ECLI:NL:RBMNE:2017:2355

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 mei 2017
Publicatiedatum
15 mei 2017
Zaaknummer
16/660093-16 en 16/660411-16 (GEV.TTZ) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en bedreiging in opvanghuis van het Leger des Heils

Op 15 mei 2017 heeft de rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 50-jarige man, die werd beschuldigd van poging tot doodslag en bedreiging. De verdachte heeft op 5 september 2016 in een opvanghuis van het Leger des Heils in Amersfoort een medebewoner in de hals gesneden met een mes, wat leidde tot een oppervlakkige snijwond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van het delict onder invloed was van drugs en psychotisch was. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 9 maanden en terbeschikkingstelling met dwangverpleging, maar de verdediging pleitte voor vrijspraak of ontslag van rechtsvervolging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was door zijn psychische stoornissen en middelengebruik. Uiteindelijk werd de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en werd een maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar opgelegd. De rechtbank overwoog dat de verdachte een gevaar voor anderen vormde en dat behandeling noodzakelijk was om herhaling te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummers: 16/660093-16 en 16/660411-16 (GEV.TTZ) (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 15 mei 2017.
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1966] ,
thans gedetineerd te PI Nieuwegein – HvB locatie Nieuwegein

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2016, 6 februari 2017 en 1 mei 2017. De verdachte heeft afstand gedaan van zijn recht om 1 mei 2017 ter terechtzitting te verschijnen. Mr. J.M. Walther, raadsman van verdachte, heeft verklaard uitdrukkelijk te zijn gemachtigd om namens verdachte het woord te voeren.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat de raadsman naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
16/660093-16
Feit 1
primair
op 5 september 2016 te Amersfoort heeft geprobeerd opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven;
subsidiair
op 5 september 2016 te Amersfoort heeft geprobeerd opzettelijk [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
meer subsidiair
op 5 september 2016 te Amersfoort [slachtoffer 1] opzettelijk heeft mishandeld;
Feit 2
op 5 september 2016 te Amersfoort [slachtoffer 2] heeft bedreigd;
16/660411-16
op 6 september 2016 te Amersfoort opzettelijk en wederrechtelijk een ophoudkamer in het politiebureau tijdelijk onbruikbaar heeft gemaakt.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de poging doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden. Uit forensisch psychiatrisch onderzoek komt naar voren dat de gedragskeuzemogelijkheden van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde grotendeels werden bepaald door het feit dat hij toen psychotisch was, maar dat betekent niet dat opzet niet kan worden bewezen. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat bij verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen heeft ontbroken. Daarbij komt dat verdachte er zelf voor heeft gekozen een cocktail aan verdovende middelen en alcohol in te nemen, zodat het aan verdachte zelf te wijten is dat hij in een psychose is geraakt. Verder ligt opzet op de doodslag reeds besloten in het uithalen met een mes naar de hals van een ander omdat zich in de hals vitale organen bevinden. In de uiterlijke verschijningsvorm van het op deze wijze uithalen met een mes is de opzet begrepen.
Voorts heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte opzettelijk een mes richting [slachtoffer 2] heeft gegooid en verdachte daarmee die [slachtoffer 2] heeft bedreigd.
Tot slot heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte een ophoudcel onbruikbaar heeft gemaakt door daarin te urineren.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van feit 1 in alle varianten. Het slachtoffer heeft geen aangifte gedaan en heeft tegenover de politie verklaard dat verdachte niet boos op hem was. Verdachte had geenszins de intentie om [slachtoffer 1] iets aan te doen maar wilde vooral zichzelf iets aandoen. Er is dus onvoldoende bewijs dat verdachte de opzet had om [slachtoffer 1] iets aan te doen. Tevens kan niet worden uitgesloten dat [slachtoffer 1] in de weg liep toen verdachte uithaalde en hem raakte.
Voorts heeft de raadsman zich met betrekking tot feit 2 op het standpunt gesteld dat verdachte primair dient te worden vrijgesproken omdat uit het proces-verbaal niet kan worden afgeleid dat bij [slachtoffer 2] de redelijke vrees is ontstaan dat hij zwaar mishandeld zou kunnen worden.
