ECLI:NL:RBMNE:2017:233

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 januari 2017
Publicatiedatum
19 januari 2017
Zaaknummer
C/16/390358 / HA ZA 15-349
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg overeenkomst en stelplicht schadeposten in faillissementen

Op 18 januari 2017 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een vonnis gewezen in een civiele zaak tussen Jan Evert Stadig, curator in de faillissementen van The Line Fashion B.V. en Confectie-Atelier Gerlon B.V., en De Lage Landen Trade Finance B.V. De eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. S. Jansen, vorderden betaling van openstaande facturen van in totaal € 179.420,51, vermeerderd met rente en kosten, van de gedaagde partij, vertegenwoordigd door advocaat mr. C. Hellingman. De rechtbank heeft de procedure in het kader van de faillissementen van The Line en CAG behandeld, waarbij de curator stelde dat er nog openstaande vorderingen waren op de gedaagde partij. De gedaagde partij voerde verweer en stelde dat de facturen onduidelijk waren en dat er sprake was van wanprestatie door de eisers. De rechtbank heeft de stellingen van beide partijen beoordeeld en geconcludeerd dat de gedaagde partij onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor haar verweren. De rechtbank heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling en het nemen van akten door partijen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/390358 / HA ZA 15-349
Vonnis van 18 januari 2017
in de zaak van

1.JAN EVERT STADIG

in zijn hoedanigheid van curator in de faillissementen van The Line Fashion B.V. en Confectie-Atelier Gerlon B.V.,
kantoorhoudende te 's-Hertogenbosch,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE LAGE LANDEN TRADE FINANCE B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
eisers,
advocaat mr. S. Jansen te 's-Hertogenbosch,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te Breukelen,
gedaagde,
advocaat mr. C. Hellingman te Amsterdam.
Eisers gezamenlijk zullen hierna Stadig c.s. worden genoemd en afzonderlijk worden aangeduid als de curator en De Lage Landen. Gedaagde zal [gedaagde] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 18 november 2015
  • het proces-verbaal van comparitie van 2 november 2016.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] ontwerpt en verkoopt kleding. Bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagde] is [bedrijf 1] B.V. Bestuurders van [bedrijf 1] B.V. zijn [bedrijf 2] B.V. en [bedrijf 3] B.V. Mevrouw [A] (verder: [A] ) is enig bestuurder en aandeelhouder van [bedrijf 2] B.V. en de heer [B] (verder: [B] ) is enig bestuurder en aandeelhouder van [bedrijf 3] B.V.
2.2.
[gedaagde] heeft met McDonalds een overeenkomst gesloten voor het ontwerpen en leveren van bedrijfskleding. Voor de productie van die bedrijfskleding zijn The Line Fashion B.V. (verder: The Line) en Confectie-Atelier Gerlon B.V. (verder: CAG) ingeschakeld. In verband met de uitvoering van deze overeenkomst heeft The Line gedurende de periode 22 september 2011 tot en met 19 december 2011 een totaalbedrag van € 442.691,02 aan [gedaagde] gefactureerd. Op 3 januari 2012 heeft [gedaagde] hiervan een bedrag van € 281.999,21 voldaan. Hierdoor resteert in de administratie van The Line een vordering op [gedaagde] van € 160.691,81 (€ 442.691,02 - € 281.999,21). Door CAG is een totaalbedrag van € 54.709,12 aan [gedaagde] gefactureerd, waarvan door [gedaagde] en bedrag van € 35.980,42 is betaald. In de administratie van CAG staat derhalve nog een vordering open van € 18.728,70 (€ 54.709,12 - € 35.980,42).
2.3.
The Line en CAG zijn op 12 januari 2012 in staat van faillissement verklaard met benoeming van mr. J.E. Stadig tot curator. Alle geldvorderingen van The Line en CAG die al vóór datum faillissement bestonden zijn verpand aan De Lage Landen.
2.4.
