ECLI:NL:RBMNE:2017:2290

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 april 2017
Publicatiedatum
10 mei 2017
Zaaknummer
16/994261-13 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Criminele organisatie en valsheid in geschrifte met betrekking tot onveraccijnsde sigaretten

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 4 april 2017 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten. De verdachte heeft ook valsheid in geschrifte gepleegd door in een notariële akte onjuiste gegevens op te nemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte deel uitmaakte van een criminele organisatie die tot doel had het transporteren en voorhanden hebben van deze sigaretten. Tijdens de rechtszittingen op 7 november 2016 en 6 en 21 maart 2017 is de verdachte in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie en de argumenten van de verdediging in overweging genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de redelijke termijn is overschreden en heeft daarom afgeweken van de eis van de officier van justitie. De verdachte is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het feit dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld en dat de redelijke termijn in deze zaak is overschreden. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele ten laste gelegde feiten, maar heeft de bewezenverklaring van andere feiten gehandhaafd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Strafrecht
Zittingslocatie Utrecht
Parketnummer: 16/994261-13 (P)
Vonnis van de meervoudige strafkamer van 4 april 2017.
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1964] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres,
[adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2016 en op 6 en
21 maart 2017. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting van
6 maart 2017 laten bijstaan door mr. B.J.W. Tijkotte, advocaat te Koog aan de Zaan.
De behandeling van de zaak is buiten aanwezigheid van verdachte en zijn advocaat gesloten op 21 maart 2017. Tijdens deze laatste behandeling heeft geen andere handeling dan sluiten van het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van wat verdachte en de raadsman naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1.
Primair
op 31 oktober 2013 te Baarn en/of Wolvega samen met een ander of anderen 4.157.600 onveraccijnsde sigaretten voorhanden heeft gehad;
Subsidiair
de besloten vennootschap [medeverdachte 1] B.V., samen met een ander of anderen, op 31 oktober 2013 te Baarn en/of Wolvega 4.157.600 onveraccijnsde sigaretten voorhanden heeft gehad, terwijl verdachte (al dan niet samen met een ander of anderen) hiertoe opdracht dan wel feitelijk leiding heeft gegeven;
2.
zich in de periode van 28 augustus 2013 tot en met 29 oktober 2013 te Baarn en/of Wolvega samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrifte;
3.
op 28 augustus 2013 te Baarn en/of ’s-Gravenhage al dan niet samen met een ander of anderen een valse opgave heeft doen opnemen in een authentieke akte;
4.
in de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 oktober 2013 te Baarn en/of ‘s-Gravenhage en/of Wolvega samen met [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] B.V. een criminele organisatie heeft gevormd;
5.
zich in de periode van 24 mei 2012 tot en met 31 oktober 2013 al dan niet samen met een ander of anderen schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een personenauto en/of een geldbedrag van € 3.940,00.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen en heeft zich daarbij gebaseerd op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1, 2, 4 en 5 ten laste gelegde feiten. De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de bewezenverklaring van
feit 3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak feit 2
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit. Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij degene is geweest die de betreffende CMR-vrachtbrieven voor de transporten heeft opgemaakt en dat hij dit alleen heeft gedaan. De rechtbank acht deze verklaring betrouwbaar. Verdachte heeft ontkend betrokken te zijn geweest bij het invullen van de CMR-vrachtbrieven. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.
4.3.2
Vrijspraak feit 5
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 5 ten laste gelegde feit. Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de betreffende goederen/voorwerpen onmiddellijk of middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit feit.