De raadsman heeft zich met betrekking tot het urineren in de ophoudcel op het standpunt gesteld dat, voor zover er daarvoor voldoende bewijs is, het urineren wel heeft geleid tot schade, maar niet tot blijvende beschadiging van de ophoudcel. Een civielrechtelijke afdoening had kunnen en moeten volstaan.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak 16/660093-16 feit 2 en 16/660411-16
16/660093-16
Met betrekking tot feit 2 overweegt de rechtbank dat, gelet op de verklaring van 5 september 2016 van getuige [slachtoffer 2] , niet wettig en overtuigend is bewezen dat de bedreiging van dien aard was en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij [slachtoffer 2] redelijke vrees is of kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook gepleegd zou worden. De rechtbank zal verdachte dan ook van feit 2 vrijspreken.
16/660411-16
De rechtbank acht op grond van slechts de aangifte van [aangever] , werkzaam in de incidentenafhandeling van het basisteam Amersfoort niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ophoudcel onbruikbaar heeft gemaakt voor zijn bestemming. De verdachte zal hiervan daarom worden vrijgesproken.
4.3.2
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
16/660093-16
Feit 1
Op 5 september 2016 werd slachtoffer [slachtoffer 1] gehoord door verbalisant [verbalisant] . [slachtoffer 1] verklaarde dat verdachte in de avond van 5 september 2016 in het opvanghuis van het Leger des Heils aan de [adres] te Amersfoort bij hem op de kamer TV aan het kijken was en zij met elkaar hebben gepraat. [slachtoffer 1] verklaarde dat hij zag dat verdachte met een mes uithaalde, dat hij voelde dat hij in zijn nek was geraakt en dat hij zag dat hij bloedde uit de wond in zijn hals. [2]
[slachtoffer 1] is op 5 september 2016 behandeld in het Meander Medisch Centrum te Amersfoort. Daarbij is als uitwendig letsel waargenomen een oppervlakkige snijwond in de hals aan de linkerzijde met gering uitwendig bloedverlies. De geschatte duur van de genezing is 10-12 dagen. [3]
Verdachte heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat het klopt dat hij [slachtoffer 1] heeft geraakt. [4]
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden worden slechts gebezigd tot het bewijs van dat ten laste gelegde feit waarop deze blijkens de inhoud kennelijk betrekking hebben.
4.3.3
Bewijsoverwegingen
16/660093-16 feit 1
Ten aanzien van het vereiste opzet overweegt de rechtbank dat het bij het slachtoffer ontstane letsel is veroorzaakt doordat verdachte het slachtoffer met een scherp of puntig voorwerp in de hals heeft gesneden. Het is een algemene ervaringsregel dat de hals zodanig kwetsbaar is dat, indien daarop dergelijk geweld wordt uitgeoefend, het de dood van het slachtoffer tot gevolg kan hebben. Om die reden merkt de rechtbank het handelen van verdachte, naar zijn uiterlijke verschijningsvorm bezien, aan als een poging gericht op het toebrengen van dodelijk letsel.
Uit het dossier blijkt dat verdachte bekend is met een psychiatrische stoornis en een persoonlijkheidsstoornis en dat hij ten tijde van het ten laste gelegde onder invloed was van een cocktail aan drugs. De rechtbank stelt vast dat desondanks sprake is geweest van opzettelijk handelen omdat uit het dossier niet blijkt dat bij verdachte ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan heeft ontbroken.
Het handelen van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank dan ook te kwalificeren als een poging tot doodslag.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
16/660093-16
Feit 1, primair
op 5 september 2016 te Amersfoort, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een scherp en/of puntig voorwerp in de hals heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
16/660093-16
Feit 1, primair
Poging tot doodslag;
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro Justitia-rapportage over verdachte van psychiater R.P. van Ham, arts in opleiding tot psychiater, onder supervisie van T.A. Wouters, psychiater, van 5 december 2016.
In dit rapport wordt – onder meer – het volgende geconstateerd.
