbank acht het dan ook redelijk om, conform de stellingen van de vrouw, uit te gaan van een gemiddelde over deze drie jaren, zijnde € 17.921,-- bruto per jaar. Voor de goede orde merkt de rechtbank op dat zij dit inkomen zal aanmerken als een inkomen uit dienstbetrekking. Rekening houdend met de relevante fiscale aspecten (waaronder de inkomensafhankelijke combinatiekorting) komt dit neer op een inkomen van € 16.467,-- netto per jaar, zijnde (afgerond) € 1.372,-- netto per maand. De rechtbank verwijst daarbij naar de aan deze beschikking gehechte en gewaarmerkte berekening.
Bij voormelde inkomsten kwamen partijen niet in aanmerking voor een kindgebonden budget.
Het netto-gezinsinkomen van partijen ten tijde van het huwelijk bedroeg dan ook (1.968 + 1.372 =) € 3.340,-- netto per maand. Zoals hierna bij de draagkracht aan de orde zal komen, ziet de rechtbank geen aanleiding om uit te gaan van een hoger inkomen van de man dan de door hem gestelde € 44.000,-- bruto per jaar. Het huidige inkomen van de man overstijgt het netto-gezinsinkomen ten tijde van het huwelijk dan ook niet. Dit brengt met zich dat de behoefte van [voornaam van minderjarige 1] , [voornaam van minderjarige 2] en [voornaam van minderjarige 3] dient te worden gerelateerd aan voormeld netto-gezinsinkomen van partijen. Uitgaande van dit inkomen, de tabellen kosten kinderen in 2013 en rekening houdend met acht punten voor de kinderbijslag, becijfert de rechtbank de behoefte van de kinderen in 2013 op een bedrag van € 957,-- per maand. Geïndexeerd naar 2017 is dat € 1.008,-- per maand, zijnde € 336,-- per kind per maand (afgerond).