4.3.3
Bewijsmiddelen feiten 1, 3 en 4
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Ten aanzien van feit 1 en feit 4
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte hem heeft benaderd om een bv op te richten. Het doel was om buiten het oog van de opsporingsinstanties te blijven. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft één keer van verdachte € 1000,00 euro contant ontvangen. Medeverdachte [medeverdachte 2] en verdachte zijn samen naar de notaris gegaan om de bv op te richten. Verdachte heeft aan medeverdachte [medeverdachte 2] alle kosten contant betaald om de bv op te richten. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] zijn samen naar de Kamer van Koophandel geweest en verdachte heeft medeverdachte [medeverdachte 2] alle informatie gegeven voor het inschrijven van de bv, zoals de naam van het bedrijf de activiteiten van het bedrijf en het adres. [2] Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte alles besliste en dat er gewoon sprake was van een fake-opzet. [3] Verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 1] B.V. ook opgericht moest worden voor het huren van loodsen en op- en overslag van goederen. [4]
Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat [medeverdachte 1] B.V. gebruikt zou worden voor illegale praktijken. [5]
Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij op verzoek van verdachte [verdachte] een bankrekening heeft geopend. De bankrekening stond op naam van [medeverdachte 1] B.V. Medeverdachte [medeverdachte 2] stond vermeld als contactpersoon voor deze bankrekening en hij kreeg de TAN-code op zijn mobiele telefoon als er een betaling verricht moest worden. Als verdachte een betaling moest verrichten dan vertelde hij medeverdachte [medeverdachte 2] dat er een TAN-code zou komen. Als medeverdachte [medeverdachte 2] een sms’je kreeg met een TAN-code dan gaf hij de TAN-code aan verdachte. [6]
Verdachte heeft verklaard dat hij de TAN-codes van de rekening van [medeverdachte 1] B.V. ontving en dat hij deze gaf aan [A] . [7]
[medeverdachte 1] B.V. is opgericht op 28 augustus 2013. Medeverdachte [medeverdachte 2] is sinds de oprichting van [medeverdachte 1] B.V. enig aandeelhouder en bestuurder. [medeverdachte 1] B.V. heeft als bij de Kamer van Koophandel geregistreerde activiteit, groothandel en import van haardhout en overige houtproducten. [8]
Op 31 oktober 2013 hebben medewerkers van Transportbedrijf [transportbedrijf 1] , in een door [transportbedrijf 1] vervoerde lading, dozen met sigaretten aangetroffen.
De douane is gebeld en de douaneambtenaren hebben een aantal kratten onderzocht. In de onderzochte kratten troffen zij een grote hoeveelheid sloffen sigaretten aan. Op de verpakkingen van de sigaretten stonden onder andere de merken Jim en Gold Mount vermeld en de verpakkingen waren niet voorzien van Nederlandse accijnszegels. [9]
Een medewerker van Transportbedrijf [transportbedrijf 1] , heeft verklaard dat hij telefonisch contact heeft gehad met de opdrachtgever genaamd [opdrachtgever] . [10]
In totaal zijn in 48 kratten, 4.157.600 sigaretten aangetroffen die niet waren voorzien van de vereiste Nederlandse accijnszegels en dus niet in overeenstemming waren met de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing waren betrokken. [11] Daarnaast is door de opsporingsambtenaar waargenomen dat in één van de kratten een GPS Tracker was geïnstalleerd. [12]
Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij de transporten via [transportbedrijf 1] heeft geregeld en dat hij zich daarbij mogelijk [opdrachtgever] (
de rechtbank begrijpt: [opdrachtgever]) heeft genoemd. [13]
Op de CMR-vrachtbrief van 31 oktober 2013 in vak 6 tot en met 9 staat vermeld dat de lading bestaat uit 48 kratten met daarin onder andere sorteerdelen en weegsystemen. Op de CMR-vrachtbrief staat als afzender vermeld, [bedrijf 1] , [adres] , [vestigingsplaats] en de geadresseerde is [bedrijf 2] , [adres] , [vestigingsplaats] . De CMR is ondertekend. [14]
Getuige [getuige] heeft verklaard dat hij in het bezit is van een loods gelegen aan de [adres] te [vestigingsplaats] . Hij heeft verklaard dat hij de CMR-vrachtbrieven, gecodeerd als D-005 en D-006, nooit eerder heeft gezien. Hij heeft verklaard dat [opdrachtgever] de naam [bedrijf 1] heeft misbruikt. De getuige heeft verklaard dat [bedrijf 1] zijn oude bedrijf is dat failliet is. [15]
