ECLI:NL:RBMNE:2017:25

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 januari 2017
Publicatiedatum
3 januari 2017
Zaaknummer
16/659380-16 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Taakstraffen en gevangenisstraf voor ontucht met minderjarige prostituee

Op 3 januari 2017 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 27-jarige man uit Zwolle en een 46-jarige man uit Diemen. Beide mannen werden veroordeeld tot taakstraffen van respectievelijk 120 en 150 uur voor het hebben van seks met een 17-jarige prostituee in 2015 in De Bilt. Daarnaast kregen zij een gevangenisstraf van 30 dagen, waarvan 29 dagen voorwaardelijk. De rechtbank hield rekening met het feit dat de 27-jarige man de afspraak niet zelf had geregeld en dat de 46-jarige man een blanco strafblad had. Uit het reclasseringsadvies bleek dat hij verantwoordelijkheid nam voor zijn gedrag.

De rechtbank oordeelde dat de verdachten niet konden worden vrijgesproken op basis van de veronderstelling dat het meisje meerderjarig was, aangezien zij niet hadden gecontroleerd of dit daadwerkelijk het geval was. De rechtbank benadrukte dat bij jeugdprostitutie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf het uitgangspunt is, maar dat in dit geval de door de officier van justitie geëiste onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden te zwaar was. De mannen hadden gereageerd op een advertentie op een legale website en er was geen bewijs dat zij bewust op zoek waren naar een minderjarige.

De rechtbank concludeerde dat de strafbaarheid van de verdachten niet uitgesloten kon worden en dat zij zich schuldig hadden gemaakt aan ontucht met een minderjarige. De rechtbank legde hen taakstraffen op en een voorwaardelijke gevangenisstraf, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de persoonlijke situatie van de verdachten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/659380-16 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 3 januari 2017
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1970] te [geboorteplaats] ,
adres: [adres] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 20 december 2016. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. B.M. Beg, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat een persoon op 21 januari 2015 te De Bilt tegen betaling seksuele handelingen heeft verricht met verdachte terwijl die persoon de leeftijd van zestien jaren maar nog niet die van achttien jaren had bereikt.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De verdediging heeft (primair) aangevoerd dat het dwangmiddel van “staande houden” ex artikel 52 van het Wetboek van Strafvordering ten onrechte is toegepast. De opsporingsambtenaar was daartoe niet bevoegd nu er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld en er dus geen sprake was van een verdachte. Bij toepassing van een dergelijk dwangmiddel dient aan een verdachte te worden meegedeeld dat hij als verdachte wordt aangemerkt en dat hij recht heeft op een advocaat. Dat is hier niet gebeurd. Volgens de verdediging dient de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard te worden nu doelbewust de rechten van de verdachte zijn geschonden door hem als niet zodanig aan te merken.
De rechtbank overweegt als volgt
Verdachte is op 21 januari 2015 door de politie als getuige gehoord. Dat er op dat moment reeds sprake was een verdenking van het plegen van een strafbaar feit door verdachte is niet gebleken. De rechtbank oordeelt dat voor zover er al sprake is geweest van ‘staande houden’ voorafgaand aan het horen als getuige, er geen sprake is geweest van een ernstige inbreuk op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan. Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
De officier van justitie is ontvankelijk ten aanzien van het feit zoals aan verdachte ten laste gelegd.
Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat het ten laste gelegde kan worden bewezen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor wat de bewezenverklaring betreft gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte heeft het ten laste gelegde feit bekend en de verdediging heeft ten aanzien van dit feit geen vrijspraak bepleit. Onder deze omstandigheden zal de rechtbank met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met onderstaande opsomming van de bewijsmiddelen: [1]
- de aangifte van [aangeefster]; [2]
- de bekennende verklaring van de verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting. [3]