Op 2 februari 2012 is namens de pandhouder(s) in het faillissement van The Line en CAG de volgende verklaring naar [A] toegestuurd (verder ook: de verklaring):

Verklaring
Hierbij verklaar ik …………………………. (naam)
in mijn hoedanigheid van ………………….. (functie)
van …………………………………………. (naam vennootschap)
Rechtsgeldig vertegenwoordiger te zijn van genoemde vennootschap.
Namens de vennootschap bevoegd te zijn tot het afleggen van deze verklaring.
Dat genoemde vennootschap de goederen die worden uitgeleverd (conform afspraak en order specificaties) zal betalen op rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van Rabobank Uden-Veghel, zonder dat zij zich daarbij zal beroepen op opschorting, compensatie, verrekening etc. uit welke hoofde dan ook, en wel binnen de normale/overeengekomen betalingstermijn.
Dat genoemde vennootschap verklaart geen aanspraak te zullen maken op schadevergoeding, hoe ook genaamd, verband houdende met hetgeen geleverd is/geleverd wordt of (in de toekomst) niet geleverd is/zal worden, jegens (de curator van) The Line Fashion B.V., haar bestuurder en/of de pandhouder(s).
(…)
……………., …………..
(plaats) (datum)
…………………………..
Handtekening
…………………………..
Naam”
2.5.
[A] heeft deze verklaring op 2 februari 2012 ingevuld, ondertekend en retour gezonden. Als naam van de vennootschap heeft [A] in de verklaring “ [bedrijf 4] ” opgeschreven.

3.Het geschil

3.1.
Stadig c.s. vordert - uitvoerbaar bij voorraad -:
[gedaagde] te veroordelen aan Stadig c.s. te voldoen een bedrag van € 160.691,81, althans een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen, waarbij heeft te gelden dat de betaling aan een van de eisers als bevrijdend heeft te gelden, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente, vanaf de vervaldatum van de betreffende facturen tot aan de dag der algehele voldoening;
[gedaagde] te veroordelen aan Stadig c.s. te voldoen een bedrag van € 18.728,70, althans een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen, waarbij heeft te gelden dat de betaling aan een van de eisers als bevrijdend heeft te gelden, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente, althans de wettelijke rente, vanaf de vervaldatum van de betreffende facturen tot aan de dag der algehele voldoening;
[gedaagde] te veroordelen in de buitengerechtelijke kosten van € 4.235,- (inclusief BTW) en € 1.210,- (inclusief BTW) conform de staffel bij Rapport Voorwerk II, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag;
[gedaagde] te veroordelen in de kosten van de procedure en nakosten, te vermeerderen met rente.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Stellingen van partijen

4.1.
Stadig c.s. voert ter onderbouwing van zijn vorderingen onder meer het volgende aan. The Line en CAG hebben voor het produceren van de door [A] ten behoeve van McDonalds ontworpen bedrijfskleding verschillende bedragen aan [gedaagde] gefactureerd. Ondanks verschillende sommaties heeft [gedaagde] van de door The Line gefactureerde bedragen een totaalsom van € 160.691,81 onbetaald gelaten. Verder heeft [gedaagde] van haar schuld aan CAG een bedrag van € 18.728,70 niet voldaan. Hierdoor schiet [gedaagde] tekort in de nakoming van haar betalingsverplichtingen. [gedaagde] verkeert ook in verzuim, omdat de vervaldata van de verschillende facturen al zijn verstreken. Genoemde bedragen dienen daarom vermeerderd te worden met de wettelijke handelsrente vanaf de respectieve vervaldata van de facturen. Daarnaast dient [gedaagde] de door Stadig c.s. gemaakte buitengerechtelijke kosten te vergoeden. Voor de vordering van The Line bedragen deze kosten € 4.235,- en voor wat betreft de vordering van CAG zijn deze kosten op een bedrag van € 1.210,- te begroten.
4.2.