Op de laptop van verdachte is een bestand aangetroffen met de tekst, [vestigingsplaats] , [adres] . [16] Dit bestand bevat back-up informatie van de IPhone van verdachte. [17] Tevens zijn op de laptop van verdachte bestanden aangetroffen waarin te lezen is dat op de website van de Rijksoverheid onder andere is gezocht naar tarieven van btw en accijnzen. [18] Tevens is gezocht naar het kopen van goedkope sigaretten. [19] Tot slot is een e-mail van 24 oktober 2013, gericht aan [verdachte] @ziggo.nl, betreffende een offerte over de voordelen van een professioneel track & trace systeem. [20]
Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat [transportbedrijf 1]
(de rechtbank begrijpt: [transportbedrijf 1]) twee transporten heeft gedaan. De eerste partij ging goed en is ook vanaf [vestigingsplaats] gekomen. Hij heeft verklaard dat hij het transport heeft geregeld voor de twee partijen die via [transportbedrijf 1] moesten worden overgebracht naar Engeland. Hij heeft verklaard dat hij zich daarbij mogelijk [opdrachtgever] (
de rechtbank begrijpt: [opdrachtgever]) heeft genoemd. Hij heeft verklaard dat het eerste transport dat in Engeland was aangekomen, bestond uit ongeveer 20.000 sloffen. Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat vóór de twee transporten die [transportbedrijf 1] verzorgde, er nog twee transporten waren die door [transportbedrijf 2] waren getransporteerd. Hij heeft verklaard dat deze transporten door [transportbedrijf 2] eveneens onder de naam van [medeverdachte 1] B.V. zijn gegaan. [21] Hij heeft verklaard dat verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 2] ook betrokken waren bij de twee gelukte transporten. [22]
Op de CRM-vrachtbrief van 2 oktober 2013, met nummer 559423 (bijlage D-055), is in vak 6 tot en met 9 onder andere te lezen, landbouw onderdelen, meet, sorteer systeem, 72 kratten. De afzender is [bedrijf 1] [adres] , [vestigingsplaats] en de geadresseerde is [bedrijf 4] in [vestigingsplaats] . [23]
Op de CRM-vrachtbrief van 9 oktober 2013, met nummer 559426 (bijlage D-059), is in vak 6 tot en met 9 onder andere te lezen, landbouw meet en weeg apparatuur, sorteer motor.
De afzender is [bedrijf 1] [adres] , [vestigingsplaats] (
de rechtbank begrijpt: [vestigingsplaats]) en de geadresseerde is [bedrijf 3] te [vestigingsplaats] . [24]
Op de CRM-vrachtbrief van 16 oktober 2013, met nummer 559429 (bijlage D-063), is in vak 6 tot en met 9 onder andere te lezen, sorteerbaan in delen, 69 kratten totaal.
De afzender is [bedrijf 1] [adres] , [vestigingsplaats] (
de rechtbank begrijpt: [vestigingsplaats]) en de geadresseerde is [bedrijf 2] Ltd te [vestigingsplaats] (UK). [25]
Op de CRM-vrachtbrief van 29 oktober 2013, nummer 559428 (bijlage D-005), is in vak 6 tot en met 9 onder andere te lezen, 18x sorteer band + motor en 10x weeg. De afzender is [bedrijf 1] B.V., [adres] , [vestigingsplaats] (
de rechtbank begrijpt: [vestigingsplaats]).
De geadresseerde is [bedrijf 2] Hd, [adres] [vestigingsplaats] . [26]
Bewijsoverweging feit 1
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt het onder 1 tenlastegelegde. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
In 2013 heeft een aantal transporten plaatsgevonden waarbij op de CRM-vrachtbrieven als afzender stond vermeld [bedrijf 1] B.V., [adres] te [vestigingsplaats] en als geadresseerde diverse adressen in het Verenigd Koninkrijk. Deze transporten werden door twee vervoerders, [transportbedrijf 2] en [transportbedrijf 1] , verricht in opdracht van [medeverdachte 1] B.V. Bij het laatste transport werd de lading door de chauffeur niet vertrouwd. De lading is vervolgens op het terrein van [transportbedrijf 1] gecontroleerd. Er werden sigaretten aangetroffen. Een medewerker van de Belastingdienst heeft samen met douane-ambtenaren op de lading een controle uitgevoerd, waarbij werd vastgesteld dat het 4.157.600 onveraccijnsde sigaretten betrof.
De directeur/enig aandeelhouder van [medeverdachte 1] B.V. is medeverdachte [medeverdachte 2] . Het vestigingsadres van de [medeverdachte 1] B.V. is het inschrijvingsadres van verdachte. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij op verzoek van verdachte deze B.V. heeft opgericht en dat hij wist dat het een “fake-opzet” betrof.