Betrokkene is een 50-jarige, licht zwakzinnige man, die sinds zijn vroege volwassenheid bekend is met opiaat-, cocaïne- en alcoholafhankelijkheid. Hij is chronisch in wisselende mate psychotisch, wat zich met name uit in vergiftigingswanen, waarbij ook een opname met IBS en RM nodig was. Gesteld worden een psychotische stoornis NAO, multiple middelenafhankelijkheid, een lichte zwakzinnigheid en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Ook kan er, weliswaar onderzocht onder invloed van middelen, een aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit NAO worden verondersteld. Ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde was betrokkene onder invloed van multiple drugs en daarbij was hij psychotisch, wat erg versterkt was door de drugs. Hij hoorde naar alle waarschijnlijkheid stemmen en had paranoïde wanen. De overige hiervoor vermelde stoornissen zijn chronisch aanwezig - dus ook tijdens het ten laste gelegde – en beïnvloedden zijn gedrag. Bij het innemen van de drugs was betrokkene zich er niet van bewust dat hij daarbij tot zulke dingen in staat zou zijn. Dit wordt verklaard vanuit zijn lichte zwakzinnigheid en de afwezigheid van ziekte-inzicht in zijn psychoses. Eenmaal onder invloed was hij psychotisch. Voorts is agressie een van de weinige manieren voor betrokkene om zijn emotie te uiten (vanuit zijn antisociale persoonlijkheidsstoornis). Het verband tussen stoornis en tenlastegelegde was zodanig dat de gedragskeuzemogelijkheden daardoor grotendeels of zelfs geheel werden bepaald. De onderzoekers adviseren betrokkene verminderd toerekeningsvatbaar dan wel geheel ontoerekeningsvatbaar te beschouwen. Door de psychose was betrokkene niet meer in de realiteit.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op de inhoud van het verdachte betreffende Pro Justitia-rapport van J.P.M. van der Leeuw, psycholoog, van 16 november 2016. Daarin vermeldt Van der Leeuw dat er geen psychologisch onderzoek is verricht omdat betrokkene op 15 november 2016 zijn medewerking heeft geweigerd. De onderzoeker acht niet uitgesloten dat de weigering van verdachte voorkomt uit pathologische gronden.
Uit het reclasseringsrapport van 21 november 2016 volgt dat de verdachte bekend is met drugsgebruik sinds vijftien jarige leeftijd. Er wordt methadon aan hem verstrekt. Het drugsgebruik zou tot gevolg hebben dat verdachte lijdt aan drugspsychoses. Uit een recent intelligentie onderzoek kwam voort dat er sprake was van een verstandelijke beperking, aldus referenten van het hostel van het Leger des Heils, waar de verdachte verbleef sinds 2015.
Hoewel de verdachte heeft geweigerd mee te werken aan het psychologisch onderzoek acht de rechtbank zich op de voet van artikel 37 lid 3 Wetboek van Strafrecht door middel van voornoemde rapportages voldoende voorgelicht over de persoon van de verdachte te beslissen.
De rechtbank neemt voornoemde conclusies van de deskundigen over en ziet in het voorgaande voldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de psychische stoornis en de persoonlijkheidsstoornis van verdachte, gecombineerd met het gebruik van verdovende middelen en de lichte zwakzinnigheid, het tenlastegelegde geheel dan wel in overwegende mate hebben beheerst. De rechtbank acht verdachte om die reden ontoerekeningsvatbaar.
De rechtbank is op basis van de conclusies van de deskundige van oordeel dat het hiervoor bewezen verklaarde niet aan verdachte kan worden toegerekend en zij zal verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem ten aanzien van parketnummer 16/66093-16 onder feit 1 primair en feit 2 bewezen geachte feiten en het bewezen geachte feit ten aanzien van parketnummer 16/660411-16 zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf van 9 maanden. Verder heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Omdat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat acht de officier van justitie het onverantwoord om verdachte zonder behandeling in de maatschappij te laten terugkeren.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de poging tot doodslag en zware mishandeling van [slachtoffer 1] en bedreiging van [slachtoffer 2] . Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden ontslagen van rechtsvervolging van deze feiten en de vernieling. Ten aanzien van de vernieling zou subsidiair geconcludeerd kunnen worden tot oplegging van een rechterlijk pardon.
