In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 26 april 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen Noorderbreedte B.V. en [belanghebbende] over de toepassing van de Wet Normering Topinkomens (WNT) bij de non-actiefstelling van de belanghebbende. De belanghebbende was sinds 1 juli 2005 in dienst bij Noorderbreedte en werd eind november/begin december 2015 op non-actief gesteld. Na onderhandelingen werd op 29 maart 2016 een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin werd afgesproken dat de arbeidsovereenkomst per 1 augustus 2016 zou eindigen en dat de belanghebbende een beëindigingsvergoeding zou ontvangen van € 214.936,93 bruto.
Noorderbreedte vorderde de terugbetaling van een bedrag van € 82.997,04, dat volgens hen onverschuldigd was betaald, omdat de belanghebbende als topfunctionaris onder de WNT viel. De kantonrechter oordeelde dat de belanghebbende inderdaad als topfunctionaris moest worden aangemerkt en dat de bezoldiging die tijdens de non-activiteit was betaald, als uitkering wegens beëindiging van het dienstverband moest worden gekwalificeerd. De kantonrechter concludeerde echter dat de afspraken die vóór de inwerkingtreding van de WNT waren gemaakt, onder het overgangsrecht van artikel 7.3 lid 6 WNT vielen. Dit betekende dat de vordering van Noorderbreedte werd afgewezen, omdat de kantonrechter oordeelde dat de bepalingen in de arbeidsovereenkomst van de belanghebbende niet in strijd waren met de WNT.
Daarnaast oordeelde de kantonrechter dat de vergoeding voor rechtsbijstand van € 5.000,00 niet als onverschuldigd kon worden beschouwd, omdat deze niet onder de WNT viel. De kantonrechter wees de vordering van Noorderbreedte af en veroordeelde hen in de proceskosten.