Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[gedaagde sub 2],
[gedaagde sub 3],
1.Het verloop van de procedure
2.De feiten
‘Afstudeerovereenkomst’genoemd) tot stand gekomen. De stageovereenkomst is, voor de periode van 14 december 2015 tot 6 mei 2016, aangegaan ter realisering van het afstudeerproject van [eiser] , dat het laatste onderdeel vormde van zijn opleiding aan de Hogeschool Utrecht. De planning was dat [eiser] op 20 juni 2016 zou afstuderen. Hij was voornemens aansluitend als ingenieur te gaan werken.
‘(-) c. het afstudeerproject (is) gericht (-) op het op het gewenste niveau zichtbaar maken van de engineeringcompetenties in het kader van de opleiding, zodat partijen geen arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610 BW dan wel een aanstelling als bedoeld in het Algemeen Rijksambtenaren Reglement beogen.’[eiser] heeft zich verplicht
‘tot het naar beste kunnen verrichten van de door hem te verrichten werkzaamheden, conform de door het afstudeerbedrijf gegeven voorschriften en aanwijzingen’(artikel 4). De afstudeerwerkzaamheden worden ingevolge artikel 5 van de stageovereenkomst verricht
‘onder verantwoordelijkheid van het afstudeerbedrijf, onder begeleiding van de bedrijfsbegeleider en de afstudeerbegeleider.’Binnen Q.E.F. is de heer [gedaagde sub 2] (gedaagde sub 2 en destijds vennoot) opgetreden als bedrijfsbegeleider. Namens Hogeschool Utrecht is haar docent, de heer [B] , opgetreden als afstudeerbegeleider. Q.E.F. heeft zich (in ditzelfde artikel 5) verplicht om na afloop van het afstudeerproject een schriftelijke evaluatie/beoordeling aan te bieden aan [eiser] en zijn afstudeerbegeleider. Op grond van artikel 7 van de stageovereenkomst heeft [eiser] jegens Q.E.F. recht op een afstudeervergoeding van € 250,-- bruto per maand.
‘Het afstudeerbedrijf is gerechtigd, na overleg met de afstudeerbegeleider, deze overeenkomst zonder rechterlijke tussenkomst met onmiddellijke ingang te beëindigen indien: (-) b. de afstudeerder onvoldoende functioneert en pogingen tot verbetering daarin onvoldoende resultaat hebben opgeleverd binnen de daarvoor gestelde termijn; c. de afstudeerder zich anderszins zodanig gedraagt dat voortzetting van het afstudeerproject redelijkerwijs niet van het afstudeerbedrijf gevergd kan worden.’In de toelichting onderaan de stagovereenkomst is (onder 4) hierover opgenomen:
‘De afstudeerovereenkomst kan alleen eindigen om de in de overeenkomst genoemde redenen, en is dus niet tussentijds (eenzijdig) opeisbaar.’
‘Er moet een manipulator ontwikkeld worden waarmee producten van een band gepakt kunnen worden en dan vervolgens op een andere positie en/of met andere rotatie geplaatst kunnen worden. Dit moet op een zo hoog mogelijke snelheid gebeuren. Deze snelheid is mechanisch beperkt door toegepaste stappenmotoren. Alle aanstuur software moet gemaakt worden. Dit houdt in dat de ‘robot’ geleerd moet kunnen welke beweging er gemaakt moet worden, hoe te communiceren met ons vision systeem. Hierbij moet een eenvoudig te bedienen touchscreen gebruikt worden zodat de manipulator als compleet en stand-alone product geleverd kan worden (-).’