Verdachte heeft verklaard dat hij wist dat de besloten vennootschap, [medeverdachte 1] B.V., opgericht moest worden voor illegale praktijken maar dat hij niet wist dat het om sigarettensmokkel ging. In dit verband neemt de rechtbank, gezien de hiervoor beschreven bewijsmiddelen, het volgende in ogenschouw:
-verdachte was in het bezit van het adres van het bedrijf dat als afzender vermeld staat op de CMR-vrachtbrieven.
-vanaf de computer van verdachte is een offerte aangevraagd voor een GPS tracker die soortgelijk is aan de de tracker die in de lading is aangetroffen;
-vanaf de computer is op internet gezocht naar goedkope sigaretten alsmede naar tarieven voor BTW en accijnzen;
-verdachte heeft een aandeel gehad in het verrichten van betalingen aan de vervoerders van de sigaretten.
Gezien het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat hij samen met anderen beschikkingsmacht had over de sigaretten en dat daarmee bewezen is dat hij samen met anderen de sigaretten voorhanden heeft gehad. Met hetgeen hier is overwogen verwerpt de rechtbank hetgeen door de raadsman ten aanzien van dit feit als verweer is gevoerd.
De rechtbank acht op basis van het bovengenoemde wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde.
Bewijsoverweging feit 4
De verdediging betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 4 tenlastegelegde nu gelet op de ten laste gelegde periode geen sprake is geweest van een duurzaam samenwerkingsverband. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Om te kunnen spreken van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht dient sprake te zijn van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen verdachte en ten minste één ander persoon.
Niet is vereist dat daarbij komt vast te staan dat een persoon, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is. Aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvorming, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en/of geledingen. Dit zijn echter geen constitutieve vereisten om van een samenwerkingsverband te kunnen spreken.
Het is voorts evenmin vereist dat de verdachte precies wist op welke misdrijven het oogmerk van de organisatie was gericht. De verdachte dient in zijn algemeenheid te weten dat de organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven.
Verdachte is naar zijn zeggen door een derde benaderd, met de vraag of hij iemand kende die een rechtspersoon kon oprichten. Verdachte heeft vervolgens medeverdachte [medeverdachte 2] benaderd om de rechtspersoon, [medeverdachte 1] B.V., op te richten. Uit de verklaringen van zowel verdachte als de medeverdachte [medeverdachte 2] blijkt dat zij beiden wisten dat de rechtspersoon opgericht moest worden om bepaalde activiteiten buiten het oog van opsporingsinstanties te houden.
Verdachte verrichtte betalingen namens [medeverdachte 1] BV door middel van TAN-codes die hij ontving van medeverdachte [medeverdachte 2] . Nu verdachte wist dat [medeverdachte 1] B.V. was opgericht voor illegale praktijken moest verdachte hebben geweten dat de facturen, die hij betaalde namens [medeverdachte 1] B.V., geen betrekking hadden op legale transporten.
Daarnaast is er naar het oordeel van de rechtbank geen enkele indicatie dat er op dat moment ook sprake was van enige legale handel. Verdachte bepaalde de regie, met name ten aanzien van de oprichting van de rechtspersoon, de transporten en de betalingen van de facturen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte, gelet op hetgeen uit bovenstaande bewijsmiddelen naar voren komt, een wezenlijke bijdrage geleverd aan de criminele organisatie. Het bewijs van het opzet, zowel op de deelname aan de organisatie, als op het oogmerk van deze organisatie, volgt uit de voornoemde bewijsmiddelen en hetgeen over de rol van verdachte is overwogen.
Uit het dossier blijkt dat er meer transporten van sigaretten hebben plaatsgevonden dan enkel het transport waar de tenlastelegging (onder feit 1) op is gebaseerd, waardoor er in de onderhavige zaak geen sprake was van een eenmalige samenwerking. De transporten hebben plaatsgevonden in een periode van twee maanden waarbij er, gelet op de rol van verdachte in combinatie met de rol van de medeverdachten, sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband tussen verdachte en medeverdachten.
Gelet op de duurzaamheid en de bestendigheid van de samenwerking met medeverdachten, hun gezamenlijke oogmerk en de bijdrage van verdachte daaraan, acht de rechtbank verdachte deelnemer aan een criminele organisatie die het oogmerk had het plegen van strafbare feiten, namelijk het transporteren en voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 4 tenlastegelegde.