Tegen de door Stadig c.s. ingestelde vorderingen en de daaraan ten grondslag liggende stellingen, heeft [gedaagde] - kort samengevat - de volgende verweren gevoerd:
De tenaamstelling van de (openstaande) facturen zijn zo goed als onleesbaar, en als ze al wel leesbaar zijn dan is daaruit op te maken dat deze aan een niet bestaand bedrijf zijn gericht. Hierdoor verkeert [gedaagde] niet in verzuim en reeds daarom moeten de vorderingen worden afgewezen;
Door de The Line en CAG is de bedrijfskleding veel later aan [gedaagde] geleverd dan was overeengekomen. Als gevolg van deze wanprestatie is op 29 november 2011 tussen The Line en CAG enerzijds en [gedaagde] anderzijds overeengekomen dat 25% van de totaalbedragen van de facturen opgeschort en daarna verrekend mocht worden met de (op dat moment nog niet volledig vast te stellen) schade, terwijl ook alle schade die het bedrag van deze 25% zou overstijgen door The Line en CAG vergoed zou worden.
Van dit recht tot opschorting/verrekening is door [gedaagde] geen afstand gedaan. De verklaring van 2 februari 2014 is namelijk afgelegd door [bedrijf 4] (en dus niet door [gedaagde] ). Bovendien is die verklaring door misbruik van omstandigheden tot stand gekomen en is de wil van [A] toen niet (ook) gericht geweest op het doen van afstand van het recht op opschorting en verrekening met betrekking tot de reeds (te laat) geleverde bedrijfskleding van McDonalds. Om deze reden is de verklaring op 10 februari 2012 buitengerechtelijk vernietigd. Ten slotte zag de verklaring, zo begreep [A] destijds, slecht op de nog te leveren kleding aan [bedrijf 4] B.V. en niet op al geleverde kleding aan [gedaagde] .
Als zou worden geoordeeld dat de verklaring wel gelding heeft jegens [gedaagde] , dan kan dat alleen in haar contractuele relatie met The Line (juridische) gevolgen hebben. CAG wordt in die verklaring namelijk niet genoemd.
De schade die [gedaagde] als gevolg van de wanprestatie heeft geleden beloopt een totaal bedrag van € 470.625,- + P.M. De schadevordering overstijgt dus de vorderingen van Stadig c.s. ruimschoots en dient met de door Stadig c.s. ingestelde vorderingen te worden verrekend.
Daarnaast zijn partijen overeengekomen dat bij een overschrijding van de overeengekomen leverdatum met meer dan 14 dagen [gedaagde] aanspraak kan maken op een korting van 10% op de overeengekomen prijs en bij een overschrijding van 28 dagen op een korting van 20%. Deze afspraak is tijdens de bespreking van 29 november 2011 bevestigd. Nu te laat is geleverd, komt [gedaagde] die korting toe.
Ten slotte heeft de Lage Landen zelf schuld aan de faillissementen van The Line en CAG en alle door haar geleden schade van dien. Zij heeft immers plotseling de kredietverlening van deze partijen gestaakt, dit alles met voorbijgaan aan de belangen van [gedaagde] .
4.3.
Tegen deze stellingen van [gedaagde] heeft Stadig c.s. onder meer ingebracht dat uit de door [A] ondertekende verklaring van 2 februari 2012 wel volgt dat [gedaagde] afstand heeft gedaan van haar recht om eventueel geleden schade uit hoofde van de contractuele relatie met The Line en/of CAG te verrekenen met de door [gedaagde] verschuldigde facturen. En als dat anders zou zijn, dan kan niet worden aangenomen dat [gedaagde] enige (te verrekenen) schade heeft geleden. Door [gedaagde] worden weliswaar lukraak diverse schadebedragen genoemd, maar deze schade wordt niet (door middel van stukken) nader onderbouwd.
Tenaamstelling facturen (ad 1.)
4.4.
