7.2De rechtbank overweegt verder dat belanghebbenden op grond van artikel 7:6, tweede lid, van de Awb onder bepaalde omstandigheden ambtshalve of op verzoek afzonderlijk kunnen worden gehoord. In dit geval bestond in redelijkheid aanleiding om werknemer, in het kader van een zorgvuldige heroverweging in bezwaar, afzonderlijk uit te nodigen voor het spreekuur van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is conform het bepaalde in artikel 7:6, derde lid, van de Awb kort en zakelijk weergegeven wat er met werknemer is besproken. Hoewel het niet zorgvuldig is dat deze rapportages niet aan de daartoe gemachtigde van eiseres zijn toegezonden voordat de bestreden besluitvorming heeft plaatsgevonden, ziet de rechtbank hierin geen aanleiding om het bestreden besluit te vernietigen. Daarbij betrekt de rechtbank dat werknemer als derde-partij in de bezwaarprocedure is betrokken en niet zelfstandig bezwaar heeft gemaakt. Hij heeft tijdens de gesprekken met de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep – zoals verweerder in beroep heeft benadrukt – enkel de gelegenheid gekregen om te reageren op de bezwaargronden en argumenten van eiseres, maar hij heeft zelf geen gronden mogen inbrengen. Eiseres heeft via haar gemachtigde in beroep kennisgenomen van de betreffende rapporten, waarmee het zorgvuldigheidsgebrek is gerepareerd. Nu de rechtbank verder ook geen concrete aanknopingspunten ziet voor het oordeel dat verweerder aan bepaalde uitlatingen van werknemer ten onrechte doorslaggevende betekenis heeft toegekend, ziet de rechtbank aanleiding het geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Voor werknemers die een aanvraag indienen voor een WIA-uitkering wordt voorafgaand aan de beoordeling van het recht op uitkering door verweerder eerst de zogenoemde Poortwachterstoets uitgevoerd. De grondslag voor deze toets is onder meer te vinden in de artikelen 7:658a en 7:660a van het Burgerlijk Wetboek en de artikelen 25 en 65 van de Wet WIA.
Artikel 25 van de Wet WIA heeft betrekking op de re-integratieverplichtingen van de werkgever. In het negende lid van dit artikel is, kort samengevat, bepaald dat verweerder het tijdvak waarover de werkgever het loon van de werknemer moet doorbetalen gedurende ten hoogste 52 weken verlengt, indien de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht.
Artikel 65 van de Wet WIA bepaalt, voor zover hier van belang, dat het Uwv beoordeelt of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
Verweerder heeft het kader dat wordt gehanteerd bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen uiteengezet in de ‘Beleidsregels beoordelingskader poortwachter’ (Besluit van 3 december 2002, Stcrt 2002, 236, zoals nadien gewijzigd) (de Beleidsregels).
In de Beleidsregels staat het met de re-integratie bereikte resultaat voorop. Een bevredigend resultaat is voldoende. Hiervan is in beginsel sprake wanneer de werknemer (gedeeltelijk) hervat heeft in structureel werk dat min of meer aansluit bij zijn resterende functionele mogelijkheden. Is geen sprake van een bevredigend resultaat, maar worden de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader wel voldoende geacht dan wordt evenmin een loonsanctie opgelegd. Ten slotte wordt ook afgezien van het opleggen van een loonsanctie in het geval sprake is van onvoldoende inspanningen, mits de werkgever daar een deugdelijke grond voor heeft. Van werkgever en werknemer worden geen re-integratie-inspanningen meer verlangd wanneer de werknemer geen mogelijkheden meer heeft tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever.
9. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat werknemer aan het einde van de wachttijd, 31 januari 2016, over functionele mogelijkheden beschikte. Het geschil spitst zich in eerste instantie toe op de vraag voor hoeveel uur per week werknemer kon re-integreren.