Ten aanzien van feit 3
Aangezien de verdachte het tenlastegelegde onder 3 heeft bekend en de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit ten aanzien van deze feiten, volstaat de rechtbank, met toepassing van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen onder feit 3.
- De bekennende verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 6 maart 2017; [27]
- De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] ; [28]
- Een uittreksel Handelsregister Kamer van koophandel d.d. 30 augustus 2013, waaruit onder andere blijkt dat [medeverdachte 1] B.V. is opgericht op 28 augustus 2013; [29]
- Een volstortingsverklaring. [30]
Conclusie
Gelet op het voorgaande is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 3 tenlastegelegde.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4.3 genoemde bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
Primair
op 31 oktober 2013, te Wolvega (gemeente Weststellingwerf ), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk accijnsgoederen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de accijns, te weten 4.157.600 sigaretten voorhanden heeft gehad, zonder dat die accijnsgoederen overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing betrokken waren;
3.
op 28 augustus 2013, in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, in een notariële akte van oprichting, zijnde een authentieke akte, op 28 augustus 2013 te 's Gravenhage verleden door een notaris te standplaats 's Gravenhage, - zakelijk omschreven - (opzettelijk) een valse opgave heeft doen opnemen, immers dat het doel van de vennootschap bestond uit de exploitatie van een handelsonderneming met name (doch niet
uitsluitend) op het gebied van haardhout en overige houtproducten, terwijl
verdachte en zijn mededader wisten dat deze vennootschap bedoeld was
voor schijnhandelingen, althans dat de vennootschap feitelijk een ander doel voor ogen had,
zulks met het oogmerk om die akte of een afschrift daarvan te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als ware die opgave in overeenstemming met de waarheid;
4.
in de periode van 1 januari 2013 tot en met 30 oktober 2013, te Baarn en te 's Gravenhage en te Wolvega (gemeente Weststellingwerf), althans in Nederland
heeft deelgenomen aan een organisatie, die onder andere werd gevormd door hem,
verdachte, en door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] B.V. en één of
meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te
weten:
- het voorhanden hebben van accijnsgoederen die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing zijn betrokken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar als
Ten aanzien van feit 1
Medeplegen van opzettelijke overtreding van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 97 van de Wet op de accijns in verband met artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 3
Medeplegen van in een authentieke akte een valse opgave doen opnemen aangaande een feit van welks waarheid de akte moet doen blijken, met het oogmerk om die akte te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als ware zijn opgave in overeenstemming met de waarheid.
Ten aanzien van feit 4
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten en het ad informandum gevoegde feit zal worden veroordeeld tot gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ten aanzien van de strafmaat, onder verwijzing naar het zeer lange tijdsverloop bij vervolging van de ten laste gelegde feiten, gepleit voor oplegging van een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten. Door het handelen van de verdachte is de Nederlands fiscus een aanzienlijk bedrag aan accijns misgelopen. Bovendien verstoort de smokkel de reguliere markt voor sigaretten in de Europese Unie. Op deze wijze wordt aan bonafide bedrijven, die wel aan de accijnsrechtelijke verplichtingen voldoen, oneerlijke concurrentie aangedaan. Ook wordt het in Europese landen gevoerde beleid om door hoge prijzen het gebruik van sigaretten te ontmoedigen om de schadelijke gevolgen daarvan voor de volksgezondheid te beperken op deze wijze gefrustreerd.
Daarnaast heeft de verdachte samen met zijn medeverdachte in een notariële akte gegevens doen opnemen waarvan zij wisten dat die niet op waarheid berustten. Hierdoor hebben zij het vertrouwen dat burgers in het maatschappelijk verkeer in de juistheid van bepaalde geschriften, zoals een notariële akte, moeten kunnen stellen, geschaad. Door hun handelwijze hebben de verdachten de integriteit van het financieel en economisch verkeer aangetast en hebben zij de mogelijkheid geaccepteerd dat andere deelnemers aan het financieel en economisch verkeer schade zouden kunnen leiden.
Voorts heeft verdachte deelgenomen aan een criminele organisatie die tot doel had het transporteren en voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten. Het deelnemen aan een criminele organisatie is een delict dat de openbare orde raakt. De strafwaardigheid van deelneming aan een criminele organisatie wordt niet alleen bepaald door de organisatiegraad en het ontwrichtende karakter daarvan voor de openbare orde, maar ook door de aard van de misdrijven die worden beoogd, alsmede de meer dan slechts ondersteunende rol die de verdachte hierbij heeft gehad.