‘Wat zijn de aan het bedrijf op te leveren resultaten en producten?’:
‘Aan het einde van de afstudeerperiode moet middels het touchscreen een beweging, of aflegposities geleerd kunnen worden en moet de manipulator dat dan op basis van communicatie met een visionsysteem of triggersensor kunnen uitvoeren op het juiste moment en op maximale snelheid van de stappenmoor zonder stapverlies.’Wat betreft de planning vermeldde het voorstel dat in week 1-4 (dus vóór 11 januari 2016) het ‘startverslag/plan van aanpak’ klaar moest zijn, dat in week 5-6 (vóór 25 januari 2016) het ontwerp zou worden opgeleverd, dat in week 7-18 (vóór 18 april 2016) wekelijks of tweewekelijks een nieuwe module zou worden toegevoegd en aan het eind het volledige eindproduct klaar zou zijn. Week 19-21 (de periode van 18 april tot 6 mei 2016) was gereserveerd voor het afmaken van het verslag en de voorbereiding van de afstudeerpresentatie. In bedoeld voorstel staat als één van de door [eiser] gesignaleerde ‘risico’s’ dat hij tussenliggende deadlines niet haalt. Als ‘oplossing’ schreef hij in het voorstel:
‘Harder werken, eventueel met de stagebegeleider in overleg waar de prioriteiten liggen en bepaalde modules laten vallen.’De vraag:
‘Is de opdracht geschikt om de competenties op het vereiste niveau aan te tonen?’is in bedoeld voorstel onder meer als volgt beantwoord:
‘De opdracht staat geheel open aan de afstudeerder. Hierdoor is het slagen van het project volledig afhankelijk van het feit of de afstudeerder de opdracht kan analyseren en de juiste methode gebruikt om het project aan te pakken (-)’, ‘De software van het project dient volledig ontworpen te worden door de afstudeerder (-),en:
‘De competentie in managen wordt aangetoond wanneer de afstudeerder een juiste planning kan opzetten binnen zijn gekozen managementsvorm en zich hieraan kan houden. Dit komt aan bod in het start- en eindverslag.’
‘Ik moet bekennen dat ik dit gekloot om de opdracht wel steeds frustrerender begin te vinden’en:
‘Dat de beste man me een waardeloze techneut vind ok, maar om me dan dwars te gaan zitten is nogal lullig.’
‘de precieze reden voor het ontslag.’Bij e-mail van 21 maart 2016 heeft [gedaagde sub 3] aan [eiser] geantwoord dat hij te weinig inzet had getoond en steeds verder uit de planning was gelopen. [gedaagde sub 3] verweet hem dat hij niet was begonnen met het bestuderen van de bestaande software om knelpunten in kaart te brengen, maar ook niets nieuws had ontwikkeld dat minimaal hetzelfde resultaat had als het model dat de eerdere stagiair had opgeleverd. In reactie op deze e-mail van [gedaagde sub 3] heeft [eiser] zich diezelfde dag tot [gedaagde sub 2] gewend en gevraagd:
‘Ik begreep dat je vandaag met hem( [gedaagde sub 3] , ktr)
zou praten dus begrijp ik goed dat zijn email ook jouw eindoordeel is dan? Als dat zo(-) is dan begin ik nu met zoeken naar een andere stage.’Op 22 maart 2016 heeft [gedaagde sub 2] aan [eiser] geappt dat hij het vervelend vond
‘hoe het allemaal gelopen is’, maar dat hij
‘geen andere mogelijkheid ziet’dan de stage te beëindigen. Op 22 maart 2016 heeft [eiser] hierop geantwoord:
‘Ok, dank voor je antwoord.’