Het verweer van [gedaagde] dat de tenaamstelling van de facturen onduidelijk is en dat zij deze daarom niet verschuldigd is, althans dat zij voor de betaling van die facturen niet in verzuim verkeert, wordt verworpen. Daarvoor is redengevend dat [gedaagde] het grootste gedeelte van de gefactureerde bedragen al aan The Line en CAG heeft voldaan. Uit die omstandigheid volgt dat [gedaagde] zeer goed wist waarop de facturen betrekking hadden, aan wie die facturen waren gericht en door wie die betaald moesten worden. De gestelde onduidelijkheid was en is er dus niet.
Verrekening en schade (ad. 2. tot en met 5.)
Inleiding
4.5.
Tussen partijen is - kort samengevat - in geschil of (ook) [gedaagde] door ondertekening van de verklaring afstand heeft gedaan van haar recht om eventueel geleden schade uit hoofde van de contractuele relatie met The Line en/of CAG te verrekenen met de door [gedaagde] verschuldigde facturen, en zo ja, of deze verklaring ook betrekking had op al geleverde kleding, zoals in het onderhavige geval, en zo ja, of die verklaring onder misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Het antwoord op al deze vragen kan in het midden blijven. Als er namelijk veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat [gedaagde] in al deze punten haar gelijk krijgt en dus een recht op verrekening heeft (behouden), zal haar dat in de uiteindelijke uitkomst in deze zaak niet baten. Daarvoor is redengevend dat in het geval [gedaagde] schade wenst te verrekenen met de door haar verschuldigde facturen, zij aannemelijk moet maken dat zij door het tekortschieten van haar wederpartij(en) in de nakoming van haar/hun verplichtingen ook daadwerkelijk schade heeft geleden. Dit betekent dat [gedaagde] feiten en omstandigheden moet stellen die de haar opgevoerde schadeposten ondersteunen. Aan deze stelplicht heeft [gedaagde] niet voldaan. Al hierdoor kan niet worden gezegd dat [gedaagde] een schadevordering heeft die zij met de nog openstaande facturen kan verrekenen. Dit oordeel zal de rechtbank hieronder per opgevoerde schadepost nader toelichten.
De schadeposten
4.6.
[gedaagde] heeft de navolgende schadeposten opgevoerd:
Gemiste omzet crew broeken € 95.691,-
Gemiste omzet managementkleding € 189.467,-
Kosten interim directie € 90.450,-
Kosten [A] € 44.500,-
Claim McDonald’s € 50.517,-
Kosten extra kredietfaciliteit € P.M.
Rente € P.M.
---------
Totaal € 470.625,- + P.M.
Broeken en managementkleding
4.7.
De gestelde schadeposten ‘gemiste omzet crew broeken’ van € 95.691,- en ‘gemiste omzet managementkleding’ van 189.467,- wordt door [gedaagde] - kort gezegd - onderbouwd met de stelling dat zij door de te late levering van de bedrijfskleding door The Line en/of CAG een jaar omzet en winst in de contractuele relatie tot McDonald’s mist, welke jaarwinst tenminste neerkomt op voormelde bedragen. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Namens [gedaagde] is ter comparitie verklaard dat de overeenkomst met McDonald’s onbepaald in tijd is. Dit betekent dat [A] aan McDonald’s bedrijfskleding mag leveren zolang de samenwerking tussen partijen voort duurt. Dit kan dus nog vele jaren zijn. Verder is door [gedaagde] ter comparitie verklaard dat zij bij de berekening van genoemde schadebedragen het uitgangspunt hanteert dat McDonald’s de samenwerking met [gedaagde] in de toekomst op bepaald moment zal beëindigen en dat dit moment gelijk is zowel in de situatie zoals die nu is als in de situatie dat [gedaagde] in 2011 wel tijdig de eerste partij kleding zou hebben geleverd. Als gevolg van de te late levering zal [gedaagde] dus een jaar omzet missen, aldus [gedaagde] . Dit uitgangspunt van [gedaagde] kan niet zonder meer als juist worden aanvaard. Het kan immers zeer wel zijn dat McDonald’s de (nieuwe) bedrijfskleding gedurende een bepaalde vastgestelde periode wenst te gebruiken. In dat geval zal een latere introductie van de bedrijfskleding een evenredige verschuiving van bestellingen in de toekomst meebrengen. In dat geval zal door [gedaagde] geen winst worden gederfd. Voor haar andersluidende stelling heeft [gedaagde] geen aanknopingspunten geboden. De conclusie is daarom dat [gedaagde] ter onderbouwing van haar schadevordering van in totaal € 285.158,- onvoldoende heeft gesteld.