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
op 21 januari 2015 te De Bilt, ontucht heeft gepleegd met [aangeefster], geboren op [1997] die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een
derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de leeftijd van achttien jaren had bereikt, door
- zijn penis in de mond van die [aangeefster] te brengen en te houden en die [aangeefster] zijn penis in haar mond te laten nemen en
- zijn penis in de vagina van die [aangeefster] te duwen en te brengen en te houden en
- zijn, verdachtes, tong in de mond van die [aangeefster] te duwen en te houden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien maar nog niet van achttien jaren heeft bereikt.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald met betrekking tot de leeftijd van de minderjarige. Verdachte heeft niet naar de leeftijd van de minderjarige gevraagd. Hij ging er van uit dat zij 18 jaar was omdat zij zich daarvoor had uitgegeven; op de website stond duidelijk dat zij 18 of 19 jaar was. De dame kwam redelijk volwassen op hem over. Zij had zich bovendien in de hotellobby ingeschreven en verdachte wist dat je 18 jaar moet zijn om je in een hotel in te kunnen schrijven.
De raadsman heeft in dit verband verwezen naar een artikel van mr. W. Wedzinga: ‘De loverboy en de prostituant als slachtoffer”, waarin wordt gesteld dat artikel 248b Sr een misdrijf is dat in essentie een vorm van risicoaansprakelijkheid introduceert, terwijl in ons strafrecht de verwijtbaarheid (schuld) een belangrijke pijler is. Dit schuldbeginsel wordt bij toepassing van artikel 248b Sr uitgehold. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat risicoaansprakelijkheid in deze situatie te ver gaat.
Naar de mening van de raadsman kon van verdachte redelijkerwijs niet worden verlangd dat hij aangeefster om haar paspoort zou vragen, nu dit in de escortebranche zeer ongebruikelijk is; meisjes gebruiken een artiestennaam en zullen hun paspoort uit privacyoverwegingen niet laten zien. De raadsman heeft daarmee (subsidiair) een beroep gedaan op afwezigheid van alle schuld en verzocht om ontslag van alle rechtsvervolging.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van dit verweer voorop dat de strekking van artikel 248b van het Wetboek van Strafrecht ziet op het tegengaan van kinderprostitutie, waarbij de minderjarigheid een geobjectiveerd bestanddeel vormt. Dit bestanddeel is bewezen als objectief komt vast te staan dat de minderjarige tussen de 16 en 18 jaar oud was. De leeftijd is als geobjectiveerd bestanddeel in dit wetsartikel (en in andere wetsartikelen betreffende de zeden) opgenomen ter bescherming van minderjarigen. De wetgever geeft hiermee het grote belang aan dat hij hecht aan de bescherming van minderjarigen in zedenzaken. De wetenschap bij verdachte van de leeftijd van de minderjarige is voor een bewezenverklaring niet van belang. Dat laat onverlet dat verdachte een verweer kan voeren daar waar het zijn strafbaarheid betreft. Een beroep op afwezigheid van alle schuld, dat wil zeggen op het ontbreken van alle strafrechtelijk relevante verwijtbaarheid, zal, naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, alleen in uitzonderlijke gevallen kunnen slagen.
Op grond daarvan had verdachte in deze zaak de verplichting om onderzoek te doen naar de leeftijd van de minderjarige. Dat verdachte heeft gereageerd op een advertentie op een legale website maakt niet dat hij zomaar van de juistheid van de informatie op die website mocht afgaan, ook niet nu het meisje er naar zijn mening als een meerderjarige uitzag. Dat het informeren naar de leeftijd mogelijk geen eerlijk antwoord zou hebben opgeleverd maakt dit niet anders. Deze omstandigheden ontslaan verdachte in ieder geval niet van de verplichting een onderzoek naar de leeftijd te verrichten. Nu verdachte zich, zoals hij zelf heeft erkend, niet heeft ingespannen om zekerheid te krijgen over de precieze leeftijd van de minderjarige, is er reeds daarom geen sprake van afwezigheid van alle schuld en wordt het verweer verworpen.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft daarbij rekening gehouden met artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht en de strafvorderingsrichtlijn van het openbaar ministerie die voor een dergelijk feit een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van minimaal 6 maanden eist.
Nu blijkens het reclasseringsadvies bij verdachte het besef van fout handelen aanwezig is en verdachte zijn verantwoordelijkheid neemt, is de officier van justitie van mening dat een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk dient te worden opgelegd.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd.