Het volgende feit is ad-informandum gevoegd en is bij de bepaling van de strafmaat in aanmerking genomen:
1. 994261-13: 1 januari 2013 tot en met 31 oktober 2013, Baarn, Gem. Baarn, Aanwezig hebben van hennep (> 30 gram).
Verdachte heeft tegenover de politie en ter terechtzitting bevestigd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van dit feit.
De rechtbank houdt voorts rekening met het feit dat uit de justitiële documentatie van verdachte blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de omstandigheid dat in deze zaak de redelijke termijn in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden is geschonden. Immers, tussen de datum van de doorzoeking op 31 oktober 2013 – zijnde het moment dat verdachte bekend werd met het feit dat tegen hem een strafrechtrechtelijk onderzoek liep – en de datum van het eindvonnis van heden zit ruim drie jaar en vijf maanden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.
De rechtbank weegt daar ook in mee dat zij, in tegenstelling tot de officier van justitie, tot vrijspraak is gekomen van de onder 2 en 5 ten laste gelegde feiten.
Desondanks is de rechtbank van oordeel dat – alles overziende – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is en dat niet kan worden volstaan met een werkstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf zoals door de verdediging is betoogd.

9.Het beslag

9.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd tot teruggave aan de rechthebbende van het voorwerp onder 3 genoemd op de beslaglijst en verbeurdverklaring van de voorwerpen onder 1 en 2 genoemd op de beslaglijst.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de op de beslaglijst aangeduide voorwerpen onder verdachte in beslag zijn genomen.
De rechtbank zal de teruggave aan de rechthebbende gelasten van het voorwerp onder 3 genoemd op de beslaglijst, aangezien het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet. De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het voorwerp onder 1 genoemd op de beslaglijst, aangezien het belang van strafvordering zich niet tegen teruggave verzet.
De rechtbank zal de onder 2 op de beslaglijst genoemde voorwerp dat aan verdachte toebehoort verbeurd verklaren, nu met betrekking tot dit voorwerp het onder feit 1 en 4 bewezen geachte is begaan.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 47, 57, 91, 140 en 227 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 97 van de Wet op de accijns zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde en op de reeds aangehaalde artikelen
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

De rechtbank:
Verklaart het onder 2 en 5 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1
Medeplegen van opzettelijke overtreding van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod.
Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 97 van de Wet op de accijns in verband met artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van feit 3
Medeplegen van in een authentieke akte een valse opgave doen opnemen aangaande een feit van welks waarheid de akte moet doen blijken, met het oogmerk om die akte te gebruiken of door anderen te doen gebruiken als ware zijn opgave in overeenstemming met de waarheid.
Ten aanzien van feit 4
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte daarvoor strafbaar.
Oplegging van straf
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
9 maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beslag
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van:
- 1 STK Personenauto, AUDI A5, Audi A5 Cabriolet, kenteken [kenteken] .
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- 1 Euro geld, 3940 euro.
Verklaart verbeurd:
- 1 STK Rekening, ING BANK, ING Bank rekeningnummer [rekeningnummer] , waarde 119, 51.
Dit vonnis is gewezen door
mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter,
mrs. P.K. van Riemsdijk en J.M.L. van Mulbregt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.S. Benschop, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 april 2017.
Mrs. P.K. van Riemsdijk en J.M.L. van Mulbregt zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE : De tenlastelegging
1.