Kosten interim directeur
4.8.
De gestelde schade van € 90.450,- is opgebouwd uit twee posten van respectievelijk € 79.200,- en € 11.250,-. Het bedrag van € 79.200,- ziet volgens [gedaagde] op de kosten die zij heeft moeten maken met het inzetten van [B] , de directeur van één van haar aandeelhouders (zie 2.1.). [B] heeft zich gedurende 18 maanden, twee dagen per week, moeten inzetten om de relatie met McDonald’s te verbeteren en de interne procedures daarop in te richten en te managen. Met een dagtarief van € 2.200,- komt dit neer op een schadepost van € 79.200,-, aldus steeds [gedaagde] . Deze stellingen van [gedaagde] zijn verder niet onderbouwd. Zo zijn er geen facturen overgelegd van [B] , althans van zijn onderneming [bedrijf 3] B.V., aan [gedaagde] . Ook blijkt nergens uit dat [gedaagde] enige betaling aan [B] en/of [bedrijf 3] B.V. heeft gedaan. Verder is geen onderbouwing gegeven van het gestelde dagtarief van € 2.200,-, is geen overzicht van de gestelde werkzaamheden gegeven en ontbreekt een onderbouwing van de blote stelling dat [B] twee dagen per week (extra) heeft moeten werken als gevolg van de wanprestatie van The Line en/of CAG.
4.9.
De schadepost van € 11.250,-, die volgens [gedaagde] een gevolg is van de inhuur van mevrouw [C] (verder: [C] ), is ook niet gemotiveerd onderbouwd. Ook hier ontbreken facturen en betaalbewijzen. Evenmin is (gemotiveerd) onderbouwd dat [C] gedurende negen maanden de helft van haar tijd heeft moeten besteden aan het in goede banen leiden van alle ontstane problemen als gevolg van de te late levering van de kleding. Een overzicht van deze werkzaamheden ontbreekt noch is in de conclusie van antwoord op deze stelling een nadere toelichting gegeven.
4.10.
Bij deze stand van zaken is de conclusie dat [gedaagde] ter onderbouwing van de schadepost van in totaal € 90.450,- onvoldoende heeft gesteld, zodat niet kan worden aangenomen dat zij ter hoogte van dit bedrag een tegenvordering op The Line en/of CAG heeft.
Kosten [A]
4.11.
Volgens [gedaagde] heeft zij [A] moeten inschakelen om de schade te beperken en de relatie met McDonald’s weer op orde te brengen. Verder stelt [gedaagde] dat [A] hier 9 dagdelen aan heeft moeten besteden, hetgeen bij haar gebruikelijke tarief van € 4.950,- per dagdeel neer komt op een kostenpost van € 44.5000,-. Desgevraagd is namens [gedaagde] ter comparitie verklaard dat deze gestelde kosten niet door [A] aan [gedaagde] zijn gefactureerd. Evenmin heeft [A] door de extra werkzaamheden andere opdrachten gemist en/of moeten afzeggen, aldus [B] ter comparitie. Met het oog op deze verklaring valt niet in te zien dat [gedaagde] door de inzet van [A] schade heeft geleden.
Claim McDonald’s
4.12.