10. Eiseres heeft ter zitting betoogd dat werknemer vanaf half december 2015, nadat hij na de tweede volledige uitval in september 2015 weer belastbaar was, conform het advies van de bedrijfsarts voor 8 uur per week vanuit huis werkzaamheden verrichtte en dat daarmee sprake was van een bevredigend resultaat.
11. De rechtbank overweegt dat, voor zover gelet op wat hierna nog wordt overwogen bij een werkweek van 8 uur al zou moeten worden uitgegaan van een bevredigend resultaat, eiseres geen bewijsstukken of andere informatie heeft aangedragen ter onderbouwing van haar stelling. Ook uit het arbeidsdeskundig rapport van Elabo, dat eiseres in bezwaar heeft ingebracht, blijkt niet dat werknemer in de periode tussen 10 september 2015 en 31 januari 2016 (einde wachttijd) werkte, maar juist het tegendeel, zodat de rechtbank eiseres niet kan volgen in haar stelling. De rechtbank stelt daarom vast dat met de re‑integratie van werknemer geen bevredigend resultaat is bereikt, omdat niet is gebleken dat hij voor het einde van de wachttijd heeft hervat in (structureel) werk. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Nu vast staat dat geen sprake is van een bevredigend resultaat, zal de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden vervolgens beoordelen of verweerder terecht de re-integratie-inspanningen van eiseres in spoor 1 onvoldoende heeft geacht, zonder dat daarvoor een deugdelijke grond bestaat. Aangezien het besluit tot oplegging van een loonsanctie een ambtshalve genomen belastend besluit is, is het aan verweerder om voldoende aannemelijk te maken dat eiseres zich zonder deugdelijke grond onvoldoende heeft ingespannen. De rechtbank verwijst in dit verband bijvoorbeeld naar de uitspraak van de CRvB van 18 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK3717. 13. Eiseres voert aan dat de beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, dat werknemer vanaf 8 december 2015 voor 12 uur per week belastbaar is, niet juist is dan wel onvoldoende gemotiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft weliswaar een verdergaande urenbeperking aangenomen dan de door de primaire verzekeringsarts aangenomen 20 uur per week, maar hij heeft niet gemotiveerd hoe hij tot deze beperking is gekomen en hij is daarbij ten onrechte en ongemotiveerd afgeweken van het advies van de bedrijfsarts, die heeft geconcludeerd dat werknemer op dat moment slechts in staat was om 8 uur per week te re-integreren. Eiseres heeft ter onderbouwing van haar standpunt een rapportage van 24 augustus 2016 van arts [F] overgelegd en stelt dat de urenbeperking van 12 uur in bezwaar in strijd met het zorgvuldigheids, motiverings- en evenredigheidsbeginsel is aangenomen.
14. De primaire verzekeringsarts, [C] , heeft werknemer gezien op het spreekuur en zijn bevindingen vastgelegd in de rapportage van 11 december 2015. Hij heeft de beperkingen van werknemer vastgelegd in de functionelemogelijkhedenlijst (FML) van 28 december 2015.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep, [G] , heeft blijkens de rapportage van 19 mei 2016 werknemer gezien op het spreekuur, dossierstudie verricht en – onder meer – informatie van de bedrijfsarts verkregen. Hij heeft aanleiding gezien de door de primaire verzekeringsarts vastgestelde FML op een aantal punten aan te vullen, waarbij hij een splitsing heeft gemaakt tussen de periode van mei tot en met september 2015 (na het deskundigenoordeel en tot het moment waarop werknemer opnieuw volledig is uitgevallen) en de periode vanaf 8 december 2015 (het moment waarop werknemer na de tweede uitval weer arbeidsmogelijkheden had). Dit heeft hij vastgelegd in twee aparte FML’s van 19 mei 2016. Voor de periode van mei tot en met september 2015 heeft hij toegelicht dat hij zich kan vinden in de door de primaire verzekeringsarts aangenomen urenbeperking, conform het deskundigenoordeel, voor 6 uur per dag en 20 uur per week. Voor de periode na de tweede uitval van werknemer heeft hij vanwege energetische redenen aanleiding gezien om vanaf 8 december 2015 een verdergaande urenbeperking aan te nemen tot 12 uur per week, omdat werknemer op dat moment deelnam aan een revalidatietraject.