Primair
hij, op of omstreeks 31 oktober 2013, te Baarn en/of te Wolvega
(gemeente Weststellingwerf ), althans in Nederland, tezamen en in vereniging
met een ander, althans alleen,
opzettelijk accijnsgoederen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de
accijns, te weten (ongeveer) 4.157.600 sigaretten, in elk geval een
handelshoeveelheid sigaretten, voorhanden heeft gehad, zonder dat die
accijnsgoederen overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de
heffing betrokken waren;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet op de accijns betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 5 lid 1 onder b Wet op de accijns
art 97 Wet op de accijns
Subsidiair
[medeverdachte 1] B.V., op of omstreeks 31 oktober 2013, te Baarn en/of te Wolvega
(gemeente Weststellingwerf ), althans in Nederland, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk accijnsgoederen als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de
accijns, te weten (ongeveer) 4.157.600 sigaretten, in elk geval een
handelshoeveelheid sigaretten, voorhanden heeft gehad, zonder dat die
accijnsgoederen overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de
heffing betrokken waren,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte al dan
niet in vereniging met een ander of anderen, (telkens) opdracht heeft gegeven,
dan wel aan welk(e) bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte al dan
niet tezamen met een ander of anderen (telkens) feitelijke leiding heeft
gegeven;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet op de accijns betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 5 lid 1 onder b Wet op de accijns
art 97 Wet op de accijns
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van
28 augustus 2013 tot en met 29 oktober 2013, te Baarn en/of te Wolvega
(gemeente Weststellingwerf ), althans in Nederland, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen,
één of meer CMR vrachtbrieven, te weten:
- de CMR vrachtbrief met afzender [bedrijf 1] BV, gedateerd 2 oktober 2013,
met nummer 559423 (bijlage D-055), en/of
- de CMR vrachtbrief met afzender [bedrijf 1] BV, gedateerd 9 oktober 2013,
met nummer 559426 (bijlage D-059), en/of
- de CMR vrachtbrief met afzender [bedrijf 1] BV, gedateerd 16 oktober 2013,
met nummer 559429 (bijlage D-063), en/of
- de CMR vrachtbrief met afzender [bedrijf 1] BV, gedateerd 29 oktober 2013,
met nummer 559428 (bijlage D-005),
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
(telkens) valselijk heeft opgemaakt of heeft vervalst met het oogmerk om het
als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken,
hebbende die valsheid (telkens) hierin bestaan dat hij, verdachte, opzettelijk
in strijd met de waarheid, op die CMR vrachtbrieven heeft vermeld en/of doen
vermelden dat deze afkomstig waren van [bedrijf 1] B.V. en/of dat de lading,
beschreven in vak nummer 6-7-8-9, niet bestond uit sigaretten;
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij, op of omstreeks 28 augustus 2013, te Baarn en/of te 's Gravenhage,
althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen,
in een notariële akte van oprichting, zijnde een authentieke akte, op
28 augustus 2013 te 's Gravenhage verleden door notaris [notaris] ,
notaris te standplaats 's Gravenhage, - zakelijk omschreven - (opzettelijk)
een valse opgave heeft doen opnemen, immers dat [medeverdachte 2] bestuurder
en/of oprichter en/of enig aandeelhouder was van [medeverdachte 1] B.V., terwijl
dit in werkelijkheid [verdachte] was, en/of dat de vennootschap na oprichting
zou worden gebruikt voor deelname aan het economisch verkeer, terwijl [medeverdachte 1]
B.V. feitelijk was opgericht om handelingen buiten het zicht van de
opsporing uit te kunnen voeren, en/of dat het doel van de vennootschap
bestond uit de exploitatie van een handelsonderneming met name (doch niet
uitsluitend) op het gebied van haardhout en overige houtproducten, terwijl
verdachte (en zijn mededader(s)) wist(en) dat deze vennootschap bedoeld was
voor schijnhandelingen en niet daadwerkelijk aan het economisch verkeer deel
zou gaan nemen, althans dat de vennootschap feitelijk een ander doel voor ogen
zulks met het oogmerk om die akte of een afschrift daarvan te gebruiken of
door anderen te doen gebruiken als ware die opgave in overeenstemming met de
waarheid;
art 227 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij, in of omstreeks de periode van 1 januari 2013 tot en met
30 oktober 2013, te Baarn en/of te 's Gravenhage en/of te Wolvega
(gemeente Weststellingwerf), althans in Nederland
heeft deelgenomen aan een organisatie, die onder andere werd gevormd door hem,
verdachte, en/of door [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 1] B.V. en/of één of
meer anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te
weten:
- het voorhanden hebben van (een) accijnsgoed(eren) dat/die niet
overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de Accijns in de heffing is/zijn
betrokken, en/of
- het valselijk opmaken of vervalsen van geschriften (CMR vrachtbrieven en/of
een notariële akte), en/of
- het witwassen van contant(e) geld(en) en/of een auto, en/of
- het telen en/of aanwezig van hennep/henneptoppen/hennepplanten;
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht
5.