[gedaagde] stelt dat zij met McDonald’s een “What if-scenario” is overeengekomen, inhoudende dat als de kleding te laat zou worden geleverd 10% korting zou worden gegeven op de totaal met McDonald’s overeengekomen prijs van € 505.170,66, dus een bedrag van € 50.517,07. Verder stelt [gedaagde] dat het haar gelukt is om McDonald’s te bewegen deze claim niet in één keer te innen, maar te innen door akkoord te gaan met een bijstelling naar beneden van de geplande prijsverhogingen. Ter onderbouwing van deze stelling heeft [gedaagde] een overzicht in het geding gebracht waarop de “oude” en “nieuwe” prijzen staan. In dit overzicht zijn veel van de nieuwe prijzen hoger dan de oude prijzen en sommigen prijzen blijven gelijk. Uit het overzicht blijkt niet wat de oorspronkelijke overeengekomen prijsverhoging zou zijn geweest en in hoeverre deze geplande prijsverhoging per product (door de te late levering) naar beneden is bijgesteld. Bij gebreke van deze informatie en ook zonder overzicht van het aantal verkochte goederen, kan niet worden vastgesteld of [gedaagde] door het “What if-scenario” enige schade heeft geleden, en als dat zo zou zijn, welk bedrag dat dan zou betreffen. Dit betekent dat [gedaagde] ook ter onderbouwing van deze schadepost onvoldoende heeft gesteld.
P.M. posten
4.13.
Als nog nader te begroten schadeposten heeft [gedaagde] “rente” en “extra kosten kredietfaciliteit” opgevoerd. De gestelde rentepost is niet nader toegelicht, zodat deze post niet gemotiveerd is onderbouwd. Als [gedaagde] met deze post heeft bedoeld rente te vorderen over alle hiervoor besproken schadeposten, is deze rente evenmin toewijsbaar. Die besproken schadeposten worden immers bij gebreke van een deugdelijke onderbouwing afgewezen. De gestelde extra gemaakte kosten voor het verruimen van de kredietfaciliteit zijn door [gedaagde] niet begroot. Als productie 15 is door [gedaagde] wel een e-mail van haar accountant overgelegd. Daarin wordt een overzicht van de door [gedaagde] gesloten kredietovereenkomsten gegeven en wordt vermeld dat voor deze kredietoverkomsten een afsluitprovisie is voldaan van totaal € 3.500,- en dat er in die tijd extra kosten aan advies zijn gemaakt van € 2.450,-. Mocht [gedaagde] onder meer deze gestelde schade willen verrekenen met de door de curator ingestelde vorderingen, dan moet onderbouwd worden gesteld dat het afsluiten van de nieuwe kredieten in 2012 en 2013 een direct gevolg was de gestelde wanprestatie aan de zijde van The Line/CAG jegens [gedaagde] . Deze onderbouwing heeft [gedaagde] niet gegeven. Dit had wel op haar weg gelegen gegeven het feit dat volgens [gedaagde] ook [bedrijf 4] een contractuele relatie met The Line/CAG had. Met het oog hierop valt niet uit te sluiten dat de extra door [gedaagde] verkregen kredietruimte (ook) in het kader van de gebrekkige uitvoering van deze contractuele relatie benodigd was.
Conclusie
4.14.
Nu uit al het voorgaande volgt dat [gedaagde] te weinig heeft gesteld ter onderbouwing van de door haar gestelde schadevordering van € 470.625,- + P.M., kan niet worden aangenomen dat [gedaagde] uit hoofde hiervan een tegenvordering heeft die ze met haar schuld aan de boedel in de faillissementen van The Line en CAG kan verrekenen.
Korting 10% (ad 6.)
4.15.
Ter onderbouwing van de gestelde kortingsafspraak verwijst [gedaagde] naar een conceptovereenkomst. In artikel 5 van deze conceptovereenkomst, die overigens niet door [gedaagde] en The Line/CAG is ondertekend, is - kort gezegd - bepaald dat [gedaagde] bij overschrijding van de levertermijn met meer dan 14 dagen aanspraak kan maken op een korting van 10% en bij overschrijding van 28 dagen op een korting van 20%. Ter comparitie is door [B] verklaard dat de conceptovereenkomst wel naar The Line en CAG is verstuurd, maar dat partijen er nooit aan toe zijn toegekomen om de inhoud van die conceptovereenkomst te bespreken.