3.De vordering en het daartegen gevoerde verweer
4.De beoordeling van het geschil
‘het op het gewenste niveau zichtbaar maken van de engineeringcompetenties.’Anders dan [eiser] (in de dagvaarding onder 17 en 18) stelt, zijn de eisen die aan een stagiair worden gesteld niet te relateren aan de hoogte van de overeengekomen stagevergoeding. Deze eisen moeten daarentegen verband houden met de fase waarin de opleiding van de stagiair zich bevindt en wat, gelet daarop, van zijn functioneren in het stagebedrijf mag worden verwacht. Nu het om het afstudeerproject van [eiser] ging, mocht Q.E.F., zoals zij stelt te hebben gedaan, mede de belangen van de branche, in het bijzonder die van collega-bedrijven waar [eiser] aansluitend aan zijn opleiding komt te werken, in aanmerking nemen. Dit maakt dat een stagiair als [eiser] niet alleen op zijn technische capaciteiten mag worden beoordeeld, maar dat het stagebedrijf zich ook een mening dient te vormen over zijn vermogen om aan te sluiten bij de werkomgeving en over de wijze waarop hij met instructies en opdrachten van zijn collega’s en meerderen omgaat. Dit laatste volgt ook uit artikel 4 lid 1 van de stageovereenkomst. Bij de beoordeling van de productiviteit van de stagiair gaat het vooral om de vraag of hij er blijk van geeft zijn werk te kunnen structureren en plannen, zich aan de planning kan houden en daarbij de juiste prioriteiten kan stellen. Bepaald onjuist is dan ook het door [eiser] (in de dagvaarding onder 20) verdedigde standpunt dat zijn functioneren alleen op (ongeoorloofde) afwezigheid of risico voor de bedrijfsvoering mag worden beoordeeld.
‘overleg met de afstudeerbegeleider’heeft plaatsgevonden. Volgens [eiser] vormt dit vereiste een waarborg ter bescherming van de positie van de stagiair en is een beëindiging zonder voorafgaand overleg met de school niet rechtsgeldig. De kantonrechter wijst er in dit kader op dat de stageovereenkomst een overeenkomst is waarbij drie partijen, te weten de student, het stagebedrijf én de school, betrokken zijn. Mede gezien de daarbij voor de school en het stagebedrijf betrokken belangen, ook die welke dat van de stagiair overstijgen, moet de door [eiser] benadrukte waarborgfunctie van het overlegvereiste worden gerelativeerd. Het is uiteindelijk het stagebedrijf, en niet de school, dat de beslissing over beëindiging of voortzetting van de stage neemt. Wat hiervan ook zij, de kantonrechter oordeelt dat het vereiste overleg met de afstudeerbegeleider tijdig, voordat Q.E.F. de stageovereenkomst definitief beëindigde, heeft plaatsgevonden. Niet betwist is dat [gedaagde sub 2] en [B] , zoals uit het bij aanvullende productie 9 door Q.E.F. overgelegde verslag van de school volgt, op 15 maart 2016 met elkaar over de ontstane situatie hebben besproken. Dit overleg met de school heeft plaatsgevonden vóór de beëindiging door Q.E.F. van de stageovereenkomst op 22 maart 2016. Eerder dan op die datum heeft Q.E.F. de stageovereenkomst met [eiser] niet beëindigd. Weliswaar had [gedaagde sub 3] al op 14 maart 2016 de conclusie getrokken dat de stage moest eindigen, maar het was voor [eiser] duidelijk dat zijn bedrijfsbegeleider, [gedaagde sub 2] , zich na het voorval van 14 maart 2016 eerst nog nader wilde beraden over de mogelijkheid om de breuk tussen [eiser] en [gedaagde sub 3] te lijmen. Dat [eiser] dit heeft begrepen blijkt uit hetgeen hij op 14 maart 2016 aan zijn afstudeerbegeleider [B] heeft verteld, alsook uit zijn app van 21 maart 2016 aan [gedaagde sub 2] , toen hij na ontvangst van de e-mail van [gedaagde sub 3] aan [gedaagde sub 2] , van wie hij wist dat hij nog met [gedaagde sub 3] zou praten, vroeg of het oordeel van [gedaagde sub 3] ook zijn ‘eindoordeel’ was. Gelet op deze gang van zaken volgt uit het bericht dat [gedaagde sub 2] op 22 maart 2016 aan [eiser] stuurde dat deze heeft besloten zich achter [gedaagde sub 3] te scharen en dat Q.E.F. de stageovereenkomst beëindigde.