hij, op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 24 mei 2012 tot
en met 31 oktober 2013, te Baarn en/of in de gemeente Utrecht, althans in
Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen,
van onderstaand(e) voorwerp(en) (telkens) de werkelijke aard en/of de herkomst
en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing heeft
verborgen en/of verhuld, dan wel heeft verhuld en/of verborgen wie de
rechthebbende(n) op dat/die voorwerp(en) is/zijn en/of dat/die voorwerp(en)
voorhanden had(den), en/of
onderstaand(e) voorwerp(en) heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of
heeft overgedragen en/of heeft omgezet of van genoemd(e) voorwerp(en) gebruikt
heeft gemaakt, te weten:
- een personenauto, merk Audi, type A5 Cabrio, kenteken [kenteken] , en/of
- een geldbedrag van (totaal) 3940,00 euro (aangetroffen tijdens de
doorzoeking in de woning aan de [adres] te [woonplaats] ),
terwijl verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en), althans
redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of
middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf.
art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier met nummer 53333 bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] , d.d. 2 november 2013, p. 144.
3.Het proces-verbaal verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] , d.d. 3 november 2013, p. 149.
4.Het proces-verbaal verhoor verdachte, d.d. 15 februari 2017, p. 3, documentcode V06-04 van het onderzoek 57513/Loods/6057513
5.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 maart 2017.
6.Het proces-verbaal verhoor van medeverdachte [medeverdachte 2] , d.d. 2 november 2013, p. 144.
7.Het proces-verbaal verhoor verdachte, d.d. 15 februari 2017, p. 3, documentcode V06-04 van het onderzoek 57513/Loods/6057513.
8.Een geschrift, te weten een uittreksel Handelsregister van de Kamer van Koophandel, D-049, p. 799.
9.Het proces-verbaal van aanvang, d.d. 26 februari 2014, AH-001, p. 220.
10.Het proces-verbaal van aanvang, d.d. 26 februari 2014, AH-001, p. 221
11.Het proces-verbaal monsteropname en onderzoek naar echtheid, d.d. 28 november 2013, p. 446.
12.Het proces-verbaal van bevindingen, d.d. 6 november 2013, p. 245.
13.Het proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 3] , d.d. 23 februari 2017, op. 3, documentcode V05-12 van het onderzoek 57513/Loods/6057513.
14.Een geschrift, te weten een CMR, nummer 559443, d.d. 31 oktober 2013, D-006, p. 631.
15.Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige] , d.d. 15 november 2013, p. 205.
16.Het proces-verbaal van ambtshandeling, met bijlagen, d.d. 16 december 2016, AH-035, p. 463.
17.Het proces-verbaal van ambtshandeling, met bijlagen, d.d. 16 december 2016, AH-035, p. 464 en 465.
18.Een geschrift, D-041, p. 772 en 777.
19.Een geschrift,D-043 p. 782 e.v.
20.Een geschrift, te weten een e-mail, d.d. 24 oktober 2013, D-052, p. 805.
21.Het proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 3] , d.d. 23 februari 2017, op. 3, documentcode V05-12 van het onderzoek 57513/Loods/6057513.
22.Het proces-verbaal van verhoor medeverdachte [medeverdachte 3] , d.d. 23 februari 2017, op. 2, documentcode V05-12 van het onderzoek 57513/Loods/6057513.
23.Een geschrift, te weten een CMR-vrachtbrief, nummer 559423, d.d. 2 oktober 2013, p. 813.
24.Een geschrift, te weten een CMR-vrachtbrief, nummer 559426, d.d. 9 oktober 2013, p. 817.
25.Een geschrift, te weten een CMR-vrachtbrief, nummer 559429, d.d. 9 oktober 2013, p. 821.
26.Een geschrift, te weten een CMR-vrachtbrief, nummer 559428, d.d. 29 oktober 2013, p. 629.
27.De verklaring van verdachte, zoals afgelegde ter terechtzitting van 6 maart 2017.
28.De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] V-01-003, p. 144 en 146, en V-01-004, p. 149. .
29.Een geschrift te weten een uittreksel Handelsregister Kamer van Koophandel, d.d. 30 augustus 2013, D-049, p. 799.
30.Een geschrift te weten een volstortingsverklaring, D-051, p. 803