4.16.
Verder heeft [gedaagde] ter onderbouwing van de gestelde kortingsafspraak verwezen naar een bespreking die op 29 november 2011 heeft plaatsgevonden. [gedaagde] heeft over deze bijeenkomst het volgende gesteld. Aanleiding om bij elkaar te komen was de wanprestatie van The Line/CAG. Bij de bespreking waren [C] en [B] namens [gedaagde] aanwezig en namens The Line/CAG waren de heren [D] (verder: [D] ) en [E] (verder: [E] ) present. [E] heeft toen erkend dat de bedrijfskleding te laat was geleverd en dat daarom een korting verschuldigd was. [C] heeft hierover in een schriftelijke verklaring van 20 juli 2015 het volgende geschreven:
“ [E] heeft namens CAG en The Line erkend dat de levering te laat was en dat de overeengekomen korting daarom van toepassing was.”[B] heeft ook een verklaring afgelegd en daarin staat - voor zover van belang - het volgende:
“Het was de heren ook bekend dat er op grond van de overeenkomst sowieso 10% korting toegepast zou worden op alle goederen die meer dan 14 dagen te laat geleverd waren (en 20% op alle goederen die meer dan 28 dagen te laat geleverd waren) en ook daar stemden ze nogmaals mee in.”Ten slotte heeft [gedaagde] in dit kader aangevoerd dat door de gemaakte afspraken over de 10% korting en de mogelijkheid tot verrekening van (in ieder geval) 25% van de openstaande facturen, zij uiteindelijk bij benadering 65% van het totaal door de The Line en CAG gefactureerde bedragen heeft voldaan (€ 281.999,21 van € 442.691,02 en 35.980,42 van € 54.709,12).
4.17.
Ter comparitie is de rechter niet specifiek op de gestelde kortingsafspraak ingegaan. Dit verweer is ook niet eerder door [gedaagde] gevoerd dan in haar conclusie van antwoord. Stadig c.s. heeft in de dagvaarding daarom niet al op dit verweer kunnen anticiperen. In het licht van dit een en ander wordt Stadig c.s. toegelaten zich in een akte uit te laten over hetgeen is vermeld onder 4.15. en 4.16., bijvoorbeeld door een weergave van wat volgens [E] en [D] op 29 november 2011 over dit onderwerp is besproken. Daarna krijgt [gedaagde] de gelegenheid daarop bij antwoordakte te reageren.
Eigen schuld (ad 7.)
4.18.
Ter comparitie heeft de raadsman van [gedaagde] verklaard dat onder punt 48 in de conclusie van antwoord een beroep op eigen schuld aan de zijde van Lage Landen wordt gedaan. Dit beroep op eigen schuld slaagt niet omdat het bepaalde in artikel 6:101 BW uitsluitend toepassing vindt als schadevergoeding wordt gevorderd en gedaagde van mening is dat die schade (mede) aan de schuld van de eisende partij te wijten is. Stadig c.s. vordert echter geen schade, maar nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de tussen [gedaagde] en The Line en CAG gesloten overeenkomsten. Mocht [gedaagde] de gestelde valse voostelling van zaken door de Lage Landen mede aan haar schadevordering ten grondslag hebben willen leggen, dan heeft dat ook geen resultaat voor [gedaagde] . Ter onderbouwing van die schadevordering heeft [gedaagde] immers onvoldoende gesteld, zoals de rechtbank hiervoor al heeft overwogen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
1 februari 2017voor het nemen van een akte door Stadig c.s.
uitsluitendover hetgeen is vermeld onder 4.15. en 4.16., waarna [gedaagde] op de rol van twee weken daarna een antwoordakte kan nemen,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P.H. van Driel van Wageningen en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2017. [1]

Voetnoten

1.type: HvW