In beroep heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn aanvullende rapportage van
26 augustus 2016 gespecificeerd hoe hij in zijn rapportage van 19 mei 2016 tot de vastgestelde belastbaarheid van 12 uur per week is gekomen, zijnde drie dagen van 4 uur, omdat werknemer twee dagen per week revalideert. Tevens heeft hij toegelicht dat hij geen medische onderbouwing heeft gezien voor een verdergaande urenbeperking tot 8 uur per week.
15. De rechtbank ziet in wat eiseres aanvoert geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de medische beoordeling onzorgvuldig of onjuist is. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft werknemer gezien, de beschikbare medische informatie betrokken en zijn bevindingen inzichtelijk gemotiveerd in de rapportage 19 mei 2016. Hij heeft naar het oordeel van de rechtbank in deze rapportage – gelezen in samenhang met de aanvullende rapportage in beroep van 26 augustus 2016 – voldoende inzichtelijk gemotiveerd hoe hij tot de urenbeperking van 12 uur per week is gekomen. Verder is het de rechtbank niet gebleken dat de rapportages tegenstrijdigheden bevatten. De rechtbank overweegt voorts dat uit vaste rechtspraak van de CRvB, bijvoorbeeld de uitspraak van 18 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK3713, volgt dat het de specifieke taak van de verzekeringsarts is om de beperkingen van een verzekerde in kaart te brengen en dat de verzekeringsarts daarbij niet gehouden is tot een bijzondere motivering in het geval deze vastlegging een andere uitkomst heeft dan die door de bedrijfsarts. De enkele omstandigheid dat de bedrijfsarts van eiseres tot een urenbeperking van 8 uur per week is gekomen, leidt dan ook niet tot een ander oordeel. Daarnaast heeft eiseres in beroep geen medische onderbouwing overgelegd die leidt tot twijfel over de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. In de door eiseres overgelegde rapportage van 24 augustus 2016 van arts [F] ziet de rechtbank daarvoor geen aanknopingspunten, omdat het rapport vooral arbeidskundige gronden bevat en het standpunt dat werknemer in december 2015 maximaal 8 uur per week belastbaar is niet is onderbouwd of gespecificeerd. Overigens is hiervoor al vastgesteld dat werknemer in die periode ook niet voor 8 uur per week werkzaam was. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de medische beoordeling in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel tot stand is gekomen of dat sprake is van een motiveringsgebrek. Het bestreden besluit berust op een deugdelijke medische grondslag. In zoverre slaagt het beroep niet. 16. Eiseres voert verder aan dat het standpunt van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat zij onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht in spoor 1, niet correct is. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst zij naar de door haar reeds in bezwaar overgelegde arbeidsdeskundige rapportage van Elabo, waaruit blijkt dat er geen re-integratiemogelijkheden meer waren in spoor 1. Eiseres heeft dus wel voldaan aan haar verplichtingen. Het rapport van Elabo vermeldt als verslagdatum weliswaar “27 -01-2016, herzien 04-03-2016”, maar eiseres benadrukt dat het rapport betrekking heeft op de inspanningen die zij vóór afloop van de wachttijd op 31 januari 2016 heeft verricht. Verweerder had de inhoud van het rapport gelet op artikel 7:11 van de Awb bij de heroverweging moeten betrekken en heeft dit ten onrechte niet gedaan. Eiseres verwijst ter onderbouwing van haar standpunt naar uitspraken van de CRvB van 8 maart 2005, ECLI:NL:CRVB:2005:AT3338 en van 25 juni 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AI0054. 