2.2.Verzoeker heeft het navolgende ten grondslag gelegd aan zijn wrakingsverzoek. De rechter-commissaris is door de rechtbank belast met het onderzoek in bovengenoemde zaak. Verzoeker stelt dat de rechter-commissaris partijdig en/of vooringenomen is of in ieder geval de (objectieve en subjectieve) schijn van partijdigheid heeft gewekt. Verzoeker baseert dit op een vijftal gronden, in onderlinge samenhang te bezien.
a. Op een door de verdediging gedaan gemotiveerd verzoek tot het verrichten van nader onderzoek tot het achterhalen van een DNA-profiel van een onbekende derde heeft de rechter-commissaris bij e-mailbericht van 3 mei 2017 het volgende bericht:
“Voorts zie ik niet in waarom het van belang is om dat profiel te achterhalen, nu dit betrokkenheid van de verdachte niet uitsluit.”Uit deze bewoordingen kan naar de stelling van verzoeker partijdigheid, althans de schijn van vooringenomenheid worden afgeleid.
b. De rechter-commissaris is belast met aanvullend onderzoek naar aanleiding van de verwijzing door de meervoudige kamer. Uit het op 28 april 2017 verstrekte rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) blijkt dat de rechter-commissaris in dat verband veelvuldig contact heeft gehad met het NFI. Het contact bestond uit een forensisch intakegesprek en een e-mailwisseling die heeft plaatsgevonden tussen de rechter-commissaris en de heer [A] (BPA-deskundige van het NFI). Tijdens dit contact is volgens verzoeker een nadere afstemming van de onderzoeksvragen en onderzoekshypothesen besproken en zou een discussie hebben plaatsgevonden over het nut van het al dan niet doen van nader onderzoek aan de bloedsporen op de plaats delict. De rechter-commissaris heeft ondanks een gemotiveerd verzoek daartoe geweigerd om een afschrift van de correspondentie met het NFI te verstrekken.
c. De rechter-commissaris heeft geweigerd om de e-mailcorrespondentie tussen haar en de door haar benoemde deskundige van Independent Forensic Services (IFS) te verstrekken. Dit ondanks een gemotiveerd verzoek daartoe waarin verzoeker heeft aangegeven dat verstrekking van belang is voor de vraag of uitputtend onderzoek is verricht en voor de vraag of de rechter-commissaris het doen van (aanvullend) onderzoek beknot.
d. De rechtbank heeft het verzoek om IFS aanvullend te laten rapporteren over de aard van het celmateriaal dat is aangetroffen in spoor AAJ2748NL#02 toegewezen. De rechter-commissaris heeft de rapporterend deskundige van IFS echter niet in het bezit gesteld van dit spoor en heeft daarmee de opdracht van de rechtbank niet nageleefd. Bovendien heeft de rechter-commissaris volgens verzoeker te lichtvaardig geoordeeld dat een bloedspoorpatroononderzoek niet noodzakelijk is. Zij is voor deze beslissing enkel afgegaan op het advies van het NFI en heeft geen andere deskundigen ingeschakeld, dit terwijl de mogelijkheden hiervoor door de verdediging zijn aangereikt.
e. Uit (de totstandkoming van) het IDFO (Interdisciplinair Forensisch Onderzoek) rapport blijkt dat de rechter-commissaris het NFI onjuist, althans onvolledig heeft geïnformeerd door kennelijk te stellen dat de keuze voor de hypothese is bepaald door de standpunten van het OM en van de verdediging. Dit was niet het geval. De rechter-commissaris heeft bij e-mailbericht van 2 mei 2017 aan verzoeker aangegeven dat zij een brief van de verdediging waarin vragen, opmerkingen en een aanvullende hypothese zijn opgenomen, niet aan het NFI heeft verstrekt. Daardoor was het NFI niet op de hoogte van het daadwerkelijke standpunt van de verdediging. Verder heeft de rechter-commissaris zich niet aan haar toezegging gehouden dat zij het IFS-rapport dat zij op vrijdagmiddag 28 april 2017 heeft ontvangen, meteen naar de raadsman zou doorzenden. Het rapport is pas op maandag 1 mei 2017 aan de verdediging doorgezonden.