Om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht zijn diverse zaken afgedaan met de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 1 dag, gecombineerd met een werkstraf.
Gelet op de feiten en omstandigheden en de manier waarop de vervolging in deze zaak is ingezet, heeft de verdediging (meer subsidiair) verzocht om uitsluitend een geldboete of een voorwaardelijke (gevangenis)straf op te leggen. Verdachte is al genoeg gestraft; een verklaring omtrent het gedrag (VOG) kan verdachte vergeten.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het gebruik maken van de diensten van een minderjarige prostituee. Daarbij is sprake geweest van het seksueel binnendringen van het lichaam van de minderjarige. Verdachte heeft door zijn handelen bijgedragen aan het in stand houden van jeugdprostitutie.
Dat verdachte - zoals hij heeft verklaard - dacht dat het meisje meerderjarig was nu zij haar diensten als volwassene via internet aanbood en zij er daadwerkelijk als een meerderjarige uitzag, doet aan de strafrechtelijke verwijtbaarheid die verdachte kan worden gemaakt niet af. Verdachte heeft nagelaten zich ervan te vergewissen dat het meisje meerderjarig was. Het hebben van seks met een minderjarige prostituee is strafbaar gesteld in artikel 248b van het Wetboek van Strafrecht. Hierin staat de bescherming van minderjarigen centraal. Zij moeten kunnen opgroeien in een omgeving waar zij zich veilig kunnen ontwikkelen, ook op seksueel gebied. Gezien hun jeugdige leeftijd kan van hen niet worden verwacht dat zij zelf voldoende in staat zijn hun seksuele integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien.
Bij jeugdprostitutie is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf het uitgangspunt.
De rechtbank houdt er echter rekening mee dat uit het strafdossier niet kan worden afgeleid dat verdachte bewust op zoek was naar een seksafspraak met een meisje dat jonger was dan 18 jaar. Hij reageerde op een advertentie op een legale website. Zonder ook maar iets af te doen aan de ernst van het strafbare feit en de mogelijke gevolgen daarvan voor de minderjarige, is het verwijt dat verdachte kan worden gemaakt minder groot dan in het geval waarin iemand wel bewust op zoek is gegaan naar een minderjarige of wist dat zij minderjarig was.
Daarnaast weegt de rechtbank mee dat verdachte een blanco strafblad heeft en dat hij blijkens het reclasseringsadvies verantwoordelijkheid neemt voor zijn gedrag.
Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank anders dan de officier van justitie een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden een te zware strafmodaliteit en komt tot een andere strafmodule.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 248b van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ontucht plegen met iemand die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien maar nog niet van achttien jaren heeft bereikt.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
30 dagen.
Beveelt dat een gedeelte, groot
29 dagen,van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, van
150 uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
75 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.M.E. Doekes-Beijnes, voorzitter, mrs. A.J.P. Schotman en M.H.M. Collombon, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V. Soeteman, griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 januari 2017.
BIJLAGE : De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 21 januari 2015 te De Bilt, althans in het arondissment
Midden-Nederland
ontucht heeft gepleegd met [aangeefster], geboren op [1997]
die zich beschikbaar stelde tot het verrichten van seksuele handelingen met een
derde tegen betaling en die de leeftijd van zestien jaren maar nog niet de
leeftijd van achttien jaren had bereikt,
door
- zijn penis in de mond van die [aangeefster] te brengen en/of te houden en/of
die [aangeefster] zijn penis in haar mond te laten nemen en/of
- zijn penis in de vagina van die [aangeefster] te duwen en/of te brengen en/of te
houden en/of
- zijn, verdachtes, tong in de mond van die [aangeefster] te duwen en/of te houden;
art 248b Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met nummer 2015020155B bevinden (pagina’s 1 tot en met 447), volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Voor zover het gaat om geschriften als bedoeld in artikel 344.1.5° van het Wetboek van Strafvordering, worden deze alleen gebruikt in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen.
2.Proces-verbaal van aangifte door [aangeefster] d.d. 28 januari 2015, pag. 129.
3.Proces-verbaal van de terechtzitting van 20 december 2016.