17. De primaire arbeidsdeskundige, [H] , heeft in zijn rapportage van 22 december 2015 geconcludeerd dat eiseres het verkeerde aan re-integratie heeft gedaan, omdat zij een concrete herplaatsingskans in spoor 1 voorbij heeft laten gaan door verkeerd te zoeken en door te vroeg te starten in spoor 2. Hij heeft zich hierbij mede gebaseerd op telefonische gesprekken met de HR-specialist van eiseres, [B] , en manager [A] en een (eerdere) arbeidsdeskundige rapportage van Elabo van 16 maart 2015, waarin is bevestigd dat te weinig is ingezet in spoor 1.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, [E] , heeft in zijn rapportage van 25 mei 2016 geconcludeerd dat hij geen reden ziet om af te wijken van de primaire arbeidsdeskundige beoordeling. Hij heeft toegelicht dat van eiseres verwacht mag worden dat zij na het deskundigenoordeel van 13 mei 2015 maatregelen zou treffen om het aangeboden werk binnen de eigen organisatie in overeenstemming te brengen met de vastgestelde beperkingen van werknemer, dan wel te onderzoeken of dit structureel mogelijk is. De arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat eiseres een aantal maatregelen heeft getroffen, maar dat de knelpunten hiermee niet zijn opgelost. Hij heeft geconcludeerd dat eiseres heeft nagelaten vervolgstappen te ondernemen, zodat onvoldoende duidelijk is geworden wat de (on)mogelijkheden zijn geweest in spoor 1 en er mogelijke re-integratiekansen zijn gemist. Tijdens de bezwaarprocedure zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden ingebracht die aanleiding geven tot het intrekken van de loonsanctie. Over de in bezwaar overgelegde arbeidsdeskundige rapportage van Elabo van 4 maart 2016, heeft hij opgemerkt dat eiseres op basis daarvan een verkortingsverzoek kan indienen.
In beroep heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in een aanvullende arbeidsdeskundige rapportage van 15 september 2016 toegelicht dat het arbeidsdeskundig rapport van Elabo - anders dan eiseres stelt - niet op 27 januari 2016 gereed was, omdat het rapport op 4 maart 2016 nog is herzien. Het voorgaande rapport van 27 januari 2016 kent hij niet. Hij heeft geconcludeerd dat het arbeidsdeskundig onderzoek van Elabo niet vóór het einde van de wachttijd was afgerond, zodat het rapport niet inhoudelijk is betrokken in de beoordeling over de re-integratie-inspanningen voor afloop van de wachttijd.
18. De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de CRvB van 31 maart 2010, ECLI:NL:CRVB:BL9850, volgt dat het systeem van de huidige regeling met betrekking tot het opleggen van een loonsanctie, zoals opgenomen in artikel 25 van de Wet WIA meebrengt dat verweerder de activiteiten die hebben plaatsgevonden ten behoeve van re-integratie in de periode vanaf de eerste ziektedag tot de datum van het primaire besluit toetst en dat daarna verrichte activiteiten aan de orde komen in het kader van de beoordeling van een melding van herstel van de eerder geconstateerde nalatigheid.
19. Gelet op het voorgaande heeft verweerder dus primair moeten beoordelen of eiseres in de periode gedurende de wachttijd voldoende inspanningen heeft verricht om werknemer te laten re-integreren. Daarvoor is naar het oordeel van de rechtbank noodzakelijk dat eiseres in ieder geval vóór afloop van de wachttijd in een re-integratieverslag inzichtelijk heeft gemaakt welke inspanningen zij heeft verricht. Eiseres is daarin niet geslaagd. Het had op haar weg gelegen hiertoe gerichte inspanningen te verrichten en de verslaglegging daarvan tijdig, dus vóór afloop van de wachttijd, bij verweerder aan te leveren. Eiseres heeft voorafgaand aan het primaire besluit van verweerder geen verslagen overgelegd waaruit blijkt dat in de periode na 13 mei 2015 (na het deskundigenoordeel) èn na 8 december 2015 (de hernieuwde belastbaarheid van werknemer na uitval) sprake was van voldoende re-integratie-inspanningen. Eerst hangende bezwaar heeft eiseres de arbeidsdeskundige rapportage van Elabo aan verweerder doen toekomen.