Indien de rechtbank van oordeel is dat sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid, dan zou kunnen worden volstaan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest. De raadsman heeft verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen dan wel te schorsen. De raadsman heeft ermee ingestemd dat de rechtbank dit verzoek bij de beraadslaging betrekt en zo nodig vervroegd uitspraak doet. De raadsman heeft naar voren gebracht dat verdachte zijn verslaving als het kernprobleem ziet en dat hij daarvoor hulp zal accepteren. Volgens verdachte is er geen sprake van psychische problematiek waarvoor behandeling noodzakelijk is. Verder blijkt uit het reclasseringsrapport dat verdachte zich begeleidbaar heeft opgesteld. Uit het strafblad van verdachte blijkt niet dat hij zich structureel schuldig maakt aan geweldsdelicten. Volgens de raadsman bestaat er onvoldoende aanleiding om aan te nemen dat verdachte een structureel gevaar is voor zichzelf of anderen. De raadsman concludeert op basis van de deskundigenrapportage dat het recidiverisico slechts marginaal zal worden verlaagd door behandeling.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen beslissing is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een maatregel in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig geweldsdelict gericht tegen een medebewoner van het opvanghuis van het Leger des Heils. Na het innemen van een cocktail aan drugs is verdachte versterkt psychotisch geraakt en heeft hij een medebewoner met een scherp en/of puntig voorwerp in diens hals gesneden, en zich aldus schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. De verdachte heeft door aldus te handelen de lichamelijke integriteit van deze medebewoner ernstig geschonden. Er mag van geluk worden gesproken dat de verwonding relatief gezien meeviel. Het had veel erger kunnen aflopen. Dat dit niet is gebeurd, is niet aan de verdachte te danken. De rechtbank houdt voorts rekening met de gevoelens van onveiligheid die het tenlastegelegde bij de bewoners en het personeel van het opvanghuis hebben teweeg gebracht.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 20 februari2017 betreffende de verdachte. Daaruit volgt dat de verdachte in de afgelopen zestien jaar niet is veroordeeld ter zake van geweldsdelicten.
In de Pro Justitia-rapportage (psychiatrisch onderzoek) wordt geconstateerd dat de kans op herhaling van een dergelijke incident aanwezig is, aangezien betrokkene niet voornemens is zijn drugsgebruik aan te passen en, al zou hij dit willen, de kans dat hij hierin slaagt klein is. Ook zal zijn beperkte impulscontrole, zijn persoonlijkheidsstoornis en zijn lichte zwakzinnigheid blijven bestaan. De medicatie tegen psychose en aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit NAO zou kunnen worden geoptimaliseerd, maar het uiteindelijke effect daarvan wordt gering geacht. Volgens de deskundigen kan van een vrijwillige opname nagenoeg geen effect worden verwacht omdat betrokkene heeft aangegeven dat hij daartoe niet bereid is. Gezien het voorgaande en uitgaande van een (sterk) verminderde toerekeningsvatbaarheid, adviseren de onderzoekers een Tbs-maatregel met dwangverpleging. Indien betrokkene volledig ontoerekeningsvatbaar is, wordt geadviseerd om een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis op de voet van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in overweging te nemen. De maximale duur van een jaar is voldoende om een verdere optimalisering van de behandelbaarheid en een daarbij passende risicotaxatie op te stellen.
Uit het reclasseringsrapport van 21 november 2016 volgt dat de reclassering aanwijzingen ziet voor meerdere probleemgebieden, waarvan verslavingsproblematiek er een is. Ook speelt er psychische problematiek en zijn er problemen en zijn er problemen op praktische levensgebieden als financiën. Aangezien betrokkene heeft aangegeven niet te willen stoppen met drugs en daarnaast geen delictsinzicht heeft, wordt het recidiverisico als hoog ingeschat. De reclassering acht behandeling van betrokkene in een ambulant kader niet haalbaar.
In het aanvullende rapport van de reclassering van 23 april 2017 sluit de reclassering zich aan bij het advies van het NIFP.
De rechtbank heeft onder 7. reeds geoordeeld dat de bewezen verklaarde feiten wegens een ziekelijke stoornis van de geestvermogens niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. De rechtbank is verder van oordeel dat verdachte door zijn stoornissen en middelengebruik een gevaar oplevert voor anderen, dan wel voor de algemene veiligheid van goederen of personen. Om het herhalingsgevaar te verminderen acht de rechtbank overeenkomstig het advies van de deskundigen een klinische behandeling noodzakelijk.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank, in afwijking van de eis van de officier van justitie, een plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis, overeenkomstig artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, voor de duur van één jaar geïndiceerd en de rechtbank zal deze maatregel dan ook aan verdachte opleggen.
Voorlopige hechtenis
De rechtbank overweegt dat het schorsen of opheffen van de voorlopige hechtenis zich niet verhoudt tot de opgelegde maatregel, zodat het verzoek van de raadsman daartoe wordt afgewezen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 37, 39, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
Verklaart de onder parketnummer 16/660093-16, feit 2 en onder parketnummer 16/660411‑16 ten laste gelegde feiten niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Bewezenverklaring
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
16/660093-16
Feit 1
poging tot doodslag.
Strafbaarheid
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte voor het onder 5 bewezen verklaarde niet strafbaar en ontslaat
verdachte van alle rechtsvervolging ten aanzien van dat feit.
Oplegging van de maatregel
Gelast de plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van maximaal 1 jaar.
Bevel voorlopige hechtenis
Wijst af het verzoek van de raadsman tot opheffing dan wel schorsing van het bevel voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter,
mrs. A.J.P. Schotman en J.W.B. Snijders Blok, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.E. van Wiggen-van der Hoek, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 mei 2017.
Mr. A.J.P. Schotman is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
16/660093-16
1.
Primair
hij op of omstreeks 05 september 2016 te Amersfoort, althans in het
arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met
dat opzet die [slachtoffer 1] met een (deel van een) schaar, althans met een scherp
en/of puntig voorwerp,(met kracht)(al dan niet met een slaande beweging) in
de nek/hals heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 05 september 2016 te Amersfoort, althans in het
arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte
voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel
toe te brengen, met dat opzet voornoemde [slachtoffer 1] met een (deel van een)
schaar, althans met een scherp en/of puntig voorwerp (met kracht)(al dan niet
met een slaande beweging) in nek/hals heeft gestoken en/of gesneden, terwijl
de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
hij op of omstreeks 05 september 2016 te Amersfoort, althans in het
arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk mishandelend een persoon, te
weten [slachtoffer 1] , met een (deel van een) schaar, althans met een scherp en/of
puntig voorwerp, (met kracht)(al dan niet met een slaande beweging) in de
nek/hals heeft gestoken en/of gesneden, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] letsel
heeft bekomen en / of pijn heeft ondervonden;
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 05 september 2016 te Amersfoort, althans in het
arrondissement Midden-Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig
misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft
verdachte opzettelijk dreigend een mes in de richting van die [slachtoffer 2]
gegooid;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
16/660411-16
hij op of omstreeks 06 september 2016 te Amersfoort opzettelijk en
wederrechtelijk een ophoudkamer (in het politiebureau), in elk geval enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan Politie Midden-Nederland, in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of
beschadigd en/of (tijdelijk) onbruikbaar gemaakt, door toen aldaar opzettelijk
en wederrechtelijk op de vloer te urineren;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier (Proces-verbaal voorgeleiding met nummer PL0900-2016275718, proces-verbaal Raadkamer met nummer PL0900-20162755718A, proces-verbaal Einddossier met nummer PL0900-2016275718B) bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] van het gehoor van [slachtoffer 1] , pagina 7 van het Proces-verbaal Raadkamer.
3.Een schriftelijk bescheid inhoudende een geneeskundige verklaring van orthopedisch chirurg R.A.G. Nordkamp van 4 oktober 2016, pagina 6 van het Proces-verbaal Einddossier.
4.Proces-verbaal verhoor verdachte door de rechter-commissaris, d.d. 